De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 30 mei pagina 19

30 mei 1925 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

Nor. 2503 DE GROENE AMSTERDAMMER, VOOR WEEKBLAD NEDERLAND HET WASSENDE WATER door HERMAN DE MAN (Vervolg van No. 9502) De eerste maal was dat een opwindend ding geweest. Maar in die zitting kwam er juist vél arbeid op de tafel. En het levende, langs zijn han den wegvloeiende Werk, hielp hém over die ont roering heen. Als vervangend Dijkgraaf werd hij eenmaal afgevaardigd naar de beide Commissaris sen der Kopingin in de provincies van hun gebied en voor een algemeene waterschapsbijeenkomst naar het Departement in den Haag. De Dijkgraaf Beijen van den Benedendam overwon ook toen zijn aarzeling en trok naar die bijeenkomst, al waar hij aanzat met den Minister, groote heeren, höoge ambtenaren en veel ingenieurs en offi cieren van de Génie, in zijn beste en sterke boerekleêr. Maar dat kon hij thans gerustig doen, want in zijn kop was de macht verzonken tot een klare rust- 'n Elk die dezen boer gewaar werd, zag: dat is'een groot gezegger, deze man moet veelmaals bevelen. Eén zag dat niet, n wou dat niet zien. Dat was de ou.de weeuw Beijen van Water-Snoodt, de moeder van dezen machtig geworden knaap. Zij die hem heeft zien scharrelen over de deel als lujerkeind met kromme beentjes, die nóg menig maal herdacht zijn wilde jonkmans jaren en de on gerustheid er om; van heurouden jongen kon ze niet waarnemen, dat hij zóó gegroeid was, voor namelijk als hoofdwerker. En 't moet gezegd; Gieljan zelve hielp daar danig aan mcê. Want onder heur oogen bleef dat oude jonk speülsch en lacherig, maar meer dan dat gezeggelijk. HeKr woord van bevel wier weer wet, zooals 't hél vroeger was geweest. Dat gaf blom ert geur aan heur ouwen dag, dat verwarmde nog even dat uitzwakkend hart. Mogelijk ook ging 't vermogen slijten, om dien snellen voortgang nog te volgen van heur jonk. Hoewel dat niet gedacht zal worden, door de be zoekers, die zoodanig Gieljans lof hoorden ver konden door de moeder, zoo ze hem zelf niet troffen. 't Kon Gieljan's weg niet keeren, hcèmoeders zich ook gedroeg daar tegen. De wil om mér te verzetten, zat thans te diep in zijn vleesch gedre ven. En zoo was dat goed; van dezen Hoenkoopschen Hoogheemraad wier door menigeen nog veel verwacht. Was hij niet de trots van alle boeren in de contreie? Onze Gieljan Beijen, veürtgekomen uit onzen stand! Levend in onze doening, thans als groot heer nog altijd in eendere eenvoudig heid. Verkeerend met Ministers en met zijn hoorn vee; nooit door de groote gezeggers der besturen met hoogen afkeer voor het nievere domme boerenvolk besmet. En toch moest deze veel gevierde boerman nog ervaren, dat 's menschen gunst nooit bestendig kan zijn door alle tijen heen. Deze bitterheid kwam op zijn hoofd neer, tijdens het ontzaggelijkste avontuur, dat hij beleefde. En niet alleen ontzaggelijk voor hém, ook voor zijn land dat tusschen de hooge dijken van Lek en IJssel ligt ingedrukt, den weligen Lopikerwaard. In Slachtmaand al dat jaar, sloeg de winter het land. Vroeg waren de koeien gestald en daarvan daan zegden de ouwe boeren: zoo vergaat de goeie hooioogst; met eene hand is 't gegeven, de andere neemttiet af." Maar de weerprofeet voor den land man van Doctor Herschei voorspelde: Valt in Slachtmaand veel regen Komt de blommen ten zegen. Als Slachtmaand beven doet, Dat is voor 't landgewas goed. Daarmee was geen hout getooverd in de schuur tjes van de daggelders. En geen pond meerder hooi in de blonde bergen der groote boeren. En een ieder jaar zurgt veur zijn eigen 't best?was hier van menigeen het vaste woord. Daarom wier niet ingezien, waarom Slachtmaand zoo fel eti wreed moest zijn, om ten anderen komenden jare een goeden oogst te hebben. Met den nieuwen kalender moest alle ouwe zeer vereffend zijn, dat ware recht. De barre koude won nog in December; 't wier een machtig mooie, witte, ingevroren Kerst. Maar wie nog gehoopt had, dat de eerste donkere maan van den nieuwen almanak den weligen dooi gebracht zou hebben, had op slechte uit komst zijiïkans gesteld. Eerst tende Januari woei de wind uit het westen. De lage ingevroren polders welden schielijk vol. Van boven, uit Zwit serland, kwam 't water met beukend geweld. Maar 't wier nog nmaal gestremd door den vorstman. Kenners van zulksoort watertoestand ver klaarden : mannen, daar komt donderen van! Dezen vreesden zeer dezen dooi, dien tende toch invallen moest. Gieljan Beijen schreef een haastigen brief naar Bastogne in Luxemburg, waarin hij bij Baron de Geer Polanen aandrong op diens weder komst. Gij zijt als Hoogheemraad zooveel ouder, schreef hij eerbiedig, en hoogwater hebt Ge eer dan ik in Uw qualiteit meegemaakt. Het zou mijn eerste dijklegering zijn, en dan al dragen de ver antwoording van Dijkgraaf maakt mij bang. De post bracht maar traag het antwoord. De Baron zijn beenderziekte liet hem niet toe te ko men. Mogelijk kon de Dijkgraaf zelve wel weer overend; een oud kras man. En ware dat niet, dan was aan Gieljan Beijen, bijgestaan door het Collegie van Bestuur, zelfs in den hoogsten nood de dijk en de landen toevertrouwd. De mooie baron schijt in z'n broek!" docht zijn oude moeder hardop en Gieljan zegde: je kon echtig weleris gelijk hemmen moeders." Hij was thans gansch niet gerustig, en om veilig te zijn toog hij naar den zieken Dijkgraaf. Daar trof hij den Notaris, alsmede den Pastoor. ,,'k Ben tendeBeyen, 't gaat verkeerd gaan." 't Zal U wel gaan Jonkheer," zegde hij plechtig en welgemeend. Want van dezen grooten landhebber was bekend, dat hem al zijn leven voor de armen een vrind was geweest. En de klare rechtvaardig heid sprak uit de oude oogen van dezen stervenden rijken man. Over het bange tij repte hij natuurlijk niet tegen dien man in zijn laatste uren. Maar deze eigens wel. Beijen, ik vrees het hooge bovenwater zeer dees reize," fluisterde hij, dieper in z'n kus sens gelegen. Wees gerustig," vermaande de ander. Ik kan d'r niet aan denken. Als ik heen zal zijn, neemt de Geer het bevel, 't Is een groote klungel; onze dijk, Beijen, pas op onzen dijk. Haal voor 't mogelijke gevaar, haal vóór de waterlossing van boven komt de Genie d'r bij, beloof dat!" Baron de Geer zit met rimmetiek in Bastogne. Ik heb 'em geschreven." En?" Hij kan niet komen. Hij dacht dat U nog wel zorgen zoudt dit keer." Ha! Schreef hij dat! Leg dien brief op Beijen! officieel! officieel! Stuur geen letter meer naar Luxemburg ! Hij is verhinderd ! Goed ! Ik leef nog ! Zijn afwezigheid keur ik goed ! Schrijf dat op en leg het vast! En gij Beijen; wees niet be angst, doe altijd wat je doen moet! Vrees de Inge landen niet; er zijn belangen die boven de hunne gaan en die zij niet zien en niet begrijpen kunnen! Mocht het water bovenmate wassen dit jaar, neem dadelijk Kapitein Portheine als raadsman, vraag hem bij Oorlog aan. Dan ben ik gerust!" 't Zal!" zegde hij vast. Weinig dagen daarna ontsliep de Dijkgraaf. De dag van zijn plechtige begrafenis was winderig en lentelauw. De eerste zoele dag na al die barschheid. Gieljan Beijen ook sprak woorden van gedachtenis aan het open graf namens den Lekkendijk Benedendams. Hij sprak in zijn blooten kop, slechts enkele eenvoudige boermanswoorden. De welige zoelte streelde door zijn haren. En ze zegden tot elkander, de aanwezige Hoog heemraden: nog zoo'n zachten dag en de Lek komt los." Maar ze wisten toen niet, dat nog dien zelfden nacht 't alarm zou luiden. Een woeste motorrijder denderde 't glad-ver boden rijpad naar Hoenhoop over. Waar, waar in den maanloozen winderigen winternacht, kon hij de hoeve Water-Snoodt vinden? Hoefhonden huilden op 't geweld van zijn motor, vele tegelijk. Een man stak zijn slaperigen kop uit.'een hoog raam. Water Snoodt? Gunterwijd, midden in 't land. Een sticht af. Daar waar 'an den dijk twee beelden, Adam en Eva, op steenen palen staan." De vlugge machine was daar dalijk. Zwaar sloeg de rijder op de deuren van de verre hofstee. Woon de in zoo'n oud boerenspul de Dijkgraaf? Owee dan de dijk. Wat weet zoo'n kleioor van de krach ten, verborgen in het water van boven? Daar binnen baste Does zich bekant de longen kapot. Gieljan, met witte kaken, schoot schielijk in zijn kleêr. Moeders riep klagelijk uit heur bed stee. Hij kwam in der haast naar heur toe, greep heur handen. Om den dijk!" riep hij schor! De vreemdeling sloeg wér op de deeldeur; daar van wieren de drachtige koeien verschrikt. De kippen kreten dof in 't nachthok en de haan kraaide met bangen galm. Er kwam licht in den huis. Gieljan ontstak de hanglamp, schoof de grendels weg en zegde: Goênacht! 'k zijn gereed; is de Lek los?" Jawel Dijkgraaf! 'k Wor' van onzen Burge meester gezonden. Hier is mijn brief!" Schielijk las hij de enkele woorden. Laat ons dalijk naar den Dijk gaan," zegde hij, kort en klaar. Rijdt u mee op de duo?" Best." E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25kb - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125 Weet U, dat U nog geen broek aan hebt?" Driemaal verdraaid, dat was waar. Bekant was de Dijkgraaf naar 't gevaar gegaan in z'n blauwbaaien onderbroek. Hij trad den huis in,kleedde zijn eigen af en groette moeders. In enkele minuten waren ze samen weg, in bliksemvaart. Op den Hoogen Dijk beland, zag hij dat het tijd wier met zijn komst aldaar. Twee Hoogheemraden waren er al gekomen per auto, beiden naar het kwaaiste punt van den dijk, en wel den hoek aan 't Koekoeksveer. *« Gauw nam de Dijkgraaf schikkingen. Een bode motorde naar Vreeswijk, alwaar de Genie gewaar schuwd wier. Met enkele mannen traden ze op' den werkenden ijsdam. De gealarmeerde ingeni eur van Waterstaat liet opmetingen doen en toen de explosiesectie van de Genie op fietsen ter plaatse was, konden al dalijk drie mijnen in gehakt worden. Zes uur in den morgen sprongen de dynamietmijnen. En nog geen uur daarna was er schot in den ijsdam, die daar zoo hoog getast weer ingevroren was, naden vorigen korten dooi. Maar al liep de rivier, daarmee was 't gevaar niet ganschelijk bezworen. Want wel viermaal dien vroegen ochtend ramde het water weer dicht. Dan kreunden de schollen en schoven splinterend op en onder elkander; dan wier soms plotseling een opgekrooide ijsdam door breideloos woeste kracht omhoog geheven, alsof een ongeziene ver* nielingsmacht zich roerde tusschen de dijken, in het lijf van de sterke rivier. Gieljan Beijen zag dat aan en hij reed op een ongezaald paard langs den dijk. Zijn bevelen waren kort. Plichtig werkvolk werd ontboden; onder Willige Langerak ruineerde een ijsdam den waterkalen 1) dijk. Zand wier er heen gekrooien, bindrijs losweg-gevlochten daar neergelaten. Dat wier een koud en angstig karwei. Maar de werkers wonnen, die zware ijsdam daar brak. Maar toen weer ievers anders stonden de scherpe schollen in een berg tegen het aarden dijkprofiel aan. Werkt!" riep de Dijkgraaf kalm en beslist. Werkt! Want een krummel van onzen dijk af het land verzuipt." En er wier gea'rbeid. Zijn bezielend woord zwiepte 'n elk op. Voor dezen. Dijkgraaf, zélf een werkgezel, wier gaarne gezweet. Toen 't water op groote vakken, (na twintig uren vechten tegen dit barbaarsche element) weer open kwam, achtte men het gevaar geweken. Maar al keerden de Hoogheemraden naar hun woonstee, de Dijkgraaf bleef te Jaarsveld, in het Dijkhuis. En dat was wel noodig, want in den tweeden nacht nadat hij zijn intrek voor nood had ge nomen aldaar, hokte de stroom weer vast door afdrijvende schollen van boven. En toen wier dat spannend. 'tWas klaren dag ditkeer. De stroom, die nog op wijde ende openlag, maar tot berstens gevuld was met den door 't ijs gestremden water toevoer, zwiepte als razend tegen de dijken. De ijsdam zat bij Nieuwpoort; wér in een krom. Gieljan stond daar in zijn korten blauwen bonker, en 't hart sloeg hem in de keel. De ijsschollen waren na weinig uren klemmens opgestopt tot een grilligen berg. Afgesneden boomelijven ramden dreu nend tegen dien dam aan. Aan de zijde van Nieuwpoort, alwaar een geluid uit het water steeg alsof de bodem loeide, schoven al schollen den dijk over. 't Gaan aldaar wier levensgevaarlijk. Hij zag den Dijkgraaf van den Alblas in zijn auto naderen. Ze konden elkander niet beroepen en aan over tocht viel niet te denken. Daarom wieren de dagsignalen in werking gesteld. Ze hadden dalijk contact en overeenkomst. Met explosies kon dezen dam niet meer verbroken worden; zij vreesden dan ontwrichting der dijken. Hoe bang ook, afwachten werd het parool; afwachten en waken. De knelpunten wieren zwaar bekist, de nog over loopende schollen zooveel als doenlijk was achter kribben gestooten; maar 't water was niet te keeren. 't Zal nóg wassen, 't zal nog vóór den nacht Nieuwpoort binnen vloeien, wier verzegd. (Wordt vervolgd) 1) dijkgedeelte, waar het water altijd tegen aan schuurt. POOKT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl