De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 6 juni pagina 1

6 juni 1925 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

No. 2504 ZATERDAG 6 JUNI 1925 voor Onder Hoofdredactie van O. W. KERNRAMP Redacteuren: H. Brugmans, Top Naeff en O. Nolst Trenité. Secretaris der Redactie: C. F. van Dam UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prfli per Jaargang f 10.?bjj vooruitbetaling. Per No. 25 cent Advertentiën f 0.75 p. Regel - Dispositlekosten 20 Cent REDACTIE EN ADMINISTRATIE i KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM ACHTTIENDE-EEUWERS Als de zomer in het land komt, zetten ook onze geleerde Genoot schappen de bloemetjes buiten en vergaderen. Het deftigste, de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen pleegt de rij te openen. Dan volgt het Provinciaal Utrechtsen Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Een week daarna is Letterkunde" aan de beurt, of, zooals de officieele naam luidt: De Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde. En nog andere Maatschappijen of Genootschappen zetten de reeks voort. Ze vergaderen en ze houden een maaltijd: volgens oud ge bruik. Want ze zijn niet van vandaag of gisteren. Ze dagteekenen al van het derde kwartaal der achttiende eeuw. Toen ze werden opgericht, gaven ze uiting aan nieuwe gedachten en waren ze vooruitstrevend". Vulkanen zijn het nooit geweest, al worden ze later uitgescholden voor uitgebrande kraters". Maar de mannen, die door de stichting van deze Maatschappijen het vereenigingsleven in Nederland hebben gewekt wat zijn ze begonnen ! waren toch meerendeels nieuwlichters. Soms zelfs radicalen. Ook in den pruikentijd ontbrak het niet aan heethoofden trouwens: wie zal zich verbazen over dit effect van het dragen van een pruik ! Maar de geur van het nieuwe is er al lang van af. Reeds in het midden van de vorige eeuw waren de Genootschappen antiqui teiten geworden. Men begon zich toen al af te vragen, of het geen tijd was geworden, ze af te schaffen. Wat daarvan terughield, was de overweging, dat ze toch geen kwaad deden". Dat deden ze inderdaad niet. Ze deden, en doen nog altijd, veel nuttigs. Ze houden vergaderingen, waar wetenschappelijke voor drachten worden gehouden. Ze publiceeren wetenschappelijke ver handelingen. Ze subsidieeren wetenschappelijke ondernemingen en onderzoekingen. En ze doen dit zonder koude drukte, zonder zich zelf buitengewoon gewichtig of voornaam te vinden. In dit opzicht zijn ze heelemaal gemoderniseerd. Ook wel in andere opzichten. Een jaar of dertig geleden werd met Letterkunde" de spot gestoken, omdat iedereen, die wel eens een pen op het papier had gezet, er lid van was, behalve juist diegenen, die je, krachtens den naam en het doel van de Maat schappij, het eerst op haar ledenlijst zou verwachten: onze schrij vers en dichters. Wel te verstaan: de moderne auteurs. In den beginne zullen de mannen van tachtig" wel opzettelijk uit Letterkunde" geweerd zijn; ze hadden het er trouwens ook wel naar gemaakt ! Toen Letterkunde" zich vergevingsgezind toonde en enkele van de jongeren" tot lid benoemde, bedankten deze, uit minachting. Maar langzamerhand gingen zij er anders over denken. Tegenwoordig zijn de meeste schrijvers en schrijf sters, van eenigen naam, lid van Letterkunde"; zelfs wordt hunne reputatie niet besmet, als ze zitting nemen in het bestuur. De vrede tusschen geleerden" en kunstenaars" is geteekend; Letterkunde" is óók litterair" geworden maar overigens precies de oude gebleven. Een andere concessie aan den nieuwen tijd, die de Genootschap pen hebben gedaan, was het opnemen van vrouwen onder hare leden. In het Prov. Utrechtsen Genootschap is daar een hevige strijd over gevoerd. Toen in 1876 mevrouw Bosboom-Toussaint als candidaat-lid werd voorgesteld, besloot de Directie, met op n na algemeene stemmen, haar niet op de candidatenlijst te plaatsen! Eerst twintig jaar later raakte het hek van den dam: in 1895 werden de eerste dames-leden gekozen: Jonkvr. Jeltje de Bosch Kemper en Dr. Catharina van Tussenbroek; voor tal van andere hebben zij den weg gebaand. Hoewel het Utrechtsch Genootschap sinds 1863 de kunsten en wetenschappen" heet te beoefenen, en de kunsten" voorop, kwamen de kunstenaars bij de ledenbenoeming in het achterste gelid. Onze kunstlievende tijd heeft ook daarin verandering ge bracht; de litteraire- en de toonkunst zijn onder de leden behoorlijk vertegenwoordigd; alleen de beeldende kunsten hebben nog recht tot klagen. Ook overigens toont het Genootschap de kunst te eeren: in 1918 herdacht het den sterfdag van Leonardo da Vind, in 1921 dien van Dante. De onderwerpen, die door de sprekers op de algemeene en sectie vergaderingen worden behandeld, zijn meerendeels van vvetenschappelijken aard, maar worden toch ook soms uit het gebied der litteraire kunst gekozen. Een enkele maal vindt men er een zeer actueel onderwerp onder: zoo in 1921, toen het lid der Tweede Kamer, de heer Schaper, in de vergadering der juridische sectie van het Utrechtsch Genootschap voor een talrijk gehoor een discussie inleidde over de destijds aanhangige voorstellen tot Grondwetsherziening. Maar al hebben de Genootschappen in onzen tijd getoond, dat zij beter verdienen dan op de rommelkamer der antiquiteiten te worden gesmeten, in enkele opzichten zijn ze toch nog heel antiek. Bij de meeste vult het Bestuur zich zelf aan; het blijkt niet, dat de leden hier eenig bezwaar tegen hebben en van meening zijn, dat de aangelegenheden van het Genootschap beter behartigd zouden worden door een door hen zelf gekozen Bestuur. Zelfs zijn er Genootschappen, waar bovendien de leden door het Bestuur worden benoemd, en ook deze autocratische wijze van doen lokt in de republiek der wetenschappen en der letteren geen verzet uit. Maar bij Letterkunde" en in het Utrechtsch Genootschap heerscht algemeen kiesrecht; bij Letterkunde" kan je zelfs, schriftelijk je stem uitbrengen; in Utrecht mag dat niet: een slimmigheid om het bezoek van de Algemeene Vergadering drukker te maken; wie een door hem voorgestelden candidaat gaarne ge kozen ziet, moet zich de moeite geven, zelf op hem te komen stem men en zelf stemmen voor hem te werven; het noenmaal, dat aan de vergadering en de verkiezing voorafgaat, biedt voor dit laatste een gunstige gelegenheid. Een mensch zijn leven hangt er niet van af, of hij lid van een dezer Genootschappen wordt; maar menigeen stelt dat nog altijd op prijs, al raakt hij er niet zóó door van streek, als een nieuw benoemd lid van Letterkunde" in 1768, die zooals Dr. Walch in zijn jongste studie meedeelt uit dankbaarheid voor zijne ver kiezing een gedicht aan de Maatschappij van Letterkunde opdroeg, dat aldus aanving: Maar, ecdle Maatschappij ! waarom tot dezen stand Ook mij bevorderd, voor liet oog van Nederland? Zijn mijn Verdiensten, zijn mijn Gaven zoo verheven? 't Verbaast me !. . . . Dit, o Nijd ! dit kan u voedsel geven !" Misschien geeft ook nu zulk een benoeming wel eens voedsel aan den nijd en het ontbreekt inderdaad vaak aan plausible redenen, waarom de n wel en de ander niet wordt uitverkoren: meestal hangt het er maar van af, of er aan je gedacht wordt ! maar sterfgevallen van verdriet over het uitgesloten blijven zijn toch niet bekend. Eerder had het in vroeger jaren kunnen gebeuren, dat iemand bezweek aan de gevolgen van een benoeming, n.l. aan een indiges tie, veroorzaakt door het deelnemen aan den maaltijd: als je in het Gedenkboek van het Utrechtsch Genootschap het menu van het diner bij het eeuwfeest ziet, vraag je je af, hoe iemand het afwerken van dit programma overleefde. Tegenwoordig zijn we soberder: al te sober, zal de een of ander zeggen, die van middag aan het noenmaal van het Utrechtsch Genootschap zijn bekomst niet kreeg. Maar, hoe dan ook, de maal tijden blijven in eere, en daarmede de gezelligheid. Want onder alle goede redenen van bestaan, die de Genootschap pen nog hebben, is niet n van de minste deze: dat ze rnenschen van allerlei slag met elkaar in aanraking brengen. Hoe klein ons land ook is, en al kennen we elkaar allemaal bij name, er zijn nog genoeg menschen, die je wel eens graag wou ontmoeten, maar die je nooit tegenkomt; er zijn met name nog veel staketsels tusschen de terreinen van kunst en wetenschap, ook wel op die terreinen zelf. Het wegruimen van deze schotjes is mede een verdienste van sommige Genootschappen. En ook daarom zij aan deze achttiendeeeuwers de voorloopige onsterfelijkheid toegewenscht ! KERN KAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl