De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 23 mei pagina 15

23 mei 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2502 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 KAREI. V.AN DEN OEVER, Geestelijke peilingen, J. J. Romen en Zonen, Roermond, zonder jaar. P. H. RITTER Jr., Het gracieus Avontuur, E. M. Querido, Amsterdam, 1924. P. H. VAN MOERKERKEN, Habhabalgo, P. N. van Kampen en Zoon, Amsterdam, zonder jaar. Karel van den Oever doet me wel een beetje denken aan die interessante type Lieven Lazare, dien fel katholieken, strijdbaren, fanatieken snui ter uit Teirlinck's Ivoren Aapje, van wien o.a. gezegd wordt. Het is een zeer goed man, maar hij is onstuimig en eenzijdig in zijn liefde". Waar van den Oever ook maar iets ruikt, dat naar zijn persoonlijke opvatting niet past in het zuiver katho, liek geloof, vliegt hij in het geweer. En hij heeft in ieder geval de royaliteit andersdenkenden" met nadruk te vervangen door,,verkeerd-denkenden". In een reeks Toorop-opstellen tracht hij aan te toonen, dat de groote katholieke meester lang niet altijd zuiver op de graat is:,,Het geheele leven van Toorop is een evolutie uit geestelijke anarchie naar dogmatisch katholicisme en God heeft ook dezen Oostersch-Hollandschen artiest zijne innerlijke beproeving'' gegeven in den vorm eener mystieke dwaling". In Toorop's madonna's weigert Van den Oever O. L. Vrouw te erkennen: Dat is een bouddhistische voyante", die zoo noodig ge dachten leest en uit de hand propheteert; dat is een oostersch-psychische somnambule", die in hare subliminale" hypnose verwarde verklarin gen stamelt; dat is het spriritistische medium, welke onbegrijpelijke geheimzinnigheid uit !'audela" verneemt". Hij ziet er astrale zelfvergetenheid" in, iets diabolisch, boerenbedrog enz. Voor zijn landgenooten is hij onverbiddelijk af wijzend, waar hij het moreel tekort opmaakt van het Van-nu-en-straks-geslacht bij het nieuwroomsch inzicht: De Roomsche persoonlijkheid van Prosper van Langendonck was machteloos en de levensscepsis van De Wandelende Jood" verhelderde niet maar verwarde. De naturalis tische zinnelijkheid van De Bom, de laffe zielsverscheurdheid van Vari de Woestijne, het licht zinnig levens-dilettantisme van Teirlinck, ver schroeiden de moreele gezondheid der kunst. O ja, Streuvels was gezond" als de natuur, was soms een fatalist, maar echter niets meer dan dat". Zelfs pastoor Verriest vindt geen genade: Om de aanwezigheid van Hugo Verriest zouden we werkelijk willen gelukkig zijn. Doch dit kan niet, Verriest smekte" meer aan schoone, west-Vlaamsche woorden dan dat hij het godsdienstig geloofscentrum werd in '90; de kunstmatige drapeering van zijn zwarte halsdoek vergde meer de aandacht van het publiek dan de religieuze waarde van het priesterschap". Waar Van den Oever met al te fel zijn katholicis me op den voorgrond dringt, geeft hij soms goede, zuiver litteraire, maar toch altijd zeer persoonlijke karakteristieken van kunst. Zoo b.v. in zijn opstel Pseudo-Vlaanderen, waar hij naar aanleiding van Lemonnier's Le petit homme de Dieu de Vlamingen d'expression francaise typeert als menschen, die Vlaanderen beschouwen als een object d'art, dood-geconserveerd onder de glazen stolp zijner archaïstische achterlijkheid", en waar hij den Hol landers den raad geeft, minder den ernstigen" grappenmaker Maeterlinck dan zijn aangenomen wees Vlaanderen au sórieux" te nemen". Ook Verwey in zijn beschouwingen over Hadewych moet het ontgelden en de roomsche Van Eeden zelfs krijgt dan mee een veeg uit de pan: Het is bij Verwey hetzelfde gebrek aan sensus catholicus" als bij Kloos, toen deze de Navolging Christi" vertaalde; zelfs Van Eeden, na zijn be keering, bleek zoo zwaar belast met de oude duister nis dat Het Roode Lampje" en Uit Jezus' Openbaar Leven" gevaarlijk kettersche boeken zijn. Katholieke mystici hebben meer dan eenmaal de individualisten van '80 bekoord, omdat deze meenden in hen gelijkgeaarde en gelijkbesnaarde zielen te vinden, wier persoonlijk zielelevenkernen uitgangspunt was van elk hunner mystieke hande lingen". Van den Oever heeft misschien schoon gelijk; maar hij moet niet vergeten, dat ook hij zelf een prachtige, hoogst interessante individualist is, die geheel buiten de zich goed katholiek noemende en voelende massa staat, al die pastoors, die knap zijn in hun vak, al die leeken, die uit sleur of politiek trouw de schare volgen. Hij is een prachtkerel in zijn felle oraties ,zijn verwoede uitvallen; hij is een krachtig levend zeer apart man met zijn schat van echte, schitteren de idealen, zijn muur vaste axiomata, een die tiert en fulmineert tegen allen, die hem te na komen of aan zijn idealen twijfelen. Hij is een heerlijke Don Quichotte zooals we allemaal zijn, als er iets machtig en hevig in ons leeft. Of Ritter inderdaad een nieuw genre wil inaugureeren met zijn aardig boekske Het gracieus avontuur"? Geen mijmering en dialoog meer dooreengehaspeld, de mijme ring geve de kleur en de sfeer, de dialoog de handeling. Zij werken alleen maar vruchtbaar samen, wanneer ze afzonder lijk worden opgezet. Wij mijmeren en pra ten ook niet door elkaêr heen in het leven, dat we getrou welijk pogen na te volgen in elke Kunst", laat hij den regisseur in den proloog van deze letterkundige operette" vaststellen. In ieder geval, het boekje laat zich genoegelijk lezen; de mijmeringen zijn rijk aan zielsontleding en natuurimpressies, de dialoog is echt en soms pakkend, een reflex op de mijme ring. Herman,de stoere werker in Indiëis met den handschoen getrouwd met Jenny, die zich wel wat ver vreemd voelt van haar man" en die nu door zijn broer Karel, een verstokt celibatair, maar een man van een gevoelige natuur, die innig veel van zijn broer houdt, naar Genua wordt begeleid. In mijmering en dialoog zien we langzaam het gevaar, dat in een dergelijke situatie ligt, groeien, en nauwelijks zijn ze de Alpen over, of Karel mij mert al, niet zonder dat Jenny hem voldoende motieven gegeven heeft in hun dialoog: Maar bij God, wie heeft er nu recht? Wie is nu meer? Kent zij hem nog? Heeft zij hem lief? !s het geen dwaze fictie, geen conventionaliteit? Heeft zij haar leed niet uitgeschreid, gisteren in dien raren, wonderlijken nacht?" Jenny legt hem het vuur bijzonder na aan de schenen, maar het slot is toch immers de regis seur had het beloofd: Er gebeurt niets.... óver het kantje der oirbaarheid. Want (ik cursiveer) ik heb u gezegd: wat er in voorkomt, is nimmer ge schied" dat Jenny, ongerept naar den lijve, nog net op tijd te Genua op de boot komt en ze beiden hun zwaar offer brengen in het conflict tusschen plicht en liefde. Dit conflict is hier voortreffelijk geteekend en ook de natuurimpressies, precieuse prenten van het zuidelijke land, hebben mij bijzonder bekoord. Met Habhabalgo" heeft Van Moerkerken na tienjarigen arbeid zijn Gedachte der tijden voltooid. Ik durf niet beweren, dat al de onderdeelen op dezelfde hoogte staan van wat in den aanvang verscheen, doch dit slot is geenszins het zwakste deel van de reeks. Hij geeft hier een weidschen blik over heel de wereldhistorie van het Westen. Als Logimena, die troostend en vertrouwend, leerend en voorspellend door de wereld gaat, Fiamat aanschouwt in haar zware zwangerschap, neemt ze haar hand en lacht bewonderend: O, o, Fiamat, machtigste van de moeders ! je draagt een heel volk ! Zullen het schrapende kooplieden, oorlogen de Koningen, listige Magiërs, wegende rechters, hongerende handwerkers, zwetende boeren, tem pelbouwers, bceldenbootsers of zangers zijn?" En zoo worden dan haar zeven zonen geboren: Hab habalgo, de schrapende koopman, Rabel, de ver woede krijgsoverste, Momper, de heerschziichtige priester, Jur, de listige rechtsverkrachter, Pynaar, de zuchtende arbeider, Dary, de zwoegende boer, Thaumar, de kunstenaar, de beelder. Deze zal het smartelijkst torschen het leed der wereld, maar brengt de verlossing. BLOEMENMARKT TE AMSTERDAM Reproductie geëxp van een schilderij door B. van Vlijmen; oseerd hij den kunsthandel Buffa Zij groeiden op, vechtend en spelend als alle kinderen, en openbaarden hun verschillenden aard. Habhabalgo nam het brood weg van de oude, blin de vrouwen en schrokte de papschotels leeg onder de bevende kinnebakken. Rabel roofde vogelnes ten en slurpte de eieren uit. Momper deed de kleine meisjes schrikken in het donker. En Jur beschul digde de drie jongsten van de daden der drie oud sten. Doch Pynaar, Dary en Thaumar deden het werk, ook voor hen; zij dreven de varkens onder de eikeboomen en sprokkelden hout. Alleen Thau mar sloop vaak weg, de eenzaamheid der verste duinen in, tot hij de grenzenlooze ruimte van den rtiisenden Oceaan voor zich zag". Later zien we Habhabalgo ais Romeinsch patri ciër, als middeleeuwsch roofridder, als fabrieksheer en mijnmagnaat. Cajus Publius Rabel is de groote veldheer, zwelgend in bloed. Momper wordt op zijn tijd paus. Pynaar, Dary en Thaumar zijn de ziel der eerste christengemeente; ze trekken mee ter kruisvaart. Thaumar wordt zelfs dienst weigeraar. Heel de westersche wereldhistorie is uitgebeeld in dit roemrijk zevental, van de Hyperboreërstot de radio-concerten en de laatste voorspel lingen der toekomst, als Thaumar van den laatsten strijd zingt tegen Habhabalgo en Rabel, Momper en Jur: Gij zult vallen, want uw macht is de macht van den wreden Haat.... onze macht is de Liefde en de Deernis. De domme Maag schiep den strijd der broeder-volken; maar nu beheersen wij de domme Maag door de Goddelijke Rede, het kind van Gods Wijsheid". Van dit alles vertelt Van Moerkerken boeiend en schoon voor wie rustig mediteerend, met kennis en inzicht mee op kan gaan in zijn fantasieën. Hij geeft het als een dictaat der colleges van den laat sten der Merels, professor aan een Nederlandsche Universiteit in de Filosofie der Geschiedenis. Hier nog meer dan elders misschien voelen we Van Moerkerken's verwantschap aan Anatole France. Toch zal hij vermoedelijk bij het groote publiek niet het succes hebben van dien speelschen wijsgeer. France was levendiger en vlotter, eenvoudiger en doorzichtiger in deze dingen, bood zijn velen lezers meer de gemakkelijke zelfvoldoening wat diepzinnig leek, spoedig te kunnen doorzien en in hir.i .ippln:.ieigenlijk hun eigen scherpzinnigheid te kunnen toe juichen. J. PRINSEN J.Lz.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl