Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2501
AMSTERDAMSGHE BIJZONDER
HEDEN
XXII
HET PESTHUIS
De geschiedenis herhaalt zich voortdurend. Een
kwarteeuw geleden was het vraagstuk van het be
houd van het oude pesthuis in Amsterdam aan de
orde. En thans hebben de vroede vaderen opnieuw
hun oordeel uit te spreken over het wel en wee van
dit eerwaardige model van voorvaderlijke burger
lijke bouwkunst. Het pesthuis heeft blijkbaar een
saai leven. Of moeten wij zeggen, dat een gunstig
lot zijn deel is? Want het geval is merkwaardig
genoeg om het even te herinneren. Reeds in 1900
besloot de raad, nog wel met algemeene stemmen,
het oude huis af te breken. Zelfs was de amotie
reeds aanbesteed, toen er op het laatste oogenblik
tegenbevel kwam. Zoover zijn wij thans.nog niet:
wel stellen burgemeester en wethouders deze af
braak van het pesthuis voor, maar de raad heeft
daartoe nog niet besloten en er gaan krachtige
stemmen op voor zijn behoud. Hopelijk is het nog
een langdurig bestaan beschoren.
Dat Amsterdam van ouds een pesthuis had, is
niet te verwonderen. De pest behoorde in de mid
deleeuwen en nog lang daarna tot de terecht meest
gevreesde ziekten, die haast periodiek
terugkeerDe ingang van het Pesthuis
den en in onze steden groote verwoestingen onder
de burgerij aanrichtten. Wij weten, dat reeds in de
veertiende eeuw de pest zich te Amsterdam ver
toonde; in de volgende eeuwen kwam zij geregeld
terug. Nog in de zeventiende eeuw had men jaren
van zeer kwaadaardige pest in Amsterdam. Die
eeuw begon met drie gruwelijke pestjaren met meer
dan achthonderd dooden in de week. In het wees
huis stierven driehonderd kinderen, bijna de helft
der jeugdige bevolking. In 1623 was er weer een
hevige epidemie; bijna zesduizend slachtoffers
vermeldden de begraafboeken. Kwaadaardiger nog
was de ziekte het volgende jaar; er waren toen
weken van 500 dooden; het sterftecijfer liep op tot
bijna twaalfduizend. In 1635 en 1636 heerschte op
nieuw een hevige pest; in het laatstgenoemde jaar
stierven in Amsterdam meer dan zeventien duizend
menschen. Nog waren 1655 en 1656 pestjaren en
vooral 1663 en 1664; dit laatste jaar bleef nog lang
in herinnering met zijn buitensporig hoog sterfte
cijfer van niet minder dan 24.000. En dat, terwijl
de bevolking nog geen tweehonderdduizend zielen
!telde. Maar daarna hooren wij weinig meer van
pestepidemieën; de ziekte kwam natuurlijk nog wel
voor, maar schijnt haar epidemisch en kwaadaardig
karakter te hebben verloren.
? Het spreekt van zelf, dat ook oudtijds de stede
lijke overheid het hare deed om zulk een ernstige
:volksziekte te bestrijden. Reeds in de vijftiende
eeuw werden in het St. Pietersgasthuis in de Nes
.en in het Lieve Vrouwengasthuis aan den
Nieuwendijk pestilentiehuizen, dus pestafdeelingen ge
bouwd. Beide gasthuizen werden in het begin der
zeventiende eeuw vereenigd en overgebracht naar
de ontruimde kloostergebouwen der Oude en Nieu
we Nonnen, de terreinen dus van het tegenwoordige
Binnengasthuis. Daar werd dan ook een pesthuis
gebouwd, dat door een sloot van de overige
gastEe:i oude teekening van het Pesthuis.
huisgebouwen was gescheiden. Maar de ziekte week
niet terug voor de sloot en men begreep weldra
de noodzakelijkheid om de pestzieken afzonderlijk
te verplegen. Daarom werd reeds in 1616 besloten
tot het stichten van een afzonderlijk pesthuis
buiten de stad en wel buiten de Heiligewegspoort,
dus aan de tegenwoordige Leidschestraat. Lang
is het pesthuis daar niet gebleven; men begreep
al spoedig, dat de pestzieken nog verder buiten de
stad moesten worden gebracht. Daarom besloot
de vroedschap den 30 Juli 1630 een nieuw pesthuis
te bouwen. Men kocht daartoe grond aan, ,,5 ofte
6 kampen benoorden den Heylige weg in de Stads
polder, genaamt de Blaauwe-Zoch", d.w.z. niet
ver van de Overtoomsche vaart buiten de stad.
De eerste steen werd gelegd door Cornelis Hasse
laar; de befaamde drost dichtte daarop de volgen
de disticha:
Als het drie kruysich jaar na zestien eeuwen quarn,
Wierdt dit gesticht van 't drie kruys-voerend
(Amsterdam.
In 't zestien-dondert, en nog driemaal tiende jaar
Leyd hier den eersten steen Kornelis Hasselaar !
Zoo kwam het bekende pesthuis tot stand. Niet
minder dan vijf jaren is eraan gebouwd. De stad
legde er ongeveer 140,000 gulden aan ten koste,
behalve nog de waarde van den grond. Het was
een ziekenhuis, dat blijkbaar geheel voldeed aan
de eisenen van den tijd. Met voldoening merken de
historischrijvers op, dat gebroken was met het
voorvaderlijk systeem der bedsteden in dit nieuwe
gasthuis; het pesthuis was ingericht voor niet
minder dan 340 kribben ,,in plaats van besloote
bedsteeden". Het gold in die dagen stellig voor een
soort model-inrichting. Men bereikte het over een
brug over den Overtoom, die nog lang de pestbrug
heette. Over de brug kwam men in een lange,,
genoegelijke beplante laan", die recht op het huis
aanliep. Vóór de hoofdpoort van het huis lag een
steenen brug over de gracht, waarmede het geheele
kolossale gebouw was omringd; bij de brug vormde
een hoog hek de afsluiting. Ons voorgeslacht kwam
sterk onder den indruk van het fraaie geheel;
men vindt het eigenlijk meer een vermakelijk
heerenhuys" dan een pesthuis. De gracht, die om
het huis liep, was omringd door fraai opgaand ge
boomte, dat het geheel een aantrekkelijk landelijk
uitzien gaf, waarop onze voorouders niet weinig
trotsch waren. Die gracht had bovendien een ver
binding dwars door het huis heen; dat had dit
voordeel, dat men de pestzieken onder gemetselde
bogen door te water op het binnenplein van het
huis kon brengen. Dat gebeurde met de zooge
naamde gasthuisschuit, die door twee mannen werd
geroeid van het Binnengasthuis langs den
Grimburgwal, over het Rokin, onder de Osjessluis door,
door het Spui, over het Singel, door de
Beulingsloot langs de Leidsche gracht, dan door de stads
gracht en de Pestsloot tot in de gracht van het
pesthuis.
Ongetwijfeld is het pesthuis in de zeventiende
eeuw tot zijn doel bij uitstek geschikt bevonden.
De denkbeelden van diagnose, therapie, verpleging
en hygiëne waren natuurlijk neg weinig ontwikkeld
Dat geldt met name voor de pestbestrijding. Want
hoewel het volksgeloof al lang had uitgemaakt,
dat de ratten de pest veroorzaakten, was hef we
tenschappelijk onderzoek nog lang niet zoover ge
vorderd, dat men op dat geloof een therapie zou
durven opbouwen. Eerst in on/e dagen heeft het
medisch experimenteel onderzoek, gelijk wel meer
is gebeurd, bewezen, dat het oude volksgeloof,
dat toch ook op een zekere ervaring moet hebben
berust, volkomen juist was. Maar men hield zich
aan de oude, bekende therapie van isoleering der
patiënten, wat toch ook weer niet zonder waarde
was voor de gezonden. Maar op het vlugge knaag
dier lette men niet.
Gelukkig begon in het laatst der zeventiende
eeuw de pest haar kwaadaardig en epidemisch
karakter te verliezen. Zelfs in die mate, dat het
pesthuis zijn eigenlijke beteekenis begon te ver
liezen. Het groote gebouw met zijn ruime
ziekenzalen werd daarom voor andere patiënten inge
richt, die er trouwens ook vroeger wel waren ge
weest. Het pesthuis werd een soort dependance van
het binnengasthuis; daarheen werden de patiënte!.1
gezonden, die men orn allerlei redenen aan den
fimbtirgwal wilde of moest evacueeren.
Wagenaar vertelt, dat twee groote zalen waren
ingericht voor kranke, onnozele en ongeregelde
vrouwspersonen". Bovendien was er plaats voor
krankzinnigen: in den oostelijken vleugel waren
dertig hokken voor dolle menschen getimmerd,
die veeltijds van zulke ellendiger! vol zijn. In
Het Pesthuis, zooals het thans staat omgeven duor barakken van het Wilhelmina-Gasthnis.