Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 250i'
NU NIET LANG PRATEN,
MAAR SNEL DOEN
Ons nieuwe wegennet.
De auto heeft heel wat op zijn geweten; in de
twintig jaren, dat hij de verkeersveiligheid heeft
bedreigd, is hij ontelbare malen verwenscht en
vervloekt.
Maar, ofschoon hij langzamerhand zoowat overal
ter wereld is verschenen, ter helle is hij nog niet
gevaren, zijn velen vijanden ten spijt.
En waarlijk het woord van een bekend auto
mobilist is niet onjuist: kent gij lammer ding dan
een auto, als ge er niet zélf inzit?
Maar die auto is toch feitelijk niet dat lamme
ding, 't zijn doorgaans de menschen, welke hem
besturen, die soms lamme dingen doen en die ons
woedend maken.
Bij het stijgen van het aantal auto's op den weg,
vermeerderde onevenredig de graad van dat
lamdoen, doordat de menschen, die ze bestuurden,
onevenredig meer voortkwamen uit een klasse,
waar dat lam-doen schijnt te behooren tot Ie bon
ton. Mocht men soms de illusie hebben dat in dit
opzicht er veel verbetering in de toekomst te
verwachten is, dan gelooven wij voor teleurstelling
te moeten waarschuwen; nu er een wereldstrijd
ontstaan is om goedkoope wagentjes aan den man
te brengen, die als groente of visch aan de deur
gevent worden, nu zullen er steeds meer menschen
op den weg verschijnen, die er er zich heer en
meester voelen en zich ook als zoodanig zullen
gedragen, d. w. z. de heer blijft gewoonlijk thuis,
als de meester op den weg rijdt.
Maar de auto heeft ook heel [wat goeds op zijn
loopende rekening mogen boeken; en onder de
posten, die wij daar vinden, willen wij in de
eerste plaats noemen: hij heeft ons de beteekenis
onzer oude wegen wederom ontdekt.
Toen de spoorwegen kwamen, meende men, dat
de gewone wegen vrijwel afgedaan hadden, men
zou ze slechts noodig blijven houden voor het
verkeer in de naaste omgeving der steden en voor
de verbindingen ten plattelande, maar voor het
groote verkeer zouden de hoofdwegen alle be
teekenis en waarde verliezen.
Jaren lang leek het er ook op, alsof deze pro
fetie bewaarheid zou worden; men verwaarloosde
liet onderhoud, men stelde de gewone wegen in
alles ten achter bij den spoorweg.
Maar ziet, daar doet de verbrandingsmotor
zijn intrede als drijfkracht voor den wagen, daar
verschijnt de rubberband en vooral de luchthand
ten tooneele, en in n slag wijzigt zich het toe
komstbeeld van het verkeer.
In een feilen, hardnekkigen strijd tegen de be
staande meeningen en opvattingen, die zich keeren
tegen het nieuwe, zooals wij die ook gekend hebben
bij het rijwiel, overwint de zelfbeweger" over de
geheele linie en daarmee worden óók de hoofd
wegen van klinkers en keien, een enkele van
macadam of sintels weer in eere hersteld.
Toen de strijd nog gaande was, konden deze
hoofdwegen het verkeer wel baas blijven, toen
echter de zege behaald was en de auto's in groote
drommen kwamen opzetten uit Frankrijk, uit
Engeland en Amerika en vooral, toen de inval
kwam van de vrachtauto's die uit den oorlog waren
overgebleven, toen was het spoedig gedaan met
het opnemingsvermogen dezer te lang verwaarloosde
wegen. Noch in onderbouw, noch in bovendek,
noch in breedte, noch ;n richting konden ze vol
doen aan de eischen van het nieuwe verkeer.
nmaal den strijd tegen den ouderwetschen
geest gewonnen, vermenigvuldigde het verkeer
zich zoo snel, dat men zich geen raad meer wist:
het overige verkeer, te beginnen met den voet
ganger, zag zich allerwegen bedreigd met stof en
ongelukken, ongelukken, die niet zelden den dood
ten gevolge hadden.
Maar ook de automobilist zelf werd meer en
meer ontevreden, de verbeterde motoren, de ban
den, de veeren, ja, de wegenbouw, boden gelegenheid
om met grootere snelheid te rijden, maar die ver
hoogde snelheid eischte ook betere wegen, vlakker
en breeder wegdek, flauwer bochten, onbelem
merd uitzicht.
De stoomtram, die men destijds meende rustig
te kunnen leiden langs den gewonen verkeersweg
en die alleen de oudere generatie der paarden schrik
had aangejaagd, bleek met haar rook- en
stoompluimen bij sommige weersgesteldheden, een groot
gevaar voor de auto's; bruggen, bij wier bouw bijna
uitsluitend gerekend was op de eischen der
schipperij er onder door, bleken te hoog, te bol, te
zwak voor het nieuwe verkeer er over heen.
De gewone verkeersweg, die nog betrekkelijk
weinig jaren te voren in eere was hersteld, werd
meer en meer verguisd en verwenscht, naar mate
de auto verbeterde, in prijs daalde en niet meer
uitsluitend als luxe-voertuig gebruikt werd, doch
als vervoermiddel voor handel en industrie, voor
openbare lichamen en wat dies meer zij.
De vroegere zware leger-vrachtauto's in burger
lijken dienst hun leven verder slijtend, kregen lichte
concurrentjes: een Fordchassietje en een mooie
houten kast er op, daar geurde ieder zakenman
mee, die veel te vervoeren had. En zooals 't in den
handel ging, zoo ging het in het boerenbedrijf: de
landbouwer zag het voordeel van den
mechanischen wagen en van motortrekkracht even goed
in als de zoon van Mercurius.
Naast de wandelaars, voor wie het gaan over den
weg geen genot meer was en dikwerf zelfs gevaar
lijk, klaagden ook de wielrijders, die allengs zoo
talrijk waren geworden, dat ze het getal van alle
andere weggebruikers vele malen overschreden;
de enkele rijwielpaden langs de wegen, voor hen
alleen bestemd, werden niet gespaard door de
autobestuurders, die de bochten gaarne afsnijden
en de gaten wilden vermijden van het wagenspoor
der verharde baan; ook de motorrijders leverden
gevaar op voor de wielrijders. Van hun zijde hin
derden wielrijders de anderen weer en brachten ze
zich zelf in gevaar.
Zoo ontstond er allerwege ontevredenheid en
strijd om belangen, strijd om de veiligheid, strijd
om het leven.
En bij dien strijd bleven de openbare machten
maar werkeloos toezien?
Het had er wel wat van.
Alleen Minister Lely had zich een denkbeeld
gevormd, hoe dit verkeersvraagstuk langs de
oude banen zou kunnen opgelost worden: hij dacht
zich een stel nieuwe groote wegen, die de oude we
gen diermate zouden ontlasten, dat de verkeers
veiligheid weer hersteld zou worden. De nieuwe
wegen zouden geheel voor het nieuwe snelver
keer worden ingericht, recht en breed en vlak en
glad, zonder kruisingen en gezichtsbclemmeringen.
Men voelde er destijds weinig voor; de plaatsen,
die gelegen waren aan de vroegere heirbanen,
zagen zich in de toekomst de voordeelen daarvan
ontnomen, het zouden doode plaatsen worden,
ver verwijderd van het groote verkeer.
Het denkbeeld dezer afzonderlijke
automobielwegen, bijzonder voor het snelverkeer aange
legd tusschen groote plaatsen of verkeerscentra,
is in de laatste jaren telkens weer naar voren ge
komen en reeds hier en daar uitgevoerd; of in
ons land er groote behoefte aan bestaat, gelooven
wij niet, of 't moest zijn om onze twee groote
koopsteden Amsterdam en Rotterdam rechtstreeks te
verbinden, met een zijliintje naar de Residentie.
De hoofdzaak zal blijven het bestaande wegen
net te verbeteren, de wegen te verbreeden, te
versterken, zoo in te richten, dat verschillende
soorten verkeer zich langs eigen banen kunnen
voortbewegen, voor elkaar beveiligd.
De verbindingen van de voornaamste plaatsen
onderling zullen moeten behooren tot de eerste
punten van het programma, een vast programma,
waarnaar alle wegenbouwers zullen moeten
werken.
Die verbindingen zullen wel eens gedeeltelijk,
ja, soms wel eens geheel afwijken van de bestaande
banen, daar het soms goedkooper kan zijn geheel
nieuw aan te leggen, dan het oude te wijzigen, ter
wijl het ook kan voorkomen, dat men, een nieuw
tracétrekkende, over beteren, vasteren en minder
duren ondergrond den weg kan aanleggen, dan
over en naast den bestaanden weg. Men zal echter
moeten breken met het stelselloos verbeteren of
aanleggen van weggedeelten, zonder dat er reke
ning mede gehouden wordt, dat het deelen zijn
of kunnen worden van groote hoofdwegen.
Ook zal men in de meeste gevallen niet uit
sluitend het oog mogen houden op de belangen
of de wenschen van het nuttige snelverkeei; men
zal ook aandacht moeten schenken aan het toe
risme, dat groote waarde hecht aan het behoud
van natuurschoon en er niets voor voelt alleen
maar kaarsrechte wegen te berijden door
boomlooze, leelijke vlakten, waar niets te zien is en
niets te genieten valt voor het oog.
En nu de groote vraag: wie zal dat betalen?
Daarop een antwoord te geven is niet gemakke
lijk, wil men niet het systeem volgen, dat eenige
jaren geleden in vele landen en vele gemeenten
troef was: geef maar uit, leen maar of pers het
uit de zakken der ingezetenen, die vredelievend
van aard zijn, niet krabben, niet bijten, niet trap
pen, niet slaan.
Onder de bronnen van inkomsten, waarover,
naar gemeend wordt, kan beschikt worden, behoort:
een wegenbelasting, welke zal opgebracht worden
door dt: weggebruikers, zooals mi reeds de
rijwielbelasting is opgelegd aan de fietsers.
Zoowel wegenbelasting als rijwielbelasting moe
ten ten volle komen ten behoeve van de verbe
tering en aanleg van respectievelijk groote wegen
tri rijwielpaden.
Aan die wegenbelasting moet elke gebruiker \v.^
LAAT UWE CENTRALE VERWARMING:
EN BIJKOMENDE INSTALLATIES
|AANLEGGEN DOOR
DEKOHFABR.F.W.BRAAT-DELFT
EN GE ZULT TEVREDEN ZIUN.
zijne bijdragen en ook niet de paardentrekkracht
daarvan worden vrijgesteld. Wél is er bij den
landbouw een neiging om uitzondering te vragen
voor het weggebruik voor het gaan naar en komen
van het land, den akker of de weide, om te gaan
mesten, ploegen, eggen, zaaien en oogsten, maar
voor uitzonderingen voelen wij al heel weinig,
al kunnen zij soms billijk zijn; hoe meer uit
zondering, hoe moeielijker het zal zijn om de be
palingen te handhaven.
Bij deze belasting moet er echter wel zeer gelet
worden op het feit, dat sommige vervoermiddelen
reeds uit anderen hoofde zwaar getroffen worden
door den fiscus; men vermijde het hier boven
gehekelde pers-systeem.
Naast deze rechtstreeksche belastinghefiing
op de vervoermiddelen is het billijk, dat de
algemeene kas ruim bijdrage; een snelleren beter ver
keer komt allen in den lande ten goede, verhoogt
de welvaart van elke streek, van elke plaats.
Bij de zeer groote bijdragen, die voor verschil
lende zaken gegeven worden, welke niet recht
streeks de welvaart van de bevolking ten goede
komen, moge voor deze wél directe bron, eens
zeer diep in den buidel getast worden. Eer, derde
bron van inkomsten zou men moeten kunnen vin
den in het beslag leggen op een deel der waarde
vermeerdering van de terreinen, welke komen te
liggen langs de nieuwe wegen. XVij weten wel, dat
dit niet zoo eenvoudig is, maar het zal de moeite
waard zijn dien wellicht /eer ingewikkelde;! weg te
zoeken. De billijkheid zal wel ieder moeien er
kennen, de goede trouw zal er in sommige gevallen
bij winnen.
Weten wij wie nu-n dit zou kunnen laten be
talen, de vraag blijft nog: hoe wil met! dir be
talen en hoeveel zal men betalen?
De wijze waarop ligt voor de hand: e:~ /..i! ge
leend moeten worden; de opbrengsten van de
genoemde heffingen en de bijdragen uit cie
>chatkist zullen dienen tot betaling der rente e:1
;:T!"-s'ng van deze groote leening
Men heeft de afwerking van het geheele pro
gramma van de hoofdverbindingen, 'de groote.
zoogenaamde primaire, wegen en van de
\>i<,rnaamste secundaire wegen wel eens geseXi' n\i
vier honderd miliioen gulden.
Of dit juist is, weten wij niet; hoe nier precies
ertoe gekomen is, weten wij ook niet. maar l-'iat
ons aannemen, dat men met dit cijfer een <; >eüen
gooi naar de waarheid en de werkelijkheid doet.
dan behoeft men toch waarlijk niet te schrikken
voor het bedrag, dat noodig zal zijn voor de an
nuïteit. Men zal trouwens een dergelijke groote.som
niet dadelijk in haar geheel noodig hebben ; zoo snel
kan de wegingenieur niet werken; alleen vergete
men niet, dat het snelverkeer snel gaat en zich
ook snel ontwikkelt, men moet zich haasten om
in te halen, wat verzuimd is, maar daarna moet
men zich haasten om bij te blijven. Waarover vroe
ger tientallen jaren gewerkt werd, zal nu in en
kele jaren tot stand moeten komen.
Men zal een geheel nieuwen dienst moeten vor
men en men kan zich niet tevreden stellen niet
de oude organisatie en de oude wiize van werken,
ja, misschien hier en daar niet meer met de oude
menschen.
Het aanleggen van een nieuw wegennet en het
verbeteren van het oude vraagt energieke, krach
tige naturen, die heel weinig van den ambtenaar,
heel veel van den zakenman in zich hebben,
menschen, die van aanpakken weten en door
zettingsvermogen bezitten, die een breeden
practischen blik heb en en een goed begrip van de
eischen van het verkeer. Met zulke menschen en de
benoodigde middelen, kan in een tiental jaren ons
land zijn groot nieuw wegennet, dat geschikt is
voor hef hedendaagsche verkeer, verkregen hebben.
Nu niet lang praten, maar snel doen.
W. J. L i' <
OL.OO