De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 16 mei pagina 6

16 mei 1925 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 250i' NU NIET LANG PRATEN, MAAR SNEL DOEN Ons nieuwe wegennet. De auto heeft heel wat op zijn geweten; in de twintig jaren, dat hij de verkeersveiligheid heeft bedreigd, is hij ontelbare malen verwenscht en vervloekt. Maar, ofschoon hij langzamerhand zoowat overal ter wereld is verschenen, ter helle is hij nog niet gevaren, zijn velen vijanden ten spijt. En waarlijk het woord van een bekend auto mobilist is niet onjuist: kent gij lammer ding dan een auto, als ge er niet zélf inzit? Maar die auto is toch feitelijk niet dat lamme ding, 't zijn doorgaans de menschen, welke hem besturen, die soms lamme dingen doen en die ons woedend maken. Bij het stijgen van het aantal auto's op den weg, vermeerderde onevenredig de graad van dat lamdoen, doordat de menschen, die ze bestuurden, onevenredig meer voortkwamen uit een klasse, waar dat lam-doen schijnt te behooren tot Ie bon ton. Mocht men soms de illusie hebben dat in dit opzicht er veel verbetering in de toekomst te verwachten is, dan gelooven wij voor teleurstelling te moeten waarschuwen; nu er een wereldstrijd ontstaan is om goedkoope wagentjes aan den man te brengen, die als groente of visch aan de deur gevent worden, nu zullen er steeds meer menschen op den weg verschijnen, die er er zich heer en meester voelen en zich ook als zoodanig zullen gedragen, d. w. z. de heer blijft gewoonlijk thuis, als de meester op den weg rijdt. Maar de auto heeft ook heel [wat goeds op zijn loopende rekening mogen boeken; en onder de posten, die wij daar vinden, willen wij in de eerste plaats noemen: hij heeft ons de beteekenis onzer oude wegen wederom ontdekt. Toen de spoorwegen kwamen, meende men, dat de gewone wegen vrijwel afgedaan hadden, men zou ze slechts noodig blijven houden voor het verkeer in de naaste omgeving der steden en voor de verbindingen ten plattelande, maar voor het groote verkeer zouden de hoofdwegen alle be teekenis en waarde verliezen. Jaren lang leek het er ook op, alsof deze pro fetie bewaarheid zou worden; men verwaarloosde liet onderhoud, men stelde de gewone wegen in alles ten achter bij den spoorweg. Maar ziet, daar doet de verbrandingsmotor zijn intrede als drijfkracht voor den wagen, daar verschijnt de rubberband en vooral de luchthand ten tooneele, en in n slag wijzigt zich het toe komstbeeld van het verkeer. In een feilen, hardnekkigen strijd tegen de be staande meeningen en opvattingen, die zich keeren tegen het nieuwe, zooals wij die ook gekend hebben bij het rijwiel, overwint de zelfbeweger" over de geheele linie en daarmee worden óók de hoofd wegen van klinkers en keien, een enkele van macadam of sintels weer in eere hersteld. Toen de strijd nog gaande was, konden deze hoofdwegen het verkeer wel baas blijven, toen echter de zege behaald was en de auto's in groote drommen kwamen opzetten uit Frankrijk, uit Engeland en Amerika en vooral, toen de inval kwam van de vrachtauto's die uit den oorlog waren overgebleven, toen was het spoedig gedaan met het opnemingsvermogen dezer te lang verwaarloosde wegen. Noch in onderbouw, noch in bovendek, noch in breedte, noch ;n richting konden ze vol doen aan de eischen van het nieuwe verkeer. nmaal den strijd tegen den ouderwetschen geest gewonnen, vermenigvuldigde het verkeer zich zoo snel, dat men zich geen raad meer wist: het overige verkeer, te beginnen met den voet ganger, zag zich allerwegen bedreigd met stof en ongelukken, ongelukken, die niet zelden den dood ten gevolge hadden. Maar ook de automobilist zelf werd meer en meer ontevreden, de verbeterde motoren, de ban den, de veeren, ja, de wegenbouw, boden gelegenheid om met grootere snelheid te rijden, maar die ver hoogde snelheid eischte ook betere wegen, vlakker en breeder wegdek, flauwer bochten, onbelem merd uitzicht. De stoomtram, die men destijds meende rustig te kunnen leiden langs den gewonen verkeersweg en die alleen de oudere generatie der paarden schrik had aangejaagd, bleek met haar rook- en stoompluimen bij sommige weersgesteldheden, een groot gevaar voor de auto's; bruggen, bij wier bouw bijna uitsluitend gerekend was op de eischen der schipperij er onder door, bleken te hoog, te bol, te zwak voor het nieuwe verkeer er over heen. De gewone verkeersweg, die nog betrekkelijk weinig jaren te voren in eere was hersteld, werd meer en meer verguisd en verwenscht, naar mate de auto verbeterde, in prijs daalde en niet meer uitsluitend als luxe-voertuig gebruikt werd, doch als vervoermiddel voor handel en industrie, voor openbare lichamen en wat dies meer zij. De vroegere zware leger-vrachtauto's in burger lijken dienst hun leven verder slijtend, kregen lichte concurrentjes: een Fordchassietje en een mooie houten kast er op, daar geurde ieder zakenman mee, die veel te vervoeren had. En zooals 't in den handel ging, zoo ging het in het boerenbedrijf: de landbouwer zag het voordeel van den mechanischen wagen en van motortrekkracht even goed in als de zoon van Mercurius. Naast de wandelaars, voor wie het gaan over den weg geen genot meer was en dikwerf zelfs gevaar lijk, klaagden ook de wielrijders, die allengs zoo talrijk waren geworden, dat ze het getal van alle andere weggebruikers vele malen overschreden; de enkele rijwielpaden langs de wegen, voor hen alleen bestemd, werden niet gespaard door de autobestuurders, die de bochten gaarne afsnijden en de gaten wilden vermijden van het wagenspoor der verharde baan; ook de motorrijders leverden gevaar op voor de wielrijders. Van hun zijde hin derden wielrijders de anderen weer en brachten ze zich zelf in gevaar. Zoo ontstond er allerwege ontevredenheid en strijd om belangen, strijd om de veiligheid, strijd om het leven. En bij dien strijd bleven de openbare machten maar werkeloos toezien? Het had er wel wat van. Alleen Minister Lely had zich een denkbeeld gevormd, hoe dit verkeersvraagstuk langs de oude banen zou kunnen opgelost worden: hij dacht zich een stel nieuwe groote wegen, die de oude we gen diermate zouden ontlasten, dat de verkeers veiligheid weer hersteld zou worden. De nieuwe wegen zouden geheel voor het nieuwe snelver keer worden ingericht, recht en breed en vlak en glad, zonder kruisingen en gezichtsbclemmeringen. Men voelde er destijds weinig voor; de plaatsen, die gelegen waren aan de vroegere heirbanen, zagen zich in de toekomst de voordeelen daarvan ontnomen, het zouden doode plaatsen worden, ver verwijderd van het groote verkeer. Het denkbeeld dezer afzonderlijke automobielwegen, bijzonder voor het snelverkeer aange legd tusschen groote plaatsen of verkeerscentra, is in de laatste jaren telkens weer naar voren ge komen en reeds hier en daar uitgevoerd; of in ons land er groote behoefte aan bestaat, gelooven wij niet, of 't moest zijn om onze twee groote koopsteden Amsterdam en Rotterdam rechtstreeks te verbinden, met een zijliintje naar de Residentie. De hoofdzaak zal blijven het bestaande wegen net te verbeteren, de wegen te verbreeden, te versterken, zoo in te richten, dat verschillende soorten verkeer zich langs eigen banen kunnen voortbewegen, voor elkaar beveiligd. De verbindingen van de voornaamste plaatsen onderling zullen moeten behooren tot de eerste punten van het programma, een vast programma, waarnaar alle wegenbouwers zullen moeten werken. Die verbindingen zullen wel eens gedeeltelijk, ja, soms wel eens geheel afwijken van de bestaande banen, daar het soms goedkooper kan zijn geheel nieuw aan te leggen, dan het oude te wijzigen, ter wijl het ook kan voorkomen, dat men, een nieuw tracétrekkende, over beteren, vasteren en minder duren ondergrond den weg kan aanleggen, dan over en naast den bestaanden weg. Men zal echter moeten breken met het stelselloos verbeteren of aanleggen van weggedeelten, zonder dat er reke ning mede gehouden wordt, dat het deelen zijn of kunnen worden van groote hoofdwegen. Ook zal men in de meeste gevallen niet uit sluitend het oog mogen houden op de belangen of de wenschen van het nuttige snelverkeei; men zal ook aandacht moeten schenken aan het toe risme, dat groote waarde hecht aan het behoud van natuurschoon en er niets voor voelt alleen maar kaarsrechte wegen te berijden door boomlooze, leelijke vlakten, waar niets te zien is en niets te genieten valt voor het oog. En nu de groote vraag: wie zal dat betalen? Daarop een antwoord te geven is niet gemakke lijk, wil men niet het systeem volgen, dat eenige jaren geleden in vele landen en vele gemeenten troef was: geef maar uit, leen maar of pers het uit de zakken der ingezetenen, die vredelievend van aard zijn, niet krabben, niet bijten, niet trap pen, niet slaan. Onder de bronnen van inkomsten, waarover, naar gemeend wordt, kan beschikt worden, behoort: een wegenbelasting, welke zal opgebracht worden door dt: weggebruikers, zooals mi reeds de rijwielbelasting is opgelegd aan de fietsers. Zoowel wegenbelasting als rijwielbelasting moe ten ten volle komen ten behoeve van de verbe tering en aanleg van respectievelijk groote wegen tri rijwielpaden. Aan die wegenbelasting moet elke gebruiker \v.^ LAAT UWE CENTRALE VERWARMING: EN BIJKOMENDE INSTALLATIES |AANLEGGEN DOOR DEKOHFABR.F.W.BRAAT-DELFT EN GE ZULT TEVREDEN ZIUN. zijne bijdragen en ook niet de paardentrekkracht daarvan worden vrijgesteld. Wél is er bij den landbouw een neiging om uitzondering te vragen voor het weggebruik voor het gaan naar en komen van het land, den akker of de weide, om te gaan mesten, ploegen, eggen, zaaien en oogsten, maar voor uitzonderingen voelen wij al heel weinig, al kunnen zij soms billijk zijn; hoe meer uit zondering, hoe moeielijker het zal zijn om de be palingen te handhaven. Bij deze belasting moet er echter wel zeer gelet worden op het feit, dat sommige vervoermiddelen reeds uit anderen hoofde zwaar getroffen worden door den fiscus; men vermijde het hier boven gehekelde pers-systeem. Naast deze rechtstreeksche belastinghefiing op de vervoermiddelen is het billijk, dat de algemeene kas ruim bijdrage; een snelleren beter ver keer komt allen in den lande ten goede, verhoogt de welvaart van elke streek, van elke plaats. Bij de zeer groote bijdragen, die voor verschil lende zaken gegeven worden, welke niet recht streeks de welvaart van de bevolking ten goede komen, moge voor deze wél directe bron, eens zeer diep in den buidel getast worden. Eer, derde bron van inkomsten zou men moeten kunnen vin den in het beslag leggen op een deel der waarde vermeerdering van de terreinen, welke komen te liggen langs de nieuwe wegen. XVij weten wel, dat dit niet zoo eenvoudig is, maar het zal de moeite waard zijn dien wellicht /eer ingewikkelde;! weg te zoeken. De billijkheid zal wel ieder moeien er kennen, de goede trouw zal er in sommige gevallen bij winnen. Weten wij wie nu-n dit zou kunnen laten be talen, de vraag blijft nog: hoe wil met! dir be talen en hoeveel zal men betalen? De wijze waarop ligt voor de hand: e:~ /..i! ge leend moeten worden; de opbrengsten van de genoemde heffingen en de bijdragen uit cie >chatkist zullen dienen tot betaling der rente e:1 ;:T!"-s'ng van deze groote leening Men heeft de afwerking van het geheele pro gramma van de hoofdverbindingen, 'de groote. zoogenaamde primaire, wegen en van de \>i<,rnaamste secundaire wegen wel eens geseXi' n\i vier honderd miliioen gulden. Of dit juist is, weten wij niet; hoe nier precies ertoe gekomen is, weten wij ook niet. maar l-'iat ons aannemen, dat men met dit cijfer een <; >eüen gooi naar de waarheid en de werkelijkheid doet. dan behoeft men toch waarlijk niet te schrikken voor het bedrag, dat noodig zal zijn voor de an nuïteit. Men zal trouwens een dergelijke groote.som niet dadelijk in haar geheel noodig hebben ; zoo snel kan de wegingenieur niet werken; alleen vergete men niet, dat het snelverkeer snel gaat en zich ook snel ontwikkelt, men moet zich haasten om in te halen, wat verzuimd is, maar daarna moet men zich haasten om bij te blijven. Waarover vroe ger tientallen jaren gewerkt werd, zal nu in en kele jaren tot stand moeten komen. Men zal een geheel nieuwen dienst moeten vor men en men kan zich niet tevreden stellen niet de oude organisatie en de oude wiize van werken, ja, misschien hier en daar niet meer met de oude menschen. Het aanleggen van een nieuw wegennet en het verbeteren van het oude vraagt energieke, krach tige naturen, die heel weinig van den ambtenaar, heel veel van den zakenman in zich hebben, menschen, die van aanpakken weten en door zettingsvermogen bezitten, die een breeden practischen blik heb en en een goed begrip van de eischen van het verkeer. Met zulke menschen en de benoodigde middelen, kan in een tiental jaren ons land zijn groot nieuw wegennet, dat geschikt is voor hef hedendaagsche verkeer, verkregen hebben. Nu niet lang praten, maar snel doen. W. J. L i' < OL.OO

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl