De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 13 juni pagina 1

13 juni 1925 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

No. 2505 ZATERDAG 13 JUNI 1925 vr% Onder Hoofdredactie van O. W. KERNRAMP Redacteurent H. Brugmans, Top Naeff en O. Nolst Trenité. Secretaris der Redactie: C. F. van Dam UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prfli per Jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. 25 cent Advertentiën f 0.75 p. Regel - Dispositiekosten 20 Cent REDACTIE EN ADMINISTRATIE, KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM DE BRIL WAARDOOR MEN HET VERLEDEN BEKIJKT Toen ik hier, eenige weken geleden, over ons stelsel van even redige vertegenwoordiging schreef en over de grieven, die men tegen de practijk daarvan vaak hoort uiten, vestigde ik er reeds de aandacht op, dat men wel wat heel spoedig vergeten is, welke bezwaren het vroegere stelsel meesleepte. De reactionaire gezindheid, die men in de laatste jaren bij be paalde maatschappelijke kringen heeft kunnen zien aanzwellen, doet het verleden in een rozerood licht verschijnen. Sommigen verlangen zelfs terug naar de toestanden uit den tijd onzer Repu bliek, toen de burgerij om van het volk" niet te spreken van allen invloed op de regeering verstoken was. De regententijd wordt verheerlijkt als een verloren paradijs: toen stonden er aan het hoofd der stedelijke regeering nog mannen, die niet praatten, maar handelden, die niet op eigen voordeel of dat van hunne partij bedacht waren, maar het algemeen bbelang behartigden, die niet gebonden waren door de opdracht hunner lastgevers, maar naar eigen inzicht konden besluiten enz. Zulke uitingen hebben althans de verdienste, een genoegelijk oogenblik te bezorgen aan wie met het verleden iets meer ver trouwd zijn dan zij, die deze lofzangen aanheffen. Leest Vondel's Roskam er maar eens op na, zou men hun willen toevoegen: die is over de regenten uit den tijd van Frederik Hen drik al even slecht te spreken als jelui over den gemeenteraad van tegenwoordig; die prijst, evenals jelui, de dagen van vroeger ge lukkig. En als je wilt weten hoe er in de dagen van Jan de Witt werd gekonkeld bij verkiezingen want die waren er toen ook al, maar het kiezerscorps bestond alleen uit regenten , hoe zelfs burge meestersvrouwen en burgemeestersweduwen zich daarmede be moeiden en er stemmen werden gekocht door beloften om iemand het lucratieve bewindhebberschap van de O. I. Compagnie of om zijne familieleden aan begeerde ambten te helpen, sla dan de ge denkschriften van den Amsterdamschen regent Hans Bontemantel maar eens op. Intusschen, dat men toestanden uit vroeger eeuwen idealiseert, valt nog te begrijpen; de verbeelding heeft daar bij de meesten vrij spel, omdat het gewicht van de kennis hun niet als lood aan de wieken hangt. Maar men ondervindt telkens, dat ook het nabij liggende verleden, dat men zelf nog heeft beleefd, door een rooskleurigen bril wordt bekeken; men hoort daar een oordeel over vellen, dat uit eigen herinnering gemakkelijk kan worden gelogen straft; ondanks deze kans om terstond op overdrijving te worden betrapt, blijven wij ook het jongste verleden veel mooier zien, dan wij het zagen in den tijd, toen het nog heden voor ons was zoo ingeworteld is nu eenmaal de neiging om den lof van vroeger dagen te zingen. Wie deze algemcene waarheid voor n bepaald onderwerp wil zien aangetoond, neme eens kennis van liet artikel van Mr. J. J. van Bolhuis, getiteld De evenredige vertegenwoordiging, de macht der partijbesturen en de volksaard", in Vragen des Tijds van Juni 1925. Hij zal in dit stevig gedocumenteerd betoog o.a. een uitvoerige, en voor menigeen zeer leerzame uiteenzetting aantreffen van de wijze, waarop tegenwoordig bij de verschillende politieke partijen de candidatenlijst voor de Tweede Kamer wordt opgemaakt en de vraag beantwoord vinden, welken invloed de partijbesturen 'daarop uitoefenen wel te verstaan: welke invloed hun daarop toekomt volgens de bij elke partij getroffen regeling; van den stillen invloed" zwijgt hij natuurlijk, omdat die nu eenmaal stil" en dus niet te controleeren is; hij erkent echter, dat die zeer groot kan zijn. Maar bovendien zal hij in dit artikel een aantal mededeelingen ontmoeten, die hem aanleiding kunnen geven zijn ongunstig oor deel over de tegenwoordige Kamer en de wijze, waarop zij ver kozen wordt, eenigszins te herzien en wat minder vurig terug te verlangen naar de dagen van vroeger De Kamer van nu is niet populair, niet waar? daarover zijn wij het allemaal eens; in de dagen, toen Dr A Kuyper en Dr Schaepman in hun volle kracht stonden, een jaar of veertig geleden, was dat anders Maar wat schreef in 1884 de Leidsche hoogleeraar Mr. J . T. Buijs, destijds een der vocalen in de liberale wereld? Men moge over de Tweede Kamer denken zooals men wil, aan haar klimmende impopulariteit valt niet te twijfelen; liberale, conservatieve, antirevolutionaire en roomsen-katholieke bladen, hoe overigens ook onderscheiden, zijn eensgezind in hun oordeel over de volks vertegenwoordiging" Het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen schijnt aan velen een dwaasheid toe, en zij zouden het gaarne weer door een census-kiesrecht vervangen, als zij er maar kans toe zagen; het berust immers op de fictie, dat de kiezers genoeg inzicht hebben om zelf te bepalen, aan welke politieke partij zij hun stem willen geven Maar, al ware om die reden het algemeen kiesrecht te verwerpen, viel er dan tegen het census-kiesrecht niets aan te voeren? Riep dit ook niet een groot aantal kiezers naar de stembus, wien men de vereischte ontwikkeling kon ontzeggen om met oordeel des ondcrscheids hunne stem uit te brengen? Sloot dit niet een groot aantal personen uit, aan wie niemand die bevoegdheid zou betwisten? Spreekt het niet boekdeelen, dat in 1880, bij het kiesrecht-debat in de Kamer, drie Kamerleden, en nog wel de heeren van Kerkwijk, Keuchcnius en Goeman Borgesius, niet de minsten onder het gezelschap, moesten verklaren dat zij zelf het nog niet tot kiezer hadden kunnen brengen? Is men verder heelemaal vergeten, hoe er vroeger met de poli tieke schaar werd gewerkt, als, wegens de toeneming der bevolking, de kaart moest worden verknipt, d.w.z. de indeeling van het land in kiesdistricten moest worden herzien? hoe de partij, die dan de meerderheid in de Kamer had, er op uit was om, door toevoeging van sommige gemeenten en afvoering van andere, zich van be paalde districten te verzekeren? Denkt men niet meer aan de onbillijjkheid, dat sommige dis tricten tezamen een even groot aantal vertegenwoordigers naar de Kamer zonden als een gelijk aantal andere, hoewel de bevolking van deze laatste vier of vijf maal zoo groot was als die van de eerste? Weet niemand meer, hoe er vroeger kiezers werden gekweekt door bedriegelijke aangiften voor de belasting? En als men klaagt over den grooten invloed van de partijbonzen en over liet en petit comitébeslissen over de volgorde van de candidaten op de lijst, is dan de herinnering van onpas, dat het vroeger niet veel anders toeging: alleen waren het toen menschen uit andere kringen, die de lakens uitdeelden. Ook de omgeving, waarin dit geschiedde, was een andere, dikwijls de sociëteit: een nu verdwenen maatschappelijke instelling, maar in haar tijd van groote beteekenis; in een beschavingsgeschiedenis van de negentiende eeuw zal haar nog eenmaal een plaatsje worden ingeruimd. Twintig jaar geleden kende men al de ongerechtigheden, waartoe de destijds heerschende wijze van verkiezing aanleiding «af, opperbest. Men kan ze opgesomd vinden in het rapport over het kiesrechtvraagstuk, in 1903 uitgebracht door een commissie uit de Liberale Unie, waarin Mr. H. Ph. de Kanter, Mr. R. J. H. Patijn en Mr. P. Rink zitting hadden. Van deze beide laatste heeren Mr. de Kanter is reeds overleden zal men ook nu nog geen lof zang te hooren krijgen op het vroegere stelsel; wel zullen zij ver moedelijk toegeven, dat de ook door hen aangeprezen evenredige vertegenwoordiging niet aan alle verkeerdheden een einde heeft gemaakt; zij zullen er dan tevens misschien op wijzen, dat vele bedenkingen, die thans tegen de evenredige vertegenwoordiging rijzen, evenzeer reeds golden tegen het vroegere stelsel. Ook te dezer plaatse is meer dan eens de aandacht gevestigd op de fouten, die onze practijk van het stelsel der evenredige ver tegenwoordiging aankleven. Voor verbetering is die in menig op zicht vatbaar; maar het erkennen van hare gebreken behoeft niet te leiden tot het terugverlangen naar vroegere toestanden, die, op de keper bekeken, geen haar beter waren. Niet alleen de moralisten hebben ten allen tijde het verleden als een lichtenden achtergrond doen afsteken tegen de duisternis van het heden. Men vindt de neiging daartoe bij elke maatschappe lijke groep, die haar politiek overwicht heeft verloren. Het gekanker is óók een uiting van het moeilijk te verdragen besef van machteloosheid. KERNRAMP.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl