De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 13 juni pagina 12

13 juni 1925 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2505 EEN WANDELAAR OP DE PARIJSCHE TENTOONSTELLING door J. W. F. WERUMEUS BUNING Het is wellicht omdat het eerste wat ik van de Parijsche tentoonstelling zag een electrisch kabelhuisje was, waar, onder een lief modern gezichtje, een oude doodskop als waarschuwing grijnsde, dat ik haar eenigszins verschrikt betreden heb, om den modernen stijl te komen bewonderen. Het is wellicht omdat het tweede wat ik er zag en hoorde vier muzikanten in roode jachtrok waren, die hoog boven op den toren van Parijs stonden te blazen op jachthoorns, en omdat ik den jachthoorn met zijn eerlijk geluid mijn hart verpand heb van de tijden af dat Münchhausen's deuntjes er in bevroren het is wellicht door die ouderwetsche jacht hoorns, dat ik er, al tegenstribbelend, steeds ouderwetscher ben gaan worden. Want de jachthoorns bliezen om beurten met een loud-speaker. Hoe men ze met dit strenge reglement, dat niets in ouden stijl toeliet, heeft binnen gesmokkeld moge de groote Diana weten, maar ze waren er: echte koperen muziek tegenover de muziek in blikverpakking. En ze stemden aangenaam ouderwetsch en ze bliezen boven de heele tentoonstelling uit. Bij ons zou dat nooit voorkomen: wij zetten onbeleefd N.B. Levensgevaarlijk" op onze kabel huisjes en de jachthoorns zouden met al hun verderfelijken invloed bij ons den tweeden dag al door een gemengde commissie verwijderd zijn. Hoe het zij: de Franschen zijn beleefder en ik geloof, dat zij een verfijnd systeem hebben bedacht om tusschen alle moderniteit hier en daar hun ouden stijl een knipoogje te laten geven. Is Prof. Vogelsang op de Pont Alexandre niet knipoogend aangekeken door een van de oude bronzen dol fijnen, heeft een bekend modern meubelkunste naar, die doodmoe op de tentoonstelling rondwan delde maar geen stoel zag die hem styleerde, niet drie straten buiten de poort een ontdekking ge daan in een antiquairswinkel waar een Empirecanapéstond die hem de woorden ontlokte: als je daar eens even op zitten kon!" en heeft een vermaard architect, die de trap van het aller modernste Russische paviljoen opwandelde en ont dekte dat ze nergens uitkwam, zich niet achter het oor gekrabd en gedacht waar men in de toekomst met de architectuur zou moeten uitkomen? Ik wil maar zeggen, dat er dezer dagen veel in stilte gepeinsd en gefluisterd is over oud en nieuw aan deze Seine-oevers en dat het oude menigeen streng en vriendelijk heeft aangekeken. De mannen van het vak zullen ook hier ter plaatse, in de Groene, hun vakkennis uitspreken over den kubieken kilometer kunst die Parijs met deze tentoonstelling te verwerken geeft en ik benijd ze niet: want het is een onafzienbaar werk uit deze honderden zalen de enkele dingen te zoeken die diep in de herinnering blijven, en het is nog moeilijker om den bezoeker eenigen weg te wijzen naar dat weinige. Parijs was tot voor kort zoo gemakkelijk te bewandelen voor een Hollander. Men wachtte tot men een Hollandsen gesprek hoorde en men wandelde achter de sprekers aan: men kwam onfeilbaar terecht bij Caféde la Paix, bij den Vieux Colombier, bij de Fratellini of Poccardi; en met die puike orienteeringspunten was Parijs heel prettig te ontdekken. Maar dit jaar verging het ons slechter: wel wandelt men met deze methode al gauw in de schaduw der kastanjes naast Staal's nationale Paviljoen, maar het geviel tot voor kort dat Wijdeveld's eene zaal in het Grand Palais verstopt werd door den ouden erf vijand, Spanje, en zoo moest het gebeuren, dat eerst een plotseling bordje Verboden Toegang" ons weer het gevoel gaf van thuis te zijn En wat er achter Staal's muren, achter de Spaansche barrières en achter dat huiselijk opschrift staat is alweer zaak van ernstiger critici. Voor een zonder pretentie rondslenterenden wandelaar, beïnvloedt door de ouderwetsche jachthoorns, lijkt deze tentoonstelling af en toe bedenkelijk op de definitieve nederlaag van zeer vele nieuwlichterijen en op een gevaarlijke be laging van het weinige, dat nieuw en waarachtig is tusschen zooveel rariteiten. Ik wil eerlijk be kennen, dat ik veel en met rechtmatigen ijver heb gevloekt bij vele rare bedden, die voor nijlpaarden, bij rare stoelen die voor martelkamers en rare gebouwen die voor Marsbewoners vervaardigd schenen. Ik heb de Pont Alexandre slechts op een drafje overgeloopen en nog werd het een nachtmerrie en ik heb slechts vrede ge vonden in sommige zalen waar een land te ont dekken viel, dat den indruk maakte dat er nog pleizierig geleefd werd. Want er waren ook landen waar men bij het zien van de glazen dorst kreeg, bij het zien van de drukwerken behoefte om rustig te lezen, bij het zien van de meubels behoefte aan een kalmen avond. Het is mij opgevallen, dat glaswerk, boekkunst, ceramiek, stoffen, bijna overal den besten indruk maakten: het werk dat de hand van den ambachtsman nog het meest van noode heeft. Maar, met alle permissie,een modernen stoel teekenen, een modern gebouw tee kenen, daarin moet toch klaarblijkelijk een groote kans op fatale fantasie gelegen zijn .... ten koste van ons arme bezitters en bewoners. Ik weet, dat het een reactionaire schande is om zoo der gansche wereld kunstnijverheid zonder eerbied te bekijken, en het spijt mij zeer, maar ik ben de meening toegedaan, dat de kunstnijverheid voor mij en niet ik voor de kunstnijverheid besta en ik heb haar al mijn levensdagen beschouwd volgens den zeer laag bij den grondschen maatstaf dat ik dat het meest waardeerde waartusschen ik het liefst zou willen leven. En men krijgt in Parijs den indruk, dat de moderne Europeaan eigenlijk niet al te best weet hoe hij het liefst zou leven en zich daarom af en toe maar een akelig artistieke rariteit op den hals laat schuiven Zouden wij niet iets voor de kunstnijverheid moeten doen, wij leekebroeders, b.v. een bond van kunstnijverheidsverbruikers-van-goeden-wille oprichten en de ont werpers duidelijk maken, dat onze verlangens veel eenvoudiger en hartelijker zijn dan zij schijnen te denken. Men heeft zoo het gevoel, dat er op de honderd kunstnijveren thans negen en negentig denken dat wij vooral iets heel artistieks willen. En wij willen toch alleen maar iets goeds? Parijs is zeer belangrijk om het weinige voor treffelijke en het vele mislukte. Het is, alle grapjes terzijde, een tentoonstelling die op een tijdstip gehouden wordt, waarin de laatste vleugen ge forceerd modernisme ondergaan ineen|straffenwind van gezonde reactie. Men heeft het in opzet be doeld als het aantoonen van een nieuw begin; het schijnt veeleer het einde van een tijdvak, dwin gende tot bezinning en ernstige zelfcritiek. De groote vermoeidheid tegenover moderne" kunst wordt een vrij algemeen Europeesch verschijnsel. Het groote gevaar wordt, dat het zinledige oude een nieuwe heerschappij zou kunnen gaan voeren. Een Uiterst smal en steil bruggetje voert tusschen de hel der eigenwijze ontwerpers" en het stoffige pakhuis der behoudende suffers door: als de op rechte nieuwe kunst ooit in gevaar was, is ze het in dit en komende jaren. En wat de kunstnijverheid aangaat: ik houd mij aan den indruk uit de zalen waar een aange. naam en waarachtig leven het aanzien heeft ge geven aan goede boeken, pleizierig te tillen glazen en stoffen die men gaarne drapeeren en spannen en voelen zou; aan alles waartusschen men met dieper genot leven zou, onverschillig over het feit of het wel in onze moderne inrichting past. De hoofdzaak is, dat het bij ons past: als wij dan heusch modern worden, mettertijd, zal op een goeden morgen onze inrichting ook modern zijn. En ik voorspel, dat het gevaarlijkste van de moderne mode vooreerst zal zijn dat men al te uitsluitend ouderwetsch gaat worden en dat de dolfijnen van de Pont-Alexandre dat reeds maan denlang in de gaten hebben. En dus dient ieder beschaafd mensch naar Parijs te gaan om er de dolfijnen te zien knipoogen. Het is een onver wacht gezicht en het opent perspectieven waar over nog jaren valt te denken DE LOUIS BOUWMEESTER TENTOONSTELLING door H. K. T E u N E In een hoek der laatste zaal van deze Tentoon stelling, staat temidden van gouden en zilveren trofeeën, te midden van ridderorders en andere persoonlijke herinneringen een oude, half ver sleten plunje, de pelsjas kaal, het onderkleed ge rafeld, de er tegen aan leunende stok gebogen en het kapje verkleurd. Maar al het geschitter van edel metaal verdwijnt, al het uiterlijke vertoon der ridderkruisen verzinkt in 't niet bij de her inneringen, die opdoemen bij 't zien van dit half vergane tooneelcostume. Uit deze, bijna ook tot stof vergane vodden, steekt als in een droom plots weer de scherp geteekende kop op, uit de mouwen rekken zich de krallen en als bezield doet het de Shylock-triumfen van den kun stenaar zien, niet alleen tot aan den Moerdijk (zooals hij zelf schreef op een hier aanwezig portret) maar in Parijs, Weenen, Keulen, Londen en in het Shakespear-Memorial Theater in 's dich ters geboorteplaats Stratford on Avon. Hoe vele duizenden hebben hem bewonderd, neen be jubeld, wanneer hij in dit, nu tot werkeloosheid gedoemde, costume de machtige creatie over het voetlicht bracht en tot in zijn 82ste jaar allen verstomd deed staan door zijn kunnen. En vol eerbied heb ik even den pels aangeraakt als een hulde aan den grooten doode. Maar meer nog is er hier, dat telkens en telkens weer ons aan zijn groot talent herinnert. Ginds is opgehangen de wapenrok van den heraut van Nederland", waaruit hij op 5 Februari 1901 onze Koningin toesprak met de woorden van DJ. Ritter: Heel Nederland heeft U lief, o, Koningin ! Gij hebt de teerste snaar in 't hart Uws volks doen beven. Thans siert de bruidskrans U " En deze wapenrok heeft het meegemaakt, dat de Koningin door dat van hart tot hart" gesproken woord, een traan niet kon onderdrukken. Daar hangen ook de gele affiche van het Theatre Francais" en het programma van de voorstelling op 28 December 1901, toen hij de Parijzenaars tot enthousiasme bracht en .... toen hij, naaraanleiding van .dit voor hem zoo groot Ische feit, voor jaren en l jaren den Stadsschouwjburg, waar zoo lang l vriendschap had gej heerscht en waar hij z'n j grootste triumfen had l gevierd, den rug toe Ikeerde, opgezweept tot | haat. Voor mij zijn deze l drie inzendingen de j voornaamste. O, erzijn Ier meer .... van zijn geboorteacte af tot aan j zijn doodstijding ligt en hangt hier alles, wat tot den opbouw van dit rijke kunstenaars leven heeft meege werkt. Weinig, heel weinig is er vergeten. Op de eerste foto, als l jongen van hem ge maakt in IJzervre ter", volgen al zijne groote rollen in beeld, z'n?Narciss."?Richard III", Lodewijk XI", Coriolanus", Julius Caesar", Boeren Jozef", Pancras Duif", Sancho Pancha", Autolycus", enz., enz.; programma's van 1861 af tot op den laatsten dag, boeken en plaatwerken, die een geheele bibliotheek vormen; schilderijen van bekende en onbekende meesters, allen zich gedrongen voelende, den meester weer te geven in zijne Shylock-creatie, zijn in chrono logische volgorde hier verzameld en het strekt de jonge vereeniging het Tooneelmusetim" tot eer, deze eerste daad in haar bestaan te hebben verricht. Bij de opening gisteren gingen als vanzelf mijne gedachten terug naar den 19en December 1911, toen in de lokalen van den Nederlandschen Kun stenaars Kring een dergelijke tentoonstelling, door mij op touw gezet, gereed was gekomen.. En ik herinner mij nog levendig het oogenblik, toen de Meester zelf, nog in volle kracht, temidden van zijne collega's en familie, deze tentoonstelling opende, toegejuicht door alle aanwezigen. Nu heerschte er een plechtige stilte toen zijn langjarige vriend Jhr. van Riemsdijk deze expo sitie opende met een enkele herinnering aan den grooten doode, die niet meer aanwezig kon zijn; maar wiens geest door de zalen op 't Singel rond waart in geschrift en beeld. Deze tentoonstelling is een waardige hulde aan de nagedachtenis van hem, wiens dood een ge heele periode in onze Tooneelkunst heeft afge sloten. Het Shvlock-costuum VAN DER ÓLU/ó GEHEELE'WOON INRICHTING DEN HAAG NQORDEINDE

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl