De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 23 mei pagina 23

23 mei 1925 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

NO.-HÓS DËRÖN 23 HET WASSENDE WATER door HERMAN DE MAN Samenvatting van het verschenen gedeelte: In Hoenkoop, een achterafsch buurtschap in den Lopikerwaard, boert op de oud-testamentische hoeve Water-Snoodt de oude vrouw Beijen, de weeuw van Heemraad Beijen. Zij heeft drie jongens en een dochtertje tot haar last. De oudste jongen, Aai, trouwt op moeders commando met een rijk boerenmeisje; Gieljan is een wilde gast, die op onbetamelijke wijze den vrijer uithangt. Na een smartelijk avontuur met een daggelders dochtertje, laat Gieljan zich ontgoocheld, door moeder uithuwelijken aan een oude boerendochter, waarmee hij twee jaren in huwelijksellende ver keert. Na haar dood in het kraambed ontwaakt in Gieljan een opstandige zin. Hij eischt zijn vaders versterf op, breekt met het ouderhuis, houdt boelhuis op zijn hoeve, zwerft wat, volgt zijn hartdrang in die dagen fel, en kwakt eindelijk (een weinig verstild) weer als boer neer op een hofstee in Willeskop. Willem, zijn jongere broer, de rustige geloovige en evenwichtige moedersjongen, haakt heimelijk naar roem. Hij wil zijn vaders plaats in het Be stuur van de Gecombineerde Waterschappen innemen, ja hij wil mér dan dat; Willem wil in de Hooge bijkcollege's. Maar al studeert hij Dijk en Waterschapsrecht, het volk verkiest Gieljan, want het nobele hart wordt geprefereerd boven het weten en de hoogmoedigheid. Als Gieljan eenige jaren in Willeskop heeft ge boerd, ruilt hij met Willem, die inmiddels getrouwd is, van stee. Hij verzoent zich met zijn moeder, wordt tot Heemraad gekozen en kiest zich in zijn vijf en veertigste jaar een twintigjarig meisje. Maar hij trouwt niet, want geeft dat jonge ding de vrijheid weerom, in zijn vrees, dat zij even on gelukkig zal worden met hem, als hij was met zijn vrouw indertijd, waar hij niet van hield. En Gieljan leeft eenzaam voort. Hij groeit in breedte en diepte; wordt tot Hoogheemraad van den Lekdijk Benedendams verkozen en zonder dat hij het zelf recht merkt, stijgt hij hoog in aan zien en macht. Maar hij is voor zijn moeder het onderdanige jonk gebleven, ondanks alle hooge posten. In tegenstelling met Willem, is hij de gepersoni fieerde ootmoed en hartelijkheid; al zijn daden zijn uit wilden hartsdrang rechtstreeks ontsproten. (Vervolg van No. 3499) Zijn installatie verliep in allen eenvoud. Wis selingen in 't bestuur hadden bij het Dijkcollegie te dukkels plaats, om erg te worden opgemerkt. Hij was ook ditmaal in zijn boersche kleêr gegaan. Wel had Gieljan wat weken tevoren een fijn bruin colbertcjstuum laten aanmeten in TergouW,maar moeders, dat bemerkend, had hem brieschend de huid uitgevaagd. Gieljan ! as jij in dat meneerenpak naar 't Dijk huis trekt, dan bin je mijn keind niet meer, ver staan !" riep ze woest en giftig. Waarom eigenlijk moeders?" Waarom? Vraag ie nog waarom ook? Wel; as de Dijkgraaf in persoon zelvers bij ons op de woning komt, trekt 'emdanboerenkleêr 'an? Nee ommers ! Nou, en jij bint een boer ! As jij naar al die Baronnen gaat, dan trek jij ook gien baronnenkleêr 'an ! Da's naar recht ! Zeg eigens !" Je het alweer gelijk, ouwe. 'k Gaan dan maar as boer." En as ze lachen, jonk, dan lachen ze om d'r eigen hoerigheid, zóó mot jij't verstaan. Al zou je minister worren, Giel, je mag nooit of nooit je boerenafkomst verloochenen!" Omdat heur woorden zoo dadelijk tot zijn hart spraken, liet hij dat fijne bruine baronnenpak netjes over een stokkie op de til hangen. En niemand in het Dijkhuis heeft om zijn zwartlaken billetikker gelachen, al was hij de eenigste aan de bestuurstafel in zulk soort rechte boerenkleêr. Want zijn oogen keken trouwhartig de kleine zaal in en zijn eerlijke heldere kop dwong al dd'ijk ont zag af. Zijn plaats in 't bestuur was te voren al afge bakend. Hij kreeg krek de bevoegdheid van zijn voorganger: inspectie op enkele keuren en op een na-visitatie, en in dijknood de legering en requisitie op het slag l )tusschen Koekoeksveeren de punt van Willige-Langerak, nabij Cabauw. En in de eerste vijf jaren van zijn hoogheem raadschap wier 't maar eenmaal noodtoestand. Hij requjreerde toen voor enkele uren een kamer in de herberg Molenboezem," maar er 'beurde niets. De mannen konden naar huis toe gaan, aleer de rivier-correspondentie was ingesteld. En onderhand groeide hij danig in de kennis van de dijkaangelegenheden. Maar hij liet zijn best boeren bedrijf niet los. Met zijn inschrompelende moeder bleef hem trouwhartig in het Hoenkoopsche boe ren. Een vraagbaak wier hij, voor gansch de contreie, bij moeilijkheden in 't lager polderwezen. Zijn raad klonk nog immer bedeesd, al wieren ook zijn haren grijs van de overmatige zorgen en de vele kennis die hij tot zich nam. Zijn kop wier bulkerig dik, maar de oogen erin bleven lacherige keinderoogen, als ware hem in 't leven nooit narigheid geschied. Hij kon teugenswoordig zacht denken aan Nelia, Aaigie en aan Geertruida, als aan een stoeterij van niet gansch wèlgemaakt vrouwvolk. Aan 'n lk mankeerde wat. Maar ondanks die droevge ontmoetingen, was zijn leven rechtdoor omhoog gegaan, omhoog langs een zwaar pad. Omhoog? Ja, ze kwamen nog altijd wel voor, de dagen waarop hij deien levensgang geen weg omhoog dorst noemen, maar een draven in duistere vruchteloosheid. Dan kittelde het bloed zijn oudwordende knoken weer eens. Maar als hij dan met veel klem terugdacht aan de groote jaarverga deringen in het Dijkhuis, wier al dat lieve vrijen en het trouwbedrijf zoo miserabel klein in zijn bevinding, zoo echtig de aangelegenheid van twee menschenenmeer niet. Want in het Dijkhuis kwam de veiligheid van gansch de Lopiker- en Krimpenerwaard, van 't Woerdensche, van Rijnland en een stuk van de uitwateringslanden achter de Utrechtsche stadsgrachten in 't geding. Dat was andere koek met koffie. En toen nog omvangrijker werd zijn openbare taak, omdat zijn beginwoord over het ct peratiewezen, uitgesproken tijdens de huldiging toen hij tot Hoogheemraad was benoemd, na lang smeulen vlam had gevat, vielen al die geringe persoonlijke pleizieren en narigheden nóg verder van hem af. In n jaar tijd werd hij Utrechtsen Statenlid en bestuurder van de jonge Coöperatie. Hij wier er niet wild van, maar neep aandachtig zijn vingers tot vuisten. Onder zijn leiding verrees een geweldige graanmaalderij, voorts een kaaspaktuiis en een importkantoor voor landbouwgereedschap en machines. Hij, die eigens heel niet rekenen kon en kundige mannen uit de stad voor 't cijferwerk noodig had, regeerde na Wat jaren, in bedwongen vurigheid een onderlinge zaak, waar tonnen gelds in omgingen. Maar hij bleef getrouw: boer van achter de koeien en tegen melkenstijd was de baas allendag op Water-Snoodt terug. Ja; in den hooibouw reed hij zélf 't kunstige rooie machien. En den berg 2) vulde hij met eigen artnenkracht. Van zooveel eenvoudigheid wier allentwege lof gesproken. Maar moeders, zoo oud kon ze niet worden, bleef zeggen: keind, wor niet groosig; el je roem is om vaders zijn tachentig bunders, waar?" En zijn weerwoord was dan keer op keer: om onzen grond? zeker! zeker!" Onderwijl bleef Willem in Willeskop buiten de besturen. Zóó raar kon die zijn gat niet draaien, of hij draaide zijn eigen nét nog even buiten. Toen Gieljan, z'n domme broer 't brochttot Hoogheem raad, toen gaf Willem 't maar liever op. 't Is thans gien eer meer," zegde hij tegen z'n Annegie: 't wordt er een socpzooi; niks dan on geleerde hufters, bah ! As 'n minsch maar aardig 't flikflooien verstaat, dan komt ie overal tusschen. En echtig 'k verstaan niet, waarom ze 'm zoo fel zoeken in onze kerksche buurt. Gieljan is ommers teugenswoordig op 't Heidensche af.'k Verneem, dat 'em naar de kerk komt, alleenig om moeders d'r heen te rijen en nooit zonder heur. 't Ware vrome uit vader zijn dagen, is rechtevoort van ons Water-Snoodt af, nooit of nooit kan dat goed gaan deur de tijen; verneem dat." En toen later heeft Willem op z'n bloedeigen broer niet gestemd voor de Staten. Maar dat kon toch niets er aan verwrikken: Gieljan kwam de Staten in. Laat 'em maar oppassen, dat'em eerstis goed stadsch leert praten, aleer ie het daftige Pro vinciehuis aan 't Achter Sint-Pieter binnentreedt," mork Annegie op en Willem beaamde dat, zeggende: keind, de gekken hemmen de kaart." Toch; zonder stadsche manieren en zonder stadsche praats, trad die domme broer van Willem het Provinciehuis binnen.Er was,om zijn ongewone kleêr, wat vroolijkheid bij enkele Statenleden. Maar Gieljan docht: wie hemmen op mijn gestemd?.... de boeren. En als komende van de boeren past het mij een boer te zijn. 1) dijkgedeelte. 2) hooiberg. Slechts nmaal werd hij ertoe genoopt die gedachte uit te spreken, om den spot van een venijnig geleerd stadsmeneertje te keeren. De Commissaris viel hem bij, en ook menig Gedepu teerde nam dien ernstigen boerenkerel in bescher ming. Toen de eerste zittingstijd verstreken was, had Gieljan velerhande nieuwe vrinden. En dat Waren ditkeer geen boeren of boerenbaronnen, geen notarissen of burgemeesters van den lande; maar doorkneede Statenleden, fijne meneeren uit de stad, fabrieksdirecteuren, zakenlui van den eersten rang en bankiers. Toch is in dit gezelschap Gieljan Beyen lange jaren een schuwe gebleven. Dat was evenwel geen bezwaar, want zijn groote stuwkracht werd elders aangewend. De coöpe ratie bloeide en in den Dijkstoel kreeg zijn woord meer gezag. Hij wrocht enkele maanden, samen met den Kameraar, in de verkeerd geregelde volg orde der verordeningen en keuren, en tegen den tijd van de winterzitting had hij een nieuwe rangschikking der artikelen gereed, die aangeno men werd met algemeene stemmen, omdat er een onbetwistbaar helder overzicht mee verkregen werd. Deze rangschikking van een ongeletterden boerenzoon, passeerde ongehinderd de Gedepu teerden en kwam zonder 'n enkele wrong of stoot in 't Stichtsche Provinciale Blad. Dat was een dag, die ongemerkt voor zijn omgeving voorbijging. Maar toen dat bewuste nomnier van 't provincie blad op Water-Snoodt werd aangedragen door den postbooi, ging een wilde blijheid door Gieljans lijf. Daar had hij thans zijn eersten wetgevenden ar beid gedrukt staan. Hij heeft nog gea'.irzeld, of hij daarover praten zou met moeders, maar hij hieuw den barren lust daartoe zóó fel in, dat ie er een klokkend gevoel in zijn keel van kreeg. En moeders zat argeloos op liet plankier met heur stijve beenen; ze tuurde moeilijk over heur bril heen naar Het Nieuws" dat ze uit- en overspelde naar de ouwe manier. In die starende oogen zat nog wat van den ouwen glans en van de ouwe streng heid. Graag mocht hij zoo stil voor zijn eigen, na den arbeid naar moeders kijken en dan rg ver heur manhaftige geschiedenis terug deuken. Heden had hij voor de coöperatie op zeer voordeelige wijz,e zes wagons kainiet gekocht en ook daaraan mijmerde hij thans wat. Maar de oude vrouw Beijen keek op. Ze hield van ledigheid niet, en ze beval haar jonk, nog wat keuen te merken voor de markt op overmorgen. Hij heeftdatgebodniet wederstaan, maar ging als 't ware graag naar de cementen keuhokken. Want al gaande, leerde de Hoogheem raad, het Statenlid en bestuurder van een krachtige in- en verkoopcentrale, zijn eigen hoovaardigheidsopwellingen temmen. En zoo was dat goed. Hij haalde knaphandig de kwast met aniline over de varkensruggen, op den afkondigingsdag van zijn eerste groote openbare werk. En doende was het Gieljan Beijen, alsof de vreugde die bekant uit zijn lippen was komen springen, thans als een zachte zalf drupte in zijn borst. Diep haalde hij asem. Buiten de ranzige keuengetir gerekend, was 't: een zoete avond. Geluk peinsde hij, met in zijn rechterhand de peerse kwast geluk is toch zulk een onbegrijpbaar ding. Omtrent het zesde jaar van zijn hoogheem raadschap, was hij tweede vervanger van den Dijk graaf geworden. Loco-voorzitter was toenmaals Baron de Geer Polanen, een op het jagen beluste landhebber, van wien wel achttien boeren huurden. Gieljan Beijen's grondbezit was, bij zulk een ver mogen in land vergeleken, een fooi van Onze Lieve Heer. Maar daarom was de invloed van Baron de Geer Polanen in 't Dijkhuis vast niet grooter. In hun hoog collegie werd allén het land genieten, als er te stemmen viel over algemeene zaken. In het zittend bestuur gold het woord van lederen Hoogheemraad even zwaar. Eti dat van Biijen mogelijk nog meerder, omdat deze bestuurder zich een man betoond had van don practischen arbeid, 'n Elk in 't collegie wist: Hoogheemraad Beijen is geen cijferman. G,'ef hem de rekening van 't Hoogheemraadschap niet in beheer, daar komt niets van terecht. En Gieljan, dat zelve inziend, onthield zich dau ook vast en gewis van dit soort arbeid. Maar zoo e, een groot plan moest worden uitgewerkt, en er een man moest zijn van door zicht en van durf, dan kwam dien boer naar voren. Een klerk nam hij bij zich voor de rekensommen; maar, met de vuist op tafel wrocht hij aan het te maken ding, dat hij ontstaan liet in weinig tijds. En 't was om dit felle doen, dat de Jonkers en Notarissen uit de vergadering ontzag kregen voor dien hufter uit het achterland. En menigmaal in die jaren was de oude Dijkgraaf ziek; zijn ver vanger, Baron de Geer Polanen, zat doorgaans in Luxemburg, vanwege zijn ischias en dan moest Gieljan in den Voorzitterstoel. (Wordt vervolgd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl