Historisch Archief 1877-1940
No. 2504
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
HET WASSENDE WATER
door HERMAN DE MAN
(Vervolg van No. 2504.)
Dan moet dat maar!" was toen het woord van
?den Dijkgraaf. We maggen den dijk op dit punt
niet fokseeren." En 't was waar; nog vóór den
nacht vloeide 't wilde bovenwater Nieuwpoort
binnen. Al wat handen had, wrocht dien nacht
aan den overkant aan den Dijk; zand en bazalt
Wier op de kruin in zakken opgetast, maar 't
opgestopte water van boven schoof dien tegenhoud
weg; water is sterk. Dat wieren toen bange Uren
voor de Ingelanden van den overkant. Ze stonden
daar te vechten tegen een ontembare macht, ze
vochten om hun leven en hun goed; de kinderen
en de vrouwen wrochtten me ; maar onverbiddelijk
bleef die opgestopte rivier water aanvoeren. En
Gieljan Beijen, die aan den niet-bedreigden kant
stond, kon zijn onrust niet bedwingen. Over
varen was ondoenlijk, wier verzegd. Welja,
on? doenlijk. Niet n veerman wou dat wagen,
tusschen die scherpe schollen door. Wat zou er
van de mannen overblijven, die daar roeiden
midden op de rivier, als dan juist de ijsdam
'los kwam? En kreunde die dam al niet gedurig,
als een woedend reuzenbeest uit de oudheid
door den barren nacht?
Over de spoorbrug bij Kuilenburg, dat was de
'Weg. Hij had maar te commandeeren; in een uur
reden ze hem er heen per auto. Maar Gieljan dacht
aan den eed en de instructie: verlaat nimmer
den bedreigden post. En hij zegde niets meer,
toen er geen enkele veerman of visscher te vinden
was, die den overtocht Waagde. Maar hij sprong
alleenig in een roeiboot, zette zwijgend af, en
trok zich over. Een geweldenaar van een ijsschol
beukte tegen z'n roeiboot aan, hij greep er naav
en hield er zich manhaftig aan vast. Maar er waren
meerdere; een andere schol gleed sissend tegen de
eerste op en sneed hem twee vingers af van de
linkerhand. Maar hij liet niet los, deze
boerenDijkgraaf. De heeren der Besturen, die door den
ochtendschemer naar dat waagspul hun kijkers
igericht hadden, zagen het bloed over zijn handen
loopen.
Dat wier van beide kanten een bang en
onzeker wachten. Met zijn eene been hieuw
Gieljan een spaan als roer geklemd, en, alzoo
sturend, wist hij met den stroom mee tegen een
krib te landen. Eenmaal daar, stuwde hij de
ijsschollen langs de roeiboot af, en probeerde ver
volgens met zijn hakken vat te krijgen op de
glibberige bazaltblokken van de ondergeloopen
krib. Eenmaal gleed hij terug, wel tot zijn middel
in het koude water, maar met een gedurfden sprong
?geraakte hij op de kruin. En toen trof hij het
geilukkig dat juist geen ijsschollen meer
langsscheerden, want dan was hij zeker verloren geweest.
Langs de oevers wier verkond: as d'r thans een
schol langs komt, dan worren z'n pooten
afge-sneën. Maar hij won het. Wadend door het sterk
trekkende water bereikte hij tende den overkant.
Mannen waren hem tegemoet gegaan en trokken
hem den dijk op. Niemand daar wist, wie deze
?boerman was. Maar dalijk liep hij, nat en bloedend
't gemeentehuis binnen, waarvan al vele
stoeptreden blank stonden.
Ik bin den Dijkgraaf van den Lekkendijk,
meneer de Burgemeester!" riep hij: Geef mijn
hulp !
De ander vond dat raar. Een dijkgraaf in
boeren.kleêr, was dat ooit eer vertoond? Maar deze boer
toonde zijn natgeworden legitimatie, zoodat de
Burgemeester wel gelooven moest, 't Is goed,
heer Dijkgraaf, zegt U op, wat moet er ge
beuren? 'n Elk die handen heeft werkt al aan den
dijk. Tooveren bestaat niet."
,,'k Hem 'an d'n overkant mijn eigen staan
ergeren ! Is dat hier overleg? Daar staan me Hoog
heemraden bij, een Dijkgraaf van den Waard hier
achter, en toch zouden jullui hier verzuipen !
Gewerkt wordt er, 't is waar ! Maar hoe? 't com
mando ontbreekt! 'k Hem van den overkant
af gezien, hoe hier arbeidskracht wier vermorst.
Maar thans genog gepraat, d'r is werk! 't Is maar
-het beste, ze kennen mijn hier niet, dat Uwes
meegaat!"
Goed, ik kom," zegde de Burgemeester en hij
volgde den Dijkgraaf nadat deze droge kleèr had
.aangetrokken en schielijk verbonden was. 't Wier
dra bekend onder 't volk, dat het de ver
hangende Dijkgraaf eigens was, die daar zoo
stoutmoedig was komen overzetten. Onder leiding
van dien durver, wier toen enkele uren in regelmaat
hard gearbeid. En vóór den middag vloeide er geen
water meer over den Lekdijk. De Dijkgraaf
wachtte geen dankies af, geen mooie woorden
of zoo, maar liet zich per auto naar Kuilenburg
rijden. Toen hij over de spoorbrug was, stond daar
wér een wagen gereed. Met signalen was dat ge
regeld.
En toen hij, in andermans kleer, afkomstig van
een heer, weerom kwam van den overkant, was
de ijsdam krek even te voren onder donderend
gekraak gelost. De loskomende ijsbergen schoven
ineen of vielen om; 't water, eenmaal vrij, brak
met geweld zijn weg door .de bressen. ToCn de
nacht viel was het gevaar voorbij,'t eerste gevaar,
dat van het harde ijs wel te verstaan.
Maar daarna wies het water bar. Eiken dag,
als de Hoogheemraden er aan dachten van de
posten af te gaan, wezen de peilborden van de
witte raderbooten die uit Duitschland kwamen
gevaren, hooger bovenpeil aan. Het dooiwater
van de bergen kwam vroeg; zware regenval in
Holland en boven Duitschland kwam daar nog
bij. En men weet, het winterbed van de Lek
is dan niet breed genoeg. Het water wies bij het
uur. Een week nadat de ijsdam voor Nieuwpoort
zonder groote ongevallen was gelost, stond het
water akelig hoog tegen de dijken op. 't Wier een
hoog water, zoo 't in vele tientallen jaren niet
vertoond was. Bij Bokhoven moest water
worden ingelaten. De vloed kwam tot aan den
Bosch te staan; elke courant bracht weeral nieuw
relaas van den angst over Holland. Alle groote
boezems, die op de rivieren loozen, geraakten
vol vanwege de zware kwelling en den overmatigen
regenval. De groote watergemalen konden zulk een
toevoer niet verzwelgen! En bovendien moesten
ze tot een zeldzaam voorkomende hoogte het water
opdraaien, want niet n rivier, of ze rees verre
boven 't normale winterpeil in dezen tijd.
De Wierickedijk bezweek, maar wier dalijk
aangekist, om 't Woerdensche en Rijnland te kunnen
beschutten tegen overstrooming, als de groote
Lekdijk 't mogelijk zou begeven. Gieljan Beijen
stuurde voor dat moeilijke Werk veel van zijn
dijkplichtige gasten, al viel dien arbeid buiten hun
gebied. Het was hem daarna een blije veraseming,
toen hem gerapporteerd wier: de Wierickedijken
keeren 't water weer patent.
Hij was een straf Dijkgraaf. De Hoogheemraden
die op den dijk waren, bekwamen geen uur verlof
van hem. Zelf blijf ik ook!" zegde hij kortweg.
En wijl 't hem waarlijk te bar wier met den was
der rivier, schreef hij de dijklegering uit, zoodat
ook de Hoofdingelanden ter hulp moesten komen.
Toen had de noodtoestand al een week bekant
geduurd, en maar weinig uren daarvan had hij
ievers gerust.
Zijn onderkomen had hij in 't Veerhuis de
Koekoek", dat hij krachtens de Wet daartoe
opeischte. En n dag nadat de Hoogheemraden
voor vast op hun dijklegers gepost stonden, beval
de Dijkgraaf, (op grond van een provinciaal
besluit van 1880) de rivier-correspondentie. De
Burgemeesters van de langs den dijk gelegen ge
meenten werden door hem bijeen geroepen en de
noodregelingen vastgesteld. Er was een hecht
verband toen nog; al zijn bevelen wieren stipt
nagekomen. De Ingelanden, die naar den dijk
kwamen, om naar het hooge water te zien, ver
eerden hem bovenmate. Thans was hij hun aller
hulpe. De man van de verantwoordelijkheid, van
wiens wil en durf bekant alles afhing, zoo 't mis
mocht gaan met dijk en met land. De bode's reden
tusschen de posten af en aan; nachts met fakkels,
hetgeen de opgewondenheid nog verhoogde.
En in de Koekoek", daar zat Gieljan Beijen
tegenover Kapitein Portheine van de Genie en een
hoofdambtenaar van Waterstaat. De tafel was
met stroomkaarten bedekt. De Dijkgraaf zweette.
De toestand lag thans \ reed en onafwendbaar.
Van boven kwamen nóg berichten van was, en
mérder was beteekende gewisselijk: doorbraak !
doorbraak, hier of gunter !
't Was er een toeloopen van Hoogheemraden en
Burgemeesters van belang. Buiten kloette angstig
het volk. Dat het groote onheil onherroepelijk
naderde, Wier gevoeld door 'n elk. ledere minuut
bracht meerder ontroering onder het volk. Er
wieren geruchten vernomen, dat de dijk onder
Jaarsveld bezweken was; daarheen trokken danig
veel manmenschen.
Waarom sprak de Dijkgraaf thans geen enkel
woord? Waarom bleef hem met de hooge heeren
konkelefoesen, terwijl het volk weten wou, wat
er gebeuren ging met zijn naakte lage landen?
Tegen den avond van dien dag stak de storm op.
Hagel en sneeuw en regen, en wind, van alles
te veel. De rivier van dijk tot dijk wier ontstuimig
als de zee; golven, hoog als huizen bebeukten de
dijken; menigmaal vloeide waterfledders de pol
ders in. Vurig wier in de hoeven gebeden. Inde
dijklegers waakten de behoeders, Beijen's Hoog
heemraden. Maar ook in dezen kwaaien nacht hield
de dijk nog stand. Vroeg in den ochtend kwamen
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
POL ROGER & Cie.
Agent General: JAGER QERLINGS, Haarlem
de Dijkgraven van Bovendams en van den
Krimpenerwaard met Gieljan's bestuur bijeen.
Ons gedacht is," zegde Gieljan en hij wees
naar kapitein Portheine en naar de mannen van
Waterstaat: er mot water worren gelaten,
ievers door een duiker. Of, zoo dat niet gauw genoeg
gaat: dan den dijk afgraven. Ge vraagt waar? 't Is
voor elk gewest hard, welk 't ook treft. Ge
nundeerd moet er worden en natuurlijk naar den
Buitenijssel. De IJssel kan veel water verzwelgen,
de Waal al niets meer. De Lopiker- en
Krimpenerwaard zijn door de Ysseldijken verzekerd; ze vor
men een ongevaarlijk waterveld. De Schielandsche
Zeedijk keert en de Wierickedijken keeren. Rot
terdam en Leiden blijven daarmee van water vrij.
Het water zal mogelijk tot voor Utrecht komen,
maar niet zeker. Want de Meerndijk kan twee
meter water keeren. In 't bedreigde gebied kunnen
acht groote gemalen werken; aanstaande zomer
is het water geweken. De Staat waarborgt de
bemalingskosten; 't vee kan mogelijk nog achter
de dijken gedreven worden. Is er bedenking?!"
De Dijkgraaf van den Krimpenerwaard vroeg
stopping van den Vlistdijk en de Keuleyvaartsche
kaaien. Mogelijk ware alzoo het water te keeren
uit zijn laag gebied. Maar de Dijkgraaf van den
Benedendam liet hem door de ingenieurs van
Waterstaat voorrekenen, dat de watermassa in
de rivier en het nog te verwachten bovenwater
een zóó grooten boezem behoefde.
Bovendams stemde toe. De Krimpenerwaard
bleef bezwaren houden; men kon het beproeven
met een kleineren boezem. Cijfers waren, ten op
zichte van waterverplaatsing, al eer fictief ge
bleken. Ook leek dezen Dijkgraaf een inundatie
naar den Alblasserwaard toe gansch niet onmogelijk.
Daar wier in den breede over gediscussieerd. De
inundatieoppervlakte daar aan den overkant tot
den Zouwen-, Dief- en Arkeldijk ten eenen kant
en den Hoogen Merwedijk ten zuiden, was
grooter. Dat erkende Kapitein Portheine grif,
maar er waren bezwaren. Nooit zou het Departe
ment van Oorlog toestemming verleenen tot inun
datie op dit gebied, waardoor toch de militaire
positie van den Dief dijk verzwakt zou worden.
Ook verkeerde de Alblasserwaard in ongunstiger
positie wat betreft de natuurlijke loozing, als
het water eenmaal weer gevallen zou zijn. Na
deze uiteenzetting, waar niet veel tegen in te
brengen was (ook werd daarbij overwogen de
mogelijkheid van het redden der veestapels hier
en aan den overkant) wier gestemd over het advies
aan de Regeering en de Provinciale Besturen.
Met n stem tegen joeg Dijkgraaf Beijen zijn plan
er door. En geen uur daarna waren de telegrammen
naar den Haag en Utrecht verzonden.
Toen wier het een bang verwachten. Het groote
plan, dat ramp n redding brengen moest, kon
ondanks de striktste verzwijging, niet geheim
blijven. Het bang gerucht ervan deinde langs den
bezwaarden oever en geraakte op den wind mee,
in 't rampspoedige land.
En toen eerst kwamen al de verschrokken Inge
landen opzetten. Ze beklommen met wilde oogen
den dijk en zochten hun Dijkgraaf. Zeggen !
moest hij, zeggen wat er waar was van deze
rampgeruchten ! Waren zij al niet zwaar genoeg
beproefd thans, door het kwelwater en het hemel
water? En door den angst om doorbraak van den
breeden wachter? Moesten rechtevoort kwaad
willige handen verbreken wat door de waterkracht
niet geschonden was? En waren dit de daden van
wijs beleid van een boer?
Wij hebben hem eigens omhooggedreven naar
dezen post ! Wij hebben op hem gestemd ! in hem
betrouwd ! Maar zie: het ambt brengt de wijsheid
niet! Ware maar een heer Dijkgraaf gebleven,
zooals door alle tijen. Wij zijn verheugd geweest
om de eer een boer bewezen die eer wordt
duur betaald !....
Op den dijk rond Jaarsveld kloette 't volk
vijandig bijeen. Een deputatie wier naar het Dijk
huis gezonden; zeven Hoofdingelanden-plaats
vervanger. Ze wieren daar ontvangen, door den
bleekzienden Dijkgraaf, die kort en goed verklaarde:
Ja; Krimpen en Lopik komen blank, het mot !
Anders zou gansch Holland onder gaan, mannen !"
(Wordt vervolgd j
LAAT UWE CENTRALE VERWARMING
EN BIJKOMENDE INSTALLATIES
AANLEGGEN DOOR
DEKOH.FABR.F.W.BRAAT-DELFT
ENGE ZULT TEVREDEN ZIÜN. ']