De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 23 mei pagina 9

23 mei 1925 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2502 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND KUNSTENA\RS EN HUN LEVENSB ESGHOUWINGEN VICTOR Huoo 1802?1885. Niet alleen als dichter, ook als denker, ook als mensch is Hugo zeer verschillend beoordeeld. Er zijn eenige critici, die vooral in hem hebben gezien een man van burgerlijke gevoelens en van banale gedachten, er zijn andere die hem bewon deren om zijn menschenliefde en om zijn warm sociaal gevoel. Het is mogelijk, dat beide soorten van beoordeelaars gelijk hebben en dat Hugo bezit n een innig medegevoel met het lijden en strij den der menschen n een niet zeer machtige, niet zeer origineele denkkracht. Maar als dat zoo is, moeten we wanneer wij hem goed willen zien toch niet doen wat velen hebben gedaan: wij moe ten niet scheiden wat niet te scheiden is en niet alleen n van deze kanten van zijn wezen naar voren brengen. Hugo heeft van zijn jeugd af bijgewoond: actie, strijd. Als kind vergezelt hij zijn vader, den lateren generaal, op diens tochten naar Corsica, naar Calabrië, naar Spanje. Wanneer hij in 1812 in Frankrijk terugkomt, gaat hij wonen in Parijs, aux Feuillantines," in het huis met den grooten wilden tuin, dien hij met zulk een ontroerde liefde bezongen heeft en waarin zijn moeder hem dagelijks uren lang vrij laat rondloopen. Deze jeugd heeft in Hugo ontwikkeld zijn bewondering voor de daad, de behoefte om te handelen, zijn liefde voor de vrijheid waarvan hij jaren lang zoo volop genoten heeft, terwijl zijn aangeboren verbeeldingskracht in al haar rijkheid heeft kunnen uitgroeien: zij is niet tegengehouden door schoolsche discipline, niet ingeperkt door een sterke eruditie. Die ver beelding is weinig innerlijk peinzend, het voor zichtige, tastende zoeken kent Hugo niet, hij voelt geen nuances. Alleen uitersten ziet hij: het schoone en het leelijke, het goede en het kwade, het ver driet en het geluk. Hij denkt in globale gedachten en het is alsof hij die gedachten pas goed bezit als hij ze in tastbare vormen, in concrete beelden heeft omgezet. Het komt waarschijnlijk door deze wijze van beschouwen dat hij alles zoo ernstig opneemt: hij bewondert of hij verafschuwt, hij is verrukt of verontwaardigd.Hij glimlacht bijna nooit. Als hij dan gaat dichten en gaat denken, want dichten en denken gaan samen volgens Hugo, zal hij niet zorgvuldig analyseeren, maar hij zal zoeken naar synthesen, die hem snel bevredigen. Hij ziet het leven in zijn groote beweging, hij ziet hoe het zich ontrolt door de eeuwen heen en hij ziet hoe alles voorbijgaat. Niets is er dat blijft. Parijs zal verdwijnen zooals het oude Rome verdwenen is, de mensch, die dwalende schim, gaat voorbij zonder zelfs zijn schaduw op den muur achter te laten. Maar waarheen gaat de mensch? Hugo weet het niet en niemand van ons weet welk ge heimzinnig doel ons wacht. Eén ding alleen staat vast: het doel bestaat, al kennen wij het niet, wij gaan er toch onbewust, blindelings heen. Er is echter een wezen, dat alles weet, dat weet waarheen onze schreden ons voeren: dat is God. Het is zijn bevel, dat de geheele schepping volgt in haar voortgaande beweging en hij is het ook, die in die schepping het donkere mysterie heeft gelegd. Hugo gelooft dus aan een soort voorbe schikking, maar hij, met zijn haat aan het passieve, aan het gebondene, gelooft er aan met veel re serve. De mensch gaat naar het onbekende doel, dat God hem bereidt, doch tijdens zijn leven heeft hij de vrijheid de richting te kiezen, die hij wenscht te volgen, hetzij de goede, hetzij de kwade; zijn be looning of zijn straf zullen daarnaar geregeld wor den. Nu leeft er in ieder van ons een groote be geerte: wij zouden het doel willen kennen waarheen wij gaan. Wij lijden onder de onzekerheid en smeekend roept Hugo en het is als sprak hij uit naam van de gansche menschheid God aan: Que faites-vous, Seigneur? A quoi sert votre ouvrage?" Maar op een antwoord wacht hij tevergeefs. Als zijn smeeken nutteloos blijkt, komt er twij fel in den dichter: hij voelt zich ontmoedigd, hij ziet het verleden, dat verdwenen is, hij ziet zijn jeugd, die voorbij gaat, hij ziet de toekomst komen, die niets dan geheimzinnigheid is en hij ziet de ijdel heid van alles en de nutteloosheid van zijn bestaan. Hugo is er echter de man niet naar om zich met dezen pessimistischen gedachtengang te vreden te stellen. Hij zoekt een oplossing en een bevredigende oplossing en dan vindt hij deze: God weet en met God weet de natuur; in haar leeft Gods ziel. (Wij vinden hier weer de eigen aardige denkwijze van Hugo, die zich moeilijk iets abstracts kan voorstellen en voor wien de natuur een middel is om God te verzinlijken). Maar wij, wij weten niet, omdat het waarschijnlijk beter voor ons is niet te weten. Wij zijn te zwak, te middelmatig om de waarheid te kunnen ver dragen. Wij mogen dus niet klagen over onze machteloosheid, wij hebben te berusten. Wij behooren tot onszelf te zeggen, dat, wat ons slecht, onrechtvaardig en droevig toeschijnt, misschien een schoon doel verbergt en dat zelfs het ongeluk heilzaam voor ons is. Maar deze oplossing is nog niet bevredigend genoeg. Verder dan dit passieve berusten behooren de menschen te gaan. Wij moeten handelen, wij moeten een actief geloof en een actieve liefde hebben. Wij moeten God en de na tuur liefhebben, wij moeten de menschen liefheb ben en datgene wat hun leven menschwaardig maakt: de vrijheid. En alle wisselingen in de po litieke meeningen van Hugo en al zijn litteraire strijd komen voort uit den cultus, dien hij voor de vrijheid heeft. Verder moeten wij vooral liefhebben de armen, de verlatenen, de vergetenen, de ongelukkigen, allen die lijden. Het is onze plicht ons medegevoel zoo wijd mogelijk te ontplooien. ,,Ma sympathie embrasse, en gardant les proportions, tous les tres crés," schrijft hij aan Enfantin. Travaillons a la lumière, créons l'immense amour." Nu zijn er echter menschen, die deze moraal van algemeene, actieve liefde niet begrijpen. Hoe moet hun dat begrip dan worden bijgebracht? Dan is het de dichter, die hen tot dat schoone geloof moet bekeeren. Want de dichter is door God uitgekozen om zijn wil uit te voeren, hij is de woordvoerder van God op aarde. Hij mag zich niet verzetten tegen den wil van God, hij mag niet zijn de nuttelooze zanger, die de menschheid aa'n haar lot overlaat. En de volkeren hebben te begrijpen, dat het hun plicht is te luisteren naar den heiligen gezondene, die hen zal beschaven en die hen zal veredelen. Het doel van den dichter mag dus n iet zijn de schoonheid te dienen. ,,Je n'ai jamais dit l'art pour l'art schrijft Hugo aan Baudelaire?j'ai toujours dit l'art pour Ie progrès." Nu is er in den logischen gang van zijn gedach ten verandering gekomen na 1843. In dat jaar treft hem een groot ongeluk. Zijn dochter Leopoldine en haar man verdrinken bij een boottochtje op de Seine. Zoo van alle gevoelens van liefde voor de menschen, die Hugo predikt, hij er n zelf zeer innig heeft gehad, dan is het zeker een sterke en teedere liefde voor zijn kinderen. Na den dood van Leopoldine verandert er iets aan zijn visie van de wereld, er legt zich een donker waas over zijn optimisme, zijn godsgeloof verandert van kleur. God is niet meer alleen de goede vader, hij wordt de noodlottige meester, wiens sombere wet ten op een niet te verklaren wijze de wereld regeeren en die ons ontneemt waarom toch? wat hij ons eerst gegeven heeft. De troostrijke verklaring van vroeger, dat wat God doet, waar schijnlijk is voor ons geluk, herhaalt de dichter wel, maar nu hij het leed aan den lijve heeft on dervonden, is er iets van bitterheid in zijn toon gekomen. Zijn betoog wordt minder logisch, meer laat hij zich gaan op zijn gevoel, hij is sneller te ontroeren dan voor dien tijd, toen hij bijna altijd de tusschenkotnst van de redeneering noodig had om tot de ontroering te geraken. Die ontvan kelijkheid voor emoties en die opstandigheid worden nog sterker na 1851. Na den coup d'état van 1851 verlaat hij Frankrijk en hij leeft tot 1870 in verbanning, eerst in Brussel, dan tot 1856 op Jersey, daarna op Guernesey. Wel is de verban ning schoon in al haar verschrikking, want zij is het gevolg van zijn strijd voor het ideaal, voor de vrijheid en de zaak van de vrijheid is de zaak van God. Het huis, dat hij in Guernesey zal laten bou wen, schrijft hij aan George Sand, zal heeten ,,la liberté," Liberty-House." Maar meteen wordt op het eenzame eiland te midden van de zee, in dat stille leven waartoe hij, de actieve, nu is gedoemd steeds opdringender in hem het bewust zijn van het mysterie, dat ons wezen, dat onze toekomst, dat God, dat de natuur herbergt. Waarom toch antwoordt God ons nooit? Dreigend wordt zijn angstig vragen: Donc les lois de notre problème, Je les aurai; J'irai vers elles, penseur blème, Mage effaré! Pourquoi cacher ces lois profondes0 Rien n'est muré. Dans vos flammes et dans vos ondes Je passerai Maar ook dit dreigen helpt niet, nooit zal hij weten. Toch verlaat de hoop op een schoone op lossing hem niet en als motief voor het zwijgen van God, wordt sterker in hem het geloof aan de kleine, de verdorven natuur der menschen, die hun hier beneden elk recht op helderziend geluk en elk recht tot klagen ontneemt. Tot een sereene berusting komt Hugo echter niet: hij blijft zoeken. Teugelloos gaat dan zijn verbeelding aan het werk: in de natuur, in de zee, in de concrete wereld, die hem omgeeft, ziet hij de belichaming van het goddelijke mysterie. Hij gaat gelooven in de metempsychose, hij gaat zich met spiritisme be zighouden. Alles is bezield met een geheimzinnig bewegend, opstandig leven; wat wij een dood ding noemen, weet, denkt, luistert, tot de steen toe, tot de grendel toe van onze deur. Slapeloosheid Slapeloosheid is een direct gevolg van nerveusiteit. De zenuwen zijn verslapt door een teveel van zorgen, werk of genoegens. Wanneer gij Sanatogen neemt, geeft gij Uw zenuwen extra phosphorus en eiwit en stelt gij ze in staat hun vroe gere kracht weer terug te krijgen. Neem iederen avond vlak voor het naar bed gaan Sanatogen in een glas warme melk en gij zult reeds spoedig weer kunnen genieten van een rustigen verkwikkenden slaap. SANATOGEN *^ STERKT ZENUVENEnllCHAAM " Niets is dood, ook onze dooden leven: ,,Je crois a la présence des morts", zegt hij tegen Edmond de Goncourt, ,,je les appelle les invisibles," hij voelt ze in zijn nabijheid, zij hooren, wat er over hen gezegd wordt, zij herinneren zich. Als Hugo na 1870 te Parijs in het actieve leven is teruggekeerd, zal hij niet meer zoo hartstochte lijk naar een oplossing zoeken, hij zal voortaan vooral zijn de dichter, die zijn roeping kan volgen, die de menschen zal leiden en die zal vechten voor hun vrijheid en voor hun geluk. Hij verdedigt de republiek, de democratie. Vrede wil hij en verbroedering: als een ideaal ziet hij de stichting van de Republiek der Vereenigde Staten van Europa. Is dat al niet sinds 1851 zijn droom geweest? Hij valt het koningschap, het paus schap, de kerk aan, die alle de vrijheid aan ban den leggen en de ontwikkeling der menschen be lemmeren. Hij verdedigt de rechten van de vrouw. Hij komt tusschenbeidej als men de doodstraf wil opleggen aan den soldaat Blanc wegens beleediging van zijn superieur. Hij vraagt aan de koningin van Engeland, aan den keizer van Oosten rijk gratie voor veroordeelden. Hij tracht de Fransche regeering te beletten den nihilist Hartmann aan Rusland uit te leveren. Van alle kanten roept men zijn hulp in als er een onrecht wordt begaan. Hij schaart zich aan de zijde der arbeiders, die zijn volle bewondering hebben, hij zit aan bij hun feesten. Hij strijdt voor volksontwikkeling: hij zou willen, dat ieder dorp, als tegenwicht tegen den priester, een ,,lezer" had, een man, die 's morgens de officieele besluiten, de kranten en die 's avonds boeken zou voorlezen. Aldus blijft hij tot het einde toe trouw aan de leuze uit zijn jeugd. dat de dichter, en dat is Gods wil, een strijder heeft te zijn te midden der menschen en dat hij ze den weg heeft te wijzen naar een grootere volmaaktheid, die hij reedsdichtbij waant Au XXe siècle, la guerre sera morte, l'échafaud sera mort, la haine seramorte, l'homme vivra" Er is een onrustige be weging in den geest van Hugo. Hij wordt voort durend gekweld door ernstige levens-problemen en bij het driftige zoeken naar een antwoord blijft hij zich vastklampen aan zijn eerste geloof: dat wat God doet tot ons bestwil is. Hij is als het kind, dat een som niet begrijpt maar dat de uitkomst kent en dat wanhopige pogingen doet om een aan nemelijke redeneering te vinden. Zoo zijn die overtuigd lijkende meeningen van Hugo eigenlijk nooit overtuigend, zoo is zijn berusting een be rusting vol vragen en angst. En zoo vindt hij zijn ware bevrediging niet in zijn wijsgeerige beschou wingswijze zelve maar in de praktische toepas sing waartoe zij hem brengt: het vervullen van den hem door God ópgelegden plicht om de menschheid te verlossen uit de politieke, religieuse, sociale en artistieke onvrijheid en om haar op te heffen uit haar materieele en moreele ellende. W. M A R K u s?P o E i. s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl