De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 6 juni pagina 19

6 juni 1925 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2504 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 HET WASSENDE WATER door HERMAN DE MAN (Vervolg van No. 2504.) Dan moet dat maar!" was toen het woord van ?den Dijkgraaf. We maggen den dijk op dit punt niet fokseeren." En 't was waar; nog vóór den nacht vloeide 't wilde bovenwater Nieuwpoort binnen. Al wat handen had, wrocht dien nacht aan den overkant aan den Dijk; zand en bazalt Wier op de kruin in zakken opgetast, maar 't opgestopte water van boven schoof dien tegenhoud weg; water is sterk. Dat wieren toen bange Uren voor de Ingelanden van den overkant. Ze stonden daar te vechten tegen een ontembare macht, ze vochten om hun leven en hun goed; de kinderen en de vrouwen wrochtten me ; maar onverbiddelijk bleef die opgestopte rivier water aanvoeren. En Gieljan Beijen, die aan den niet-bedreigden kant stond, kon zijn onrust niet bedwingen. Over varen was ondoenlijk, wier verzegd. Welja, on? doenlijk. Niet n veerman wou dat wagen, tusschen die scherpe schollen door. Wat zou er van de mannen overblijven, die daar roeiden midden op de rivier, als dan juist de ijsdam 'los kwam? En kreunde die dam al niet gedurig, als een woedend reuzenbeest uit de oudheid door den barren nacht? Over de spoorbrug bij Kuilenburg, dat was de 'Weg. Hij had maar te commandeeren; in een uur reden ze hem er heen per auto. Maar Gieljan dacht aan den eed en de instructie: verlaat nimmer den bedreigden post. En hij zegde niets meer, toen er geen enkele veerman of visscher te vinden was, die den overtocht Waagde. Maar hij sprong alleenig in een roeiboot, zette zwijgend af, en trok zich over. Een geweldenaar van een ijsschol beukte tegen z'n roeiboot aan, hij greep er naav en hield er zich manhaftig aan vast. Maar er waren meerdere; een andere schol gleed sissend tegen de eerste op en sneed hem twee vingers af van de linkerhand. Maar hij liet niet los, deze boerenDijkgraaf. De heeren der Besturen, die door den ochtendschemer naar dat waagspul hun kijkers igericht hadden, zagen het bloed over zijn handen loopen. Dat wier van beide kanten een bang en onzeker wachten. Met zijn eene been hieuw Gieljan een spaan als roer geklemd, en, alzoo sturend, wist hij met den stroom mee tegen een krib te landen. Eenmaal daar, stuwde hij de ijsschollen langs de roeiboot af, en probeerde ver volgens met zijn hakken vat te krijgen op de glibberige bazaltblokken van de ondergeloopen krib. Eenmaal gleed hij terug, wel tot zijn middel in het koude water, maar met een gedurfden sprong ?geraakte hij op de kruin. En toen trof hij het geilukkig dat juist geen ijsschollen meer langsscheerden, want dan was hij zeker verloren geweest. Langs de oevers wier verkond: as d'r thans een schol langs komt, dan worren z'n pooten afge-sneën. Maar hij won het. Wadend door het sterk trekkende water bereikte hij tende den overkant. Mannen waren hem tegemoet gegaan en trokken hem den dijk op. Niemand daar wist, wie deze ?boerman was. Maar dalijk liep hij, nat en bloedend 't gemeentehuis binnen, waarvan al vele stoeptreden blank stonden. Ik bin den Dijkgraaf van den Lekkendijk, meneer de Burgemeester!" riep hij: Geef mijn hulp ! De ander vond dat raar. Een dijkgraaf in boeren.kleêr, was dat ooit eer vertoond? Maar deze boer toonde zijn natgeworden legitimatie, zoodat de Burgemeester wel gelooven moest, 't Is goed, heer Dijkgraaf, zegt U op, wat moet er ge beuren? 'n Elk die handen heeft werkt al aan den dijk. Tooveren bestaat niet." ,,'k Hem 'an d'n overkant mijn eigen staan ergeren ! Is dat hier overleg? Daar staan me Hoog heemraden bij, een Dijkgraaf van den Waard hier achter, en toch zouden jullui hier verzuipen ! Gewerkt wordt er, 't is waar ! Maar hoe? 't com mando ontbreekt! 'k Hem van den overkant af gezien, hoe hier arbeidskracht wier vermorst. Maar thans genog gepraat, d'r is werk! 't Is maar -het beste, ze kennen mijn hier niet, dat Uwes meegaat!" Goed, ik kom," zegde de Burgemeester en hij volgde den Dijkgraaf nadat deze droge kleèr had .aangetrokken en schielijk verbonden was. 't Wier dra bekend onder 't volk, dat het de ver hangende Dijkgraaf eigens was, die daar zoo stoutmoedig was komen overzetten. Onder leiding van dien durver, wier toen enkele uren in regelmaat hard gearbeid. En vóór den middag vloeide er geen water meer over den Lekdijk. De Dijkgraaf wachtte geen dankies af, geen mooie woorden of zoo, maar liet zich per auto naar Kuilenburg rijden. Toen hij over de spoorbrug was, stond daar wér een wagen gereed. Met signalen was dat ge regeld. En toen hij, in andermans kleer, afkomstig van een heer, weerom kwam van den overkant, was de ijsdam krek even te voren onder donderend gekraak gelost. De loskomende ijsbergen schoven ineen of vielen om; 't water, eenmaal vrij, brak met geweld zijn weg door .de bressen. ToCn de nacht viel was het gevaar voorbij,'t eerste gevaar, dat van het harde ijs wel te verstaan. Maar daarna wies het water bar. Eiken dag, als de Hoogheemraden er aan dachten van de posten af te gaan, wezen de peilborden van de witte raderbooten die uit Duitschland kwamen gevaren, hooger bovenpeil aan. Het dooiwater van de bergen kwam vroeg; zware regenval in Holland en boven Duitschland kwam daar nog bij. En men weet, het winterbed van de Lek is dan niet breed genoeg. Het water wies bij het uur. Een week nadat de ijsdam voor Nieuwpoort zonder groote ongevallen was gelost, stond het water akelig hoog tegen de dijken op. 't Wier een hoog water, zoo 't in vele tientallen jaren niet vertoond was. Bij Bokhoven moest water worden ingelaten. De vloed kwam tot aan den Bosch te staan; elke courant bracht weeral nieuw relaas van den angst over Holland. Alle groote boezems, die op de rivieren loozen, geraakten vol vanwege de zware kwelling en den overmatigen regenval. De groote watergemalen konden zulk een toevoer niet verzwelgen! En bovendien moesten ze tot een zeldzaam voorkomende hoogte het water opdraaien, want niet n rivier, of ze rees verre boven 't normale winterpeil in dezen tijd. De Wierickedijk bezweek, maar wier dalijk aangekist, om 't Woerdensche en Rijnland te kunnen beschutten tegen overstrooming, als de groote Lekdijk 't mogelijk zou begeven. Gieljan Beijen stuurde voor dat moeilijke Werk veel van zijn dijkplichtige gasten, al viel dien arbeid buiten hun gebied. Het was hem daarna een blije veraseming, toen hem gerapporteerd wier: de Wierickedijken keeren 't water weer patent. Hij was een straf Dijkgraaf. De Hoogheemraden die op den dijk waren, bekwamen geen uur verlof van hem. Zelf blijf ik ook!" zegde hij kortweg. En wijl 't hem waarlijk te bar wier met den was der rivier, schreef hij de dijklegering uit, zoodat ook de Hoofdingelanden ter hulp moesten komen. Toen had de noodtoestand al een week bekant geduurd, en maar weinig uren daarvan had hij ievers gerust. Zijn onderkomen had hij in 't Veerhuis de Koekoek", dat hij krachtens de Wet daartoe opeischte. En n dag nadat de Hoogheemraden voor vast op hun dijklegers gepost stonden, beval de Dijkgraaf, (op grond van een provinciaal besluit van 1880) de rivier-correspondentie. De Burgemeesters van de langs den dijk gelegen ge meenten werden door hem bijeen geroepen en de noodregelingen vastgesteld. Er was een hecht verband toen nog; al zijn bevelen wieren stipt nagekomen. De Ingelanden, die naar den dijk kwamen, om naar het hooge water te zien, ver eerden hem bovenmate. Thans was hij hun aller hulpe. De man van de verantwoordelijkheid, van wiens wil en durf bekant alles afhing, zoo 't mis mocht gaan met dijk en met land. De bode's reden tusschen de posten af en aan; nachts met fakkels, hetgeen de opgewondenheid nog verhoogde. En in de Koekoek", daar zat Gieljan Beijen tegenover Kapitein Portheine van de Genie en een hoofdambtenaar van Waterstaat. De tafel was met stroomkaarten bedekt. De Dijkgraaf zweette. De toestand lag thans \ reed en onafwendbaar. Van boven kwamen nóg berichten van was, en mérder was beteekende gewisselijk: doorbraak ! doorbraak, hier of gunter ! 't Was er een toeloopen van Hoogheemraden en Burgemeesters van belang. Buiten kloette angstig het volk. Dat het groote onheil onherroepelijk naderde, Wier gevoeld door 'n elk. ledere minuut bracht meerder ontroering onder het volk. Er wieren geruchten vernomen, dat de dijk onder Jaarsveld bezweken was; daarheen trokken danig veel manmenschen. Waarom sprak de Dijkgraaf thans geen enkel woord? Waarom bleef hem met de hooge heeren konkelefoesen, terwijl het volk weten wou, wat er gebeuren ging met zijn naakte lage landen? Tegen den avond van dien dag stak de storm op. Hagel en sneeuw en regen, en wind, van alles te veel. De rivier van dijk tot dijk wier ontstuimig als de zee; golven, hoog als huizen bebeukten de dijken; menigmaal vloeide waterfledders de pol ders in. Vurig wier in de hoeven gebeden. Inde dijklegers waakten de behoeders, Beijen's Hoog heemraden. Maar ook in dezen kwaaien nacht hield de dijk nog stand. Vroeg in den ochtend kwamen GRANDS VINS DE CHAMPAGNE POL ROGER & Cie. Agent General: JAGER QERLINGS, Haarlem de Dijkgraven van Bovendams en van den Krimpenerwaard met Gieljan's bestuur bijeen. Ons gedacht is," zegde Gieljan en hij wees naar kapitein Portheine en naar de mannen van Waterstaat: er mot water worren gelaten, ievers door een duiker. Of, zoo dat niet gauw genoeg gaat: dan den dijk afgraven. Ge vraagt waar? 't Is voor elk gewest hard, welk 't ook treft. Ge nundeerd moet er worden en natuurlijk naar den Buitenijssel. De IJssel kan veel water verzwelgen, de Waal al niets meer. De Lopiker- en Krimpenerwaard zijn door de Ysseldijken verzekerd; ze vor men een ongevaarlijk waterveld. De Schielandsche Zeedijk keert en de Wierickedijken keeren. Rot terdam en Leiden blijven daarmee van water vrij. Het water zal mogelijk tot voor Utrecht komen, maar niet zeker. Want de Meerndijk kan twee meter water keeren. In 't bedreigde gebied kunnen acht groote gemalen werken; aanstaande zomer is het water geweken. De Staat waarborgt de bemalingskosten; 't vee kan mogelijk nog achter de dijken gedreven worden. Is er bedenking?!" De Dijkgraaf van den Krimpenerwaard vroeg stopping van den Vlistdijk en de Keuleyvaartsche kaaien. Mogelijk ware alzoo het water te keeren uit zijn laag gebied. Maar de Dijkgraaf van den Benedendam liet hem door de ingenieurs van Waterstaat voorrekenen, dat de watermassa in de rivier en het nog te verwachten bovenwater een zóó grooten boezem behoefde. Bovendams stemde toe. De Krimpenerwaard bleef bezwaren houden; men kon het beproeven met een kleineren boezem. Cijfers waren, ten op zichte van waterverplaatsing, al eer fictief ge bleken. Ook leek dezen Dijkgraaf een inundatie naar den Alblasserwaard toe gansch niet onmogelijk. Daar wier in den breede over gediscussieerd. De inundatieoppervlakte daar aan den overkant tot den Zouwen-, Dief- en Arkeldijk ten eenen kant en den Hoogen Merwedijk ten zuiden, was grooter. Dat erkende Kapitein Portheine grif, maar er waren bezwaren. Nooit zou het Departe ment van Oorlog toestemming verleenen tot inun datie op dit gebied, waardoor toch de militaire positie van den Dief dijk verzwakt zou worden. Ook verkeerde de Alblasserwaard in ongunstiger positie wat betreft de natuurlijke loozing, als het water eenmaal weer gevallen zou zijn. Na deze uiteenzetting, waar niet veel tegen in te brengen was (ook werd daarbij overwogen de mogelijkheid van het redden der veestapels hier en aan den overkant) wier gestemd over het advies aan de Regeering en de Provinciale Besturen. Met n stem tegen joeg Dijkgraaf Beijen zijn plan er door. En geen uur daarna waren de telegrammen naar den Haag en Utrecht verzonden. Toen wier het een bang verwachten. Het groote plan, dat ramp n redding brengen moest, kon ondanks de striktste verzwijging, niet geheim blijven. Het bang gerucht ervan deinde langs den bezwaarden oever en geraakte op den wind mee, in 't rampspoedige land. En toen eerst kwamen al de verschrokken Inge landen opzetten. Ze beklommen met wilde oogen den dijk en zochten hun Dijkgraaf. Zeggen ! moest hij, zeggen wat er waar was van deze rampgeruchten ! Waren zij al niet zwaar genoeg beproefd thans, door het kwelwater en het hemel water? En door den angst om doorbraak van den breeden wachter? Moesten rechtevoort kwaad willige handen verbreken wat door de waterkracht niet geschonden was? En waren dit de daden van wijs beleid van een boer? Wij hebben hem eigens omhooggedreven naar dezen post ! Wij hebben op hem gestemd ! in hem betrouwd ! Maar zie: het ambt brengt de wijsheid niet! Ware maar een heer Dijkgraaf gebleven, zooals door alle tijen. Wij zijn verheugd geweest om de eer een boer bewezen die eer wordt duur betaald !.... Op den dijk rond Jaarsveld kloette 't volk vijandig bijeen. Een deputatie wier naar het Dijk huis gezonden; zeven Hoofdingelanden-plaats vervanger. Ze wieren daar ontvangen, door den bleekzienden Dijkgraaf, die kort en goed verklaarde: Ja; Krimpen en Lopik komen blank, het mot ! Anders zou gansch Holland onder gaan, mannen !" (Wordt vervolgd j LAAT UWE CENTRALE VERWARMING EN BIJKOMENDE INSTALLATIES AANLEGGEN DOOR DEKOH.FABR.F.W.BRAAT-DELFT ENGE ZULT TEVREDEN ZIÜN. ']

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl