Historisch Archief 1877-1940
12
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2502
BOEDDHA LEGENDEN
De tijd, waarin bij het intellectueele publiek
van Nederland een levendige belangstelling be
stond voor Boeddhisme ligt reeds lang achter ons.
De werken van Schopenhauer, de arbeid van Rhyr
Davids, -<ern, Deussen hadden aan het einde des
19de eeuw bij vele landgenooten de begeerte ge
wekt iets te weten van de leer, die lieilT-\eer is
voor millioenen oosterlingen. In Van Eeden's
eerste studies geurt de Boeddhistische wierook
en de parfum van het brandend sandelhout der
Boeddhatempels zwoelt in zijn Ellen" en Lied
van Schijn en Wezen." Henri Borel's De laatste
incarnatie" is een stukje Boeddhisme in de
vaderlandsche letterkunde. Bovendien zijn er van 1890
<if in onze taal ontelbare ,,bevattelijke" werkjes
over Boeddhisme verschenen tot voorlichting
van de groote lezende schare. Men behoeft geen
indoloog-sanskritist te zijn om bij het doorbladeren
dezer boekjes te bemerken, dat zij zelfs op den
naam van jtwputa/V-wetenschappelijk geen aan
spraak kunnen maken. Behalve het naar Kern
bewerkte boekje van Mannoury, leden al die ge
schriften aan het euvel stichtelijk te willen zijn;
?wel niet Christelijk-stichtelijk, maar
Boeddhistisch-stichtelijk. Er verscheen zelfs een Boed
dhistische catechismus. Mogelijk werd door dit
soort litteratuur een enkele zoekende ziel gevoed,
doch dit is duidelijk geen waarachtige, de
gelijke kennis omtrent de groote religie van Azi
bijgebracht. Thans is er nog wei bij vele wester
lingen een smachten naar oostersche wijsheid,
een verlangen der reukzenuwen naar den prikkel
der oostersche geu en; ook verrijzen er nog steeds
kleine secten, die door pseudo-oostersch ritueel
innerlijke leegheid pogen te bedekken, maar
algeméne belangstelling voor Boeddhisme is uit de
mode !
Bij de firma Thieme te Zutphen is in de bekende
série, waarin allerlei sagen en legenden plegen te
verschijnen, een nabloeier der hier bedoelde lit
teratuur i'itgekomen: Het leven van Boeddha"
van A. F. de Hérold, uit het Fransch vertaald.
Het titelblad vermeldt, dat het boek is bewerkt
naar oud-Indischen tekst" door G. de Ridder.
Welke die tekst is, zal nader blijken. De Leidsche
hoogleeraar prof. N. J. Krom schreef een inleidend
woord.
Men wete, dat een der schoonste levens"
van Boeddha is, het poëtisch verhaal van zekeren
Ac,waghosha, een Bramaansch bekeerling uit de
Siddhartha snijdt zijn haren af. (Detail)
eerste eeuw der Christelijke
jaartelling. Dit is de tekst,
waarnaar het boek van de
Hérold gevolgd is, of liever:
gevolgd heet te zijn.
Want prof. Krom's weten
schappelijke eerlijkheid open
baart ons in het voorwoord,
dat de Hérold ook van heel
andere bronnen heeft gebruik
gemaakt. Schuchter vraagt de
hoogleeraar zich af of het
eigenlijk wel aangaat op die
wijze een eenmaal bestaand
werk te wijzigen."
Wij zouden onvoorwaarde
lijk antwoorden, dat dit aller
minst aangaat: een eerwaardig
klassiek verhaal (en zeer zeker
de schoone Boeddhatjarita"
van Agwaghosha) in letterlijke
of desnoods vrije vertaling is
ons steeds welkom; maar dit
stuk amputaties te doen onder
gaan en de geamputeerde
onderdeelen te vervangen door
brokken van andere klassieke
stukken is het meest
barbaarsch vandalisme, dat aan
een letterkundig kunstwerk
kan worden bedreven. Prof.
Krom tracht dit echter te ver
dedigen en wel aldus :
Agwaghosha heeft in zijn later
dichtstuk, de
Saundaranandakawya," aan zijn oorspron
kelijke" Boeddhatjarita" aan
geknoopt en allerlei episoden
uitgewerkt; ook'andere Indi
sche auteurs plachten de klas
sieke werken door bijvoegingen
en veranderingen voor een
nieuwen lezerskring toeganke
lijk te maken; die opvatting
is echt Indisch; ergo de H
rold's chirurgische" methode
is in den geest der Indiërs....
en daardoor gerechtvaardigd.
Wij zouden den kundigen
Leidschen hoogleeraar niet
gaarne tegenspreken, indien het een vak-kwestie
gold; gaarne bogen wij ons dan voor het ge
zag van zijn woord. Waar het hier echter een
vraag van letterkundige methodiek geldt, ver
oorloven wij ons van meening te verschillen en
wij werpen tegen: dat Indische
rhapsoden door nieuwe combi
naties nieuwe kunstwerken schie
pen, geeft een westersch auteur
nog niet het recht oude historisch
gegroeide kunstwerken in stukken
te knippen en er lappendekens
van te fabriceeren. Stelt u voor,
dat iemand een vertaling van de
Ilias uitgeeft zoogenaamd naar
den Griekschen tekst", maar met
uitwerkingen, bijvoegingen en
wijzigingen ontleend aan de
Aeneis, of een Platovertaling,
waarin de dialogen zijn aange
vuld met samenspraken uit
Xenophon's Memorabilia. Ieder zou
het absurde daarvan inzien; nu
het oud-Indische litteratuurgeldt
die zooveel verder van ons
afstaat tracht men die ver
minking te verdedigen ! Ziet, dit
is het verfoeilijke van de
populanseering der wetenschap, dat
meestal niet wetenschap wordt
gepopulariseerd, maarvervalschte
en verminkte wetenschap. Niet
ieder vermag het gesluierde beeld
uit te dragen buiten het heilige
der heiligen en het te toonen aan
het volk. Slechts enkelen bege
nadigden is het gegeven, het
manna zóó rond te deelen aan de
schare, dat het manna nog
manna blijft !
Prof. Krom's inleidend woord
staat tot de voorrede van de
Hérold als een stuk gezond sterk
hout tot een schotel gelei. De
Hérold's inleiding is volkomen
onkritisch; dat er omtrent het
historisch bestaan van den mensch
Boeddha ernstige twijfel heerscht,
daarvan wordt zelfs niet gerept;
geen letter ook over de op vatting
van Kern, die in de Boeddha
biografie slechts een allegorie
van de zonnemythe ziet. Overi
gens worden ons door de Hérold
de Boeddhalegenden op
overKop van Boeddha
(Uit het Musée Guimet)
A. D. SPILLNER
Vijzelstraat 83 - Amsterdam
Massief gesmeede ver
lovingsringen
zichtelijke, heldere wij'e medegedeeld, veelal
echter zelfs te helder, te nuchter. Ronduit gezegd:
het kan ons niet bekoren. Men bewaart geen oude
Bourgogne in een melkkan en geen fijne likeur in
een trekpot; evenmin bewaart men oude, sprook
jes-teerelegenden in huis-en-keuken-Nederlandsch.
Gelijk ook de uitnemendste wijn of voortreffelijkste
likeur ons niet smaken wil, als zij geschonken wordt
uit de tuit. van kannetje of trekpot je, zoo behagen
ons de schoonste sproken niet, als men ze uitgiet
in drf-nuchtere burgermanstaai. De Verlichte
(Boeddha) verloor zijn kalmte niet." (blz. 217).
Waarom nog niet een stapje verder gegaan en
geschreven: de Verlichte bleef bij z'n positieven.
Stel je vragen, zei Boeddha". Laat dat schelden
en schreeuwen u niet verontrusten," antwoordde
Boeddha, zij zullen er spoedig vanzelf mee op
houden" (blz. 121). Schijnt hier niet de Boeddha
een gemoedelijk politieagent, die liever geen as
sistentie verleent in een burenruzietje? Men versta
ons wei: de stijl der vertaling is niet slecht, in
den zin van foutief of slordig; de stijl is, waar hij
niet valsch-verheven of overdreven-pathetisch
wordt, alledaagsch en ordinair; derhalve een
slechte stijl voor de rag-fijne verbeeldingen van
het oude Indië.
Alle lof echter voor de illustraties. De uitgever
heeft het boek doen verluchten met reproducties
van Boeddhistische kunstwerken. Er zijn af
beeldingen van de reliëfs van den Boroboedoer,
van beelden en groepen uit de Voor-Indische musea
(Calcutta, Lahore), van kunstvoorwerpen uit
het Britsch Museum te Londen en het prachtige
MuséGuimet te Parijs. Die wijze van illustreeren
was een uitnemend denkbeeld, ja het is de eenig
gepaste manier om de oude oostersche geschie
denissen te verluchten ; moderne prentjesteekenarij
is hier heiligschennis.
MR. H. G. KOSTER
''ITT1! (j**" DE BESTE VARINAS
veral verkrijgbaar a(80)''p.M< ons pakje i