Historisch Archief 1877-1940
No. 2503
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
LOSBANDIGE BELASTING
BETALERS
Bijna een vierde deel van het offcieele belast
bare inkomen.. .. schijnt wel en degelijk aan
den fiscus voorbij gegaan te zijn.
Totaal verlies.... vijfhonderd millioen.
Algemeen Handelsblad, 14 December en II
April j 1.
Deze cijfers geven wel een nieuwen kijk op onze
Hollandsche economie, waarvan immers de be
lastingen een steeds belangrijker deel worden.
Doch .laat ons, alvorens er nader op in te gaan,
eerst een kleine historische revue houden.
De. belastingen, die daar aan 't hoofd van den
«toet marcheeren, hebben, zooals ge ziet, bijzonder
vriendelijke gezichten. Het waren dan ook beden".
In hun tijd was het vermogen niet vee! meer dan
grondbezit, dus gemakkelijk te schatten, en was
er dus eenigszins belasting naar draagkracht.
Het Fransche woord voor belasting,
contribution," drukt aardig uit, dat het altijd zoo
behoorde te zijn, het klinkt heel wat vriendelijker
dan het Hollandsche.
Maar de volgende deelnemers aan den stoet
2i'en er heel wat minder vriendelijk uit.
Het zijn poortgelden, convooien en licenten,
een veelsoortig gezelschap maar allen toch met
denzelfden familietrek. Hun gelederen worden
steeds dichter. Wat zei ook weer de Engelsche
gezant Sir William Temple: Er is in Nederland
niets, dat niet op de een-of andere wijze belast is,
behalve, tot nu toe, de lucht, die men inademt".
Was het zoo niet?
Inderdaad, de accijnzen en invoerrechten (dat
zijn ze tenslotte, deze belastingen, die met de draag
kracht tieelemaal geen rekening houden) namen
steeds toe. De revolutie wierp ze in Frankrijk
even omver, maar ze kwamen direct terug. Onder
koning Willem I was nog het roggebrood belast,
en de turf, en het spek. Maar onder den stoet
vertoonen zich nu ook andere figuren: de inkom
stenbelastingen. De eerste, van 1842, was een
Engelsche. Er komen er meer; achter het bordje,
waarop 1893 staat, stappen Pruisen, Holland en
Nieuw Zeeland tegelijk.
In dat jaar was de verhouding van directe be
lastingen tot accijnzen plus invoerrechten bij ons
32 tot 49. Het volgend -jaar zelfs nog iets beter;
de zetpaccijns was verdwenen. Maar daarna gingen
we zoetjes aan achteruit; in 1906 was de verhou
ding bijvoorbeeld 42 tot 69.
Tot de springvloed van den oorlog over Ne
derland en zijn belastingcijfers ging, en we plot
seling democratisch vaarwater binnenzeilden.
Zware inkomsten- en verdedigingsbelastingen,
volgens sommigen te zwaar, verschijnen, de ver
houding wordt 55 tot 45. Als echter de wetsont
werpen, samen Colijn's weeldebelasting genoemd,
zullen zijn aangenomen, zal het zijn: 47 tot 50,
zooals de heer Wibaut in de Soc. Gids betoogt.
Ziehier hoofdlijnen in vogelvlucht.
Maar als ge nu bij u zelf mompelt: Oreif nur
hinein ins volle Menschenleben," en ge gaat de
inkomstenbelasting en haar zusters eens in de
praktijk na, dan blijkt, wat u van boven een wel
afgemeten en harmonisch verdeeld terrein leek,
al verbazend geaccidenteerd te /ijn.
Vijf en twintig percent ontsnapt maar
bij de 4,3 milliard, die ons nationaal inkomen in
1921/22 heeten te vormen, zijn arbeidsloonen en
tractementen, samen ruim de helft. Die helft
moet a] vrijwel naar waarheid aangeslagen zijn.
Een ambtenaar zal nooit opzettelijk te laag aan
geven; het komt immers toch uit. Alleen zijn ver
mogen kan hij 'met eenige dichterlijke vrijheid
omschrijven, maar vermogen komt bij ambte
naren zelden voor. Het zelfde geldt voor de ar
beiders; de werkgever moet hun loon gespeci
ficeerd aan de inspecteurs opgeven.
Zoodat de vijf en twintig percent, van het to
taal, die nu in den nacht van 't onbekende zijn
ontsnapt, moeten berekend worden over de andere
bronnen van ons inkomen: landbouw, handel,
vermogen, enz. enz.
Maar dan zijn het daarvan ook vijftig
percent!
Geachte lezer, ge begint nu te begrijpen, dat ge
zooveel heuvels en dalen in het landschap ziet.
Vijftig percent
Maar een toch nog niet zoo klein deel van den
middenstand geeft juist op. Zelfs zijn er nog steeds,
die per abuis te veel opgeven. Er zijn er ook, die
te hoog worden aangeslagen, en die om allerlei
redenen niet durven reclameeren.
Het gaat hier om ongeveer zeshonderdduizend
van onze een millioen zeshonderdduizend belas
tingschuldigen: al, wat niet van loon of
tractement leeft, en het blijkt, dat daaronder verbazend
groote verschillen moeten voorkomen. Het kan
niet anders of meer dan honderdduizend Neder
landers betalen niet de helft van wat zij werke
lijk naar hun inkomen moesten betalen en dan
druk ik het nog in zeer gematigde taal uit.
Maar dan lijkt onze inkomstenbelasting in de
praktijk niet
in het .minst opeen
belasting naar draag
kracht.
Dan betalen dus
in de gemeentebe
lastingen, die er aan
vastgekoppeld zijn,
de eerlijke lieden
voor de oneerlijke.
Voor de rijksbelas
tingen kan men dat,
als men op zijn
woorden let, naar
de letter niet bewe
ren. Wel voor de ge
meentelasten, waar
van immers het per
centage naar de be
hoeften wordt be
paald.
Het blijkt, dat
vergelijking van de
percentages directe
en indirecte belas
tingen, gemiddelde
belastingdruk-cijfers
enz. enz. ten slotte
niet zoo veel zegt,
en dat men daar
naar een stelsel nog
niet kan
beoordeelen.
En, nog merk
waardiger : voor vele
Nederlanders moet
het twijfelachtig
zijn, of onze moder
ne inkomstenbelas
ting op dit
oogenblik een vooruit
gang is op de oude
accijnsen. Immers,
zij vertoont voor
een belasting naar
draagkracht nu wel
zeer bedenkelijke
verschillen.
Door de losban
digheid" der belas
tingbetalers, maar
daardoor niet alleen.
Ook door 't gemis
aan controle van
den fiscus.
Het zal tijd worden dezen toestand met groote
belangstelling onder de oogen te zien.
Zijn de cijfers juist of grootendeels juist (tot
nu toe werd mij geen kritiek bekend) dan bewij
zen zij een ernstig gemis aan harmonie en billijk
heid.
En het kon, en kan zeer goed anders.
J. J. BE K^A A R.
SPREEKZAAL
EEN ONBEGRIJPELIJKE
ACHTERLIJKHEID
HET RUSSISCH-JAPANSCHE VERDRAG
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Jordaan
DÉPIT!
Het is een fout van onze cultuurhistorische
methode een fout, die door gebrek aan
kennis en belangstelling in metriek en muziek
geschiedenis vergroot wordt dat wij, zoo
wel ten opzichte van tijden als van personen,
te zeer optisch en te weinig akoustisch te
werk gaan.
AndréJolles, Bezieling en Vorm p 4.
Wat mag toch de oorzaak zijn, dat ten onzent
de beoefening der muziekgeschiedenis zoo ho
peloos verwaarloosd wordt, dat men blijkbaar
het belang van de studie der muziekgeschiedenis
uit het oogpunt van cultuurhistorie, dus ook voor
niet-musici, nog steeds niet algemeen inziet?
Het zou tegenwoordig absurd lijken, dat iemand
werkelijk een cultuur bestudeerde, zonder daarbij
studie van de kunstgeschiedenis te maken, en toch
heeft het hier te lande beschamend lang geduurd,
voordat eindelijk het besef voor het belang daar
van, opgewekt door eminente mannen als
Bredius, levend werd.
Maar helaas, dat geldt slechts voor de kunst
geschiedenis in den beperkten zin van geschiedenis
der beeldende kunsten. Voor de meeste menschen,
de meeste studenten niet uitgezonderd, is het een
soort van nooit geopenbaarde waarheid, dat ook
de studie der muziekgeschiedenis haar groote
waarde heeft, dat de muziek in het leven van een
volk ook een cultuurfactor is.
Men is hier nooit verder gekomen dan,
tijdelijk, een privaatdocentschap in de muziek
geschiedenis, en de menschen die het groote be
lang van deze studie inzien, moeten naar het
buitenland, waar men, om maar eenige landen te
noemen, zoowel in Duitschland, Oostenrijk, als
in Engeland, reeds jaren lang professoraten in de
muziekgeschiedenis heeft, en de gelegenheid op
dit gebied de universitaire graden te halen, bestaat.
Is het niet beschamend, dat de heer J. C. Cam
pagne in zijn artikel in de Groene Amsterdammer
van 5 April moest constateeren, onder waardeering
van wat van particuliere zijde gedaan wordt, dat
alles wat wij weten over-de bloeiperiode van onze
eigen muziek, in de 15e en 16e eeuw, en wat in de
Nederlandsche muziekgeschiedenissen staat, door
buitenlanders tot ons is gekomen?
De toestand is geheel te vergelijken met die
van de bestudeering onzer beeldende kunsten vóór
Bredius. Laat toch het besef doordringen, dat d;t
een toestand is, waaraan een einde moet komen.
De onmogelijkheid voor studenten, om ergens
hier te lande bij hunne studies op dit gebied aan
eene universiteit leiding te krijgen, het afwezig
zijn van elke gelegenheid zich in de muziekgeschie
denis te specialiseeren, is een wantoestand, die
in ieder geval, liefst zoo gauw mogelijk, moet
verdwijnen.
Van verschillende zijden zijn er reeds pogingen
gedaan tot het stichten van een bijzonderen leer
stoel in de muziekgeschiedenis aan de Universi
teit te Utrecht, waar aan docent en studenten de
uitstekende bibliotheek van het Centraal
Muzieklitteratuurfonds, annex aan de Universiteits
bibliotheek ten dienste staat.
Moge het nu eindelijk door concentratie van deze
verspreide pogingen zoover komen, dat zij re
sultaat hebben.
Wij hopen met het stichten eener vereeniging
met als uitsluitend doel het oprichten en in stand
houden van dezen leerstoel, te kunnen bereiken,
dat al degenen, die, hetzij als particulieren, hetzij
als bestuur van een college, maatschappij of ver
eeniging, het belang hiervan inzien, en eventueel
daartoe reeds pogingen hebben aangewend, te
zamen komen, om een einde te maken aan eene
achterlijkheid in onze wetenschapsbeoefening,
die een beschaming voor het land is.
A. A. B A K E,
docts. ar. litt.
Groenekan (Utr.).
Aan bovenstaand adres worden ook gaarne
adhaesiebetuigingen tegemoet gezien.
TABA SIGAREN
ZIJN TOCH DE BESTE