Historisch Archief 1877-1940
Nor. 2503
DE GROENE AMSTERDAMMER, VOOR WEEKBLAD NEDERLAND
HET WASSENDE WATER
door HERMAN DE MAN
(Vervolg van No. 9502)
De eerste maal was dat een opwindend ding
geweest. Maar in die zitting kwam er juist vél
arbeid op de tafel. En het levende, langs zijn han
den wegvloeiende Werk, hielp hém over die ont
roering heen. Als vervangend Dijkgraaf werd hij
eenmaal afgevaardigd naar de beide Commissaris
sen der Kopingin in de provincies van hun gebied
en voor een algemeene waterschapsbijeenkomst
naar het Departement in den Haag. De Dijkgraaf
Beijen van den Benedendam overwon ook toen
zijn aarzeling en trok naar die bijeenkomst, al
waar hij aanzat met den Minister, groote heeren,
höoge ambtenaren en veel ingenieurs en offi
cieren van de Génie, in zijn beste en sterke
boerekleêr. Maar dat kon hij thans gerustig doen, want
in zijn kop was de macht verzonken tot een klare
rust- 'n Elk die dezen boer gewaar werd, zag: dat
is'een groot gezegger, deze man moet veelmaals
bevelen.
Eén zag dat niet, n wou dat niet zien. Dat
was de ou.de weeuw Beijen van Water-Snoodt,
de moeder van dezen machtig geworden knaap.
Zij die hem heeft zien scharrelen over de deel als
lujerkeind met kromme beentjes, die nóg menig
maal herdacht zijn wilde jonkmans jaren en de on
gerustheid er om; van heurouden jongen kon ze niet
waarnemen, dat hij zóó gegroeid was, voor
namelijk als hoofdwerker. En 't moet gezegd;
Gieljan zelve hielp daar danig aan mcê. Want
onder heur oogen bleef dat oude jonk speülsch
en lacherig, maar meer dan dat gezeggelijk.
HeKr woord van bevel wier weer wet, zooals 't
hél vroeger was geweest. Dat gaf blom ert geur
aan heur ouwen dag, dat verwarmde nog even
dat uitzwakkend hart.
Mogelijk ook ging 't vermogen slijten, om dien
snellen voortgang nog te volgen van heur jonk.
Hoewel dat niet gedacht zal worden, door de be
zoekers, die zoodanig Gieljans lof hoorden ver
konden door de moeder, zoo ze hem zelf niet
troffen.
't Kon Gieljan's weg niet keeren, hcèmoeders
zich ook gedroeg daar tegen. De wil om mér te
verzetten, zat thans te diep in zijn vleesch gedre
ven. En zoo was dat goed; van dezen
Hoenkoopschen Hoogheemraad wier door menigeen nog
veel verwacht. Was hij niet de trots van alle boeren
in de contreie? Onze Gieljan Beijen, veürtgekomen
uit onzen stand! Levend in onze doening, thans
als groot heer nog altijd in eendere eenvoudig
heid. Verkeerend met Ministers en met zijn hoorn
vee; nooit door de groote gezeggers der besturen
met hoogen afkeer voor het nievere domme
boerenvolk besmet.
En toch moest deze veel gevierde boerman nog
ervaren, dat 's menschen gunst nooit bestendig
kan zijn door alle tijen heen. Deze bitterheid kwam
op zijn hoofd neer, tijdens het ontzaggelijkste
avontuur, dat hij beleefde. En niet alleen
ontzaggelijk voor hém, ook voor zijn land dat tusschen
de hooge dijken van Lek en IJssel ligt ingedrukt,
den weligen Lopikerwaard.
In Slachtmaand al dat jaar, sloeg de winter het
land. Vroeg waren de koeien gestald en daarvan
daan zegden de ouwe boeren: zoo vergaat de goeie
hooioogst; met eene hand is 't gegeven, de andere
neemttiet af." Maar de weerprofeet voor den land
man van Doctor Herschei voorspelde:
Valt in Slachtmaand veel regen
Komt de blommen ten zegen.
Als Slachtmaand beven doet,
Dat is voor 't landgewas goed.
Daarmee was geen hout getooverd in de schuur
tjes van de daggelders. En geen pond meerder hooi in
de blonde bergen der groote boeren. En een
ieder jaar zurgt veur zijn eigen 't best?was hier
van menigeen het vaste woord. Daarom wier
niet ingezien, waarom Slachtmaand zoo fel eti
wreed moest zijn, om ten anderen komenden jare
een goeden oogst te hebben. Met den nieuwen
kalender moest alle ouwe zeer vereffend zijn, dat
ware recht. De barre koude won nog in December;
't wier een machtig mooie, witte, ingevroren Kerst.
Maar wie nog gehoopt had, dat de eerste donkere
maan van den nieuwen almanak den weligen
dooi gebracht zou hebben, had op slechte uit
komst zijiïkans gesteld. Eerst tende Januari
woei de wind uit het westen. De lage ingevroren
polders welden schielijk vol. Van boven, uit Zwit
serland, kwam 't water met beukend geweld.
Maar 't wier nog nmaal gestremd door den
vorstman.
Kenners van zulksoort watertoestand ver
klaarden : mannen, daar komt donderen van!
Dezen vreesden zeer dezen dooi, dien tende toch
invallen moest. Gieljan Beijen schreef een haastigen
brief naar Bastogne in Luxemburg, waarin hij bij
Baron de Geer Polanen aandrong op diens weder
komst. Gij zijt als Hoogheemraad zooveel ouder,
schreef hij eerbiedig, en hoogwater hebt Ge eer
dan ik in Uw qualiteit meegemaakt. Het zou mijn
eerste dijklegering zijn, en dan al dragen de ver
antwoording van Dijkgraaf maakt mij bang.
De post bracht maar traag het antwoord. De
Baron zijn beenderziekte liet hem niet toe te ko
men. Mogelijk kon de Dijkgraaf zelve wel weer
overend; een oud kras man. En ware dat niet, dan
was aan Gieljan Beijen, bijgestaan door het
Collegie van Bestuur, zelfs in den hoogsten nood de
dijk en de landen toevertrouwd.
De mooie baron schijt in z'n broek!" docht zijn
oude moeder hardop en Gieljan zegde: je kon
echtig weleris gelijk hemmen moeders." Hij was
thans gansch niet gerustig, en om veilig te zijn
toog hij naar den zieken Dijkgraaf. Daar trof hij
den Notaris, alsmede den Pastoor.
,,'k Ben tendeBeyen, 't gaat verkeerd gaan."
't Zal U wel gaan Jonkheer," zegde hij plechtig
en welgemeend. Want van dezen grooten landhebber
was bekend, dat hem al zijn leven voor de armen
een vrind was geweest. En de klare rechtvaardig
heid sprak uit de oude oogen van dezen stervenden
rijken man. Over het bange tij repte hij natuurlijk
niet tegen dien man in zijn laatste uren. Maar deze
eigens wel. Beijen, ik vrees het hooge bovenwater
zeer dees reize," fluisterde hij, dieper in z'n kus
sens gelegen.
Wees gerustig," vermaande de ander.
Ik kan d'r niet aan denken. Als ik heen zal zijn,
neemt de Geer het bevel, 't Is een groote klungel;
onze dijk, Beijen, pas op onzen dijk. Haal voor
't mogelijke gevaar, haal vóór de waterlossing
van boven komt de Genie d'r bij, beloof dat!"
Baron de Geer zit met rimmetiek in Bastogne.
Ik heb 'em geschreven."
En?"
Hij kan niet komen. Hij dacht dat U nog wel
zorgen zoudt dit keer."
Ha! Schreef hij dat! Leg dien brief op Beijen!
officieel! officieel! Stuur geen letter meer naar
Luxemburg ! Hij is verhinderd ! Goed ! Ik leef
nog ! Zijn afwezigheid keur ik goed ! Schrijf dat
op en leg het vast! En gij Beijen; wees niet be
angst, doe altijd wat je doen moet! Vrees de Inge
landen niet; er zijn belangen die boven de hunne
gaan en die zij niet zien en niet begrijpen kunnen!
Mocht het water bovenmate wassen dit jaar, neem
dadelijk Kapitein Portheine als raadsman, vraag
hem bij Oorlog aan. Dan ben ik gerust!"
't Zal!" zegde hij vast. Weinig dagen daarna
ontsliep de Dijkgraaf. De dag van zijn plechtige
begrafenis was winderig en lentelauw. De eerste
zoele dag na al die barschheid. Gieljan Beijen ook
sprak woorden van gedachtenis aan het open graf
namens den Lekkendijk Benedendams. Hij sprak
in zijn blooten kop, slechts enkele eenvoudige
boermanswoorden. De welige zoelte streelde door zijn
haren.
En ze zegden tot elkander, de aanwezige Hoog
heemraden: nog zoo'n zachten dag en de Lek
komt los." Maar ze wisten toen niet, dat nog dien
zelfden nacht 't alarm zou luiden.
Een woeste motorrijder denderde 't glad-ver
boden rijpad naar Hoenhoop over. Waar, waar in
den maanloozen winderigen winternacht, kon hij
de hoeve Water-Snoodt vinden? Hoefhonden
huilden op 't geweld van zijn motor, vele tegelijk.
Een man stak zijn slaperigen kop uit.'een hoog raam.
Water Snoodt? Gunterwijd, midden in 't land.
Een sticht af. Daar waar 'an den dijk twee
beelden, Adam en Eva, op steenen palen staan."
De vlugge machine was daar dalijk. Zwaar sloeg
de rijder op de deuren van de verre hofstee. Woon
de in zoo'n oud boerenspul de Dijkgraaf? Owee
dan de dijk. Wat weet zoo'n kleioor van de krach
ten, verborgen in het water van boven?
Daar binnen baste Does zich bekant de longen
kapot. Gieljan, met witte kaken, schoot schielijk
in zijn kleêr. Moeders riep klagelijk uit heur bed
stee. Hij kwam in der haast naar heur toe, greep
heur handen. Om den dijk!" riep hij schor!
De vreemdeling sloeg wér op de deeldeur; daar
van wieren de drachtige koeien verschrikt. De
kippen kreten dof in 't nachthok en de haan
kraaide met bangen galm.
Er kwam licht in den huis. Gieljan ontstak de
hanglamp, schoof de grendels weg en zegde:
Goênacht! 'k zijn gereed; is de Lek los?"
Jawel Dijkgraaf! 'k Wor' van onzen Burge
meester gezonden. Hier is mijn brief!"
Schielijk las hij de enkele woorden. Laat ons
dalijk naar den Dijk gaan," zegde hij, kort en klaar.
Rijdt u mee op de duo?"
Best."
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25kb - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
Weet U, dat U nog geen broek aan hebt?"
Driemaal verdraaid, dat was waar. Bekant was
de Dijkgraaf naar 't gevaar gegaan in z'n
blauwbaaien onderbroek. Hij trad den huis in,kleedde
zijn eigen af en groette moeders. In enkele minuten
waren ze samen weg, in bliksemvaart. Op den
Hoogen Dijk beland, zag hij dat het tijd wier
met zijn komst aldaar. Twee Hoogheemraden
waren er al gekomen per auto, beiden naar het
kwaaiste punt van den dijk, en wel den hoek
aan 't Koekoeksveer. *«
Gauw nam de Dijkgraaf schikkingen. Een bode
motorde naar Vreeswijk, alwaar de Genie gewaar
schuwd wier. Met enkele mannen traden ze op'
den werkenden ijsdam. De gealarmeerde ingeni
eur van Waterstaat liet opmetingen doen en
toen de explosiesectie van de Genie op fietsen
ter plaatse was, konden al dalijk drie mijnen in
gehakt worden. Zes uur in den morgen sprongen
de dynamietmijnen. En nog geen uur daarna was
er schot in den ijsdam, die daar zoo hoog getast
weer ingevroren was, naden vorigen korten dooi.
Maar al liep de rivier, daarmee was 't gevaar niet
ganschelijk bezworen. Want wel viermaal dien
vroegen ochtend ramde het water weer dicht.
Dan kreunden de schollen en schoven splinterend
op en onder elkander; dan wier soms plotseling
een opgekrooide ijsdam door breideloos woeste
kracht omhoog geheven, alsof een ongeziene ver*
nielingsmacht zich roerde tusschen de dijken, in
het lijf van de sterke rivier.
Gieljan Beijen zag dat aan en hij reed op een
ongezaald paard langs den dijk. Zijn bevelen waren
kort. Plichtig werkvolk werd ontboden; onder
Willige Langerak ruineerde een ijsdam den
waterkalen 1) dijk. Zand wier er heen gekrooien, bindrijs
losweg-gevlochten daar neergelaten. Dat wier een
koud en angstig karwei. Maar de werkers wonnen,
die zware ijsdam daar brak. Maar toen weer
ievers anders stonden de scherpe schollen in een
berg tegen het aarden dijkprofiel aan.
Werkt!" riep de Dijkgraaf kalm en beslist.
Werkt! Want een krummel van onzen dijk af
het land verzuipt." En er wier gea'rbeid. Zijn
bezielend woord zwiepte 'n elk op. Voor dezen.
Dijkgraaf, zélf een werkgezel, wier gaarne gezweet.
Toen 't water op groote vakken, (na twintig uren
vechten tegen dit barbaarsche element) weer open
kwam, achtte men het gevaar geweken. Maar al
keerden de Hoogheemraden naar hun woonstee,
de Dijkgraaf bleef te Jaarsveld, in het Dijkhuis.
En dat was wel noodig, want in den tweeden
nacht nadat hij zijn intrek voor nood had ge
nomen aldaar, hokte de stroom weer vast door
afdrijvende schollen van boven. En toen wier
dat spannend. 'tWas klaren dag ditkeer. De stroom,
die nog op wijde ende openlag, maar tot berstens
gevuld was met den door 't ijs gestremden water
toevoer, zwiepte als razend tegen de dijken.
De ijsdam zat bij Nieuwpoort; wér in een krom.
Gieljan stond daar in zijn korten blauwen bonker,
en 't hart sloeg hem in de keel. De ijsschollen waren
na weinig uren klemmens opgestopt tot een
grilligen berg. Afgesneden boomelijven ramden dreu
nend tegen dien dam aan. Aan de zijde van
Nieuwpoort, alwaar een geluid uit het water steeg alsof
de bodem loeide, schoven al schollen den dijk over.
't Gaan aldaar wier levensgevaarlijk. Hij zag den
Dijkgraaf van den Alblas in zijn auto naderen.
Ze konden elkander niet beroepen en aan over
tocht viel niet te denken. Daarom wieren de
dagsignalen in werking gesteld. Ze hadden dalijk
contact en overeenkomst. Met explosies kon dezen
dam niet meer verbroken worden; zij vreesden
dan ontwrichting der dijken. Hoe bang ook,
afwachten werd het parool; afwachten en waken.
De knelpunten wieren zwaar bekist, de nog over
loopende schollen zooveel als doenlijk was achter
kribben gestooten; maar 't water was niet te keeren.
't Zal nóg wassen, 't zal nog vóór den nacht
Nieuwpoort binnen vloeien, wier verzegd.
(Wordt vervolgd)
1) dijkgedeelte, waar het water altijd tegen
aan schuurt.
POOKT