Historisch Archief 1877-1940
12
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2505
EEN WANDELAAR OP DE
PARIJSCHE TENTOONSTELLING
door J. W. F. WERUMEUS BUNING
Het is wellicht omdat het eerste wat ik van de
Parijsche tentoonstelling zag een electrisch
kabelhuisje was, waar, onder een lief modern gezichtje,
een oude doodskop als waarschuwing grijnsde, dat
ik haar eenigszins verschrikt betreden heb, om
den modernen stijl te komen bewonderen. Het is
wellicht omdat het tweede wat ik er zag en hoorde
vier muzikanten in roode jachtrok waren, die hoog
boven op den toren van Parijs stonden te blazen
op jachthoorns, en omdat ik den jachthoorn met
zijn eerlijk geluid mijn hart verpand heb van de
tijden af dat Münchhausen's deuntjes er in bevroren
het is wellicht door die ouderwetsche jacht
hoorns, dat ik er, al tegenstribbelend, steeds
ouderwetscher ben gaan worden. Want de jachthoorns
bliezen om beurten met een loud-speaker. Hoe men
ze met dit strenge reglement, dat niets in ouden
stijl toeliet, heeft binnen gesmokkeld moge de
groote Diana weten, maar ze waren er: echte
koperen muziek tegenover de muziek in
blikverpakking. En ze stemden aangenaam ouderwetsch
en ze bliezen boven de heele tentoonstelling uit.
Bij ons zou dat nooit voorkomen: wij zetten
onbeleefd N.B. Levensgevaarlijk" op onze kabel
huisjes en de jachthoorns zouden met al hun
verderfelijken invloed bij ons den tweeden dag al door
een gemengde commissie verwijderd zijn.
Hoe het zij: de Franschen zijn beleefder en ik
geloof, dat zij een verfijnd systeem hebben bedacht
om tusschen alle moderniteit hier en daar hun
ouden stijl een knipoogje te laten geven. Is Prof.
Vogelsang op de Pont Alexandre niet knipoogend
aangekeken door een van de oude bronzen dol
fijnen, heeft een bekend modern meubelkunste
naar, die doodmoe op de tentoonstelling rondwan
delde maar geen stoel zag die hem styleerde, niet
drie straten buiten de poort een ontdekking ge
daan in een antiquairswinkel waar een
Empirecanapéstond die hem de woorden ontlokte: als
je daar eens even op zitten kon!" en heeft een
vermaard architect, die de trap van het aller
modernste Russische paviljoen opwandelde en ont
dekte dat ze nergens uitkwam, zich niet achter het
oor gekrabd en gedacht waar men in de toekomst
met de architectuur zou moeten uitkomen? Ik wil
maar zeggen, dat er dezer dagen veel in stilte
gepeinsd en gefluisterd is over oud en nieuw aan
deze Seine-oevers en dat het oude menigeen streng
en vriendelijk heeft aangekeken.
De mannen van het vak zullen ook hier ter
plaatse, in de Groene, hun vakkennis uitspreken
over den kubieken kilometer kunst die Parijs met
deze tentoonstelling te verwerken geeft en ik
benijd ze niet: want het is een onafzienbaar werk
uit deze honderden zalen de enkele dingen te
zoeken die diep in de herinnering blijven, en het
is nog moeilijker om den bezoeker eenigen weg te
wijzen naar dat weinige.
Parijs was tot voor kort zoo gemakkelijk te
bewandelen voor een Hollander. Men wachtte
tot men een Hollandsen gesprek hoorde en
men wandelde achter de sprekers aan: men kwam
onfeilbaar terecht bij Caféde la Paix, bij den
Vieux Colombier, bij de Fratellini of Poccardi;
en met die puike orienteeringspunten was Parijs
heel prettig te ontdekken. Maar dit jaar verging
het ons slechter: wel wandelt men met deze
methode al gauw in de schaduw der kastanjes
naast Staal's nationale Paviljoen, maar het geviel
tot voor kort dat Wijdeveld's eene zaal in het
Grand Palais verstopt werd door den ouden erf
vijand, Spanje, en zoo moest het gebeuren, dat
eerst een plotseling bordje Verboden Toegang"
ons weer het gevoel gaf van thuis te zijn En wat
er achter Staal's muren, achter de Spaansche
barrières en achter dat huiselijk opschrift staat
is alweer zaak van ernstiger critici.
Voor een zonder pretentie rondslenterenden
wandelaar, beïnvloedt door de ouderwetsche
jachthoorns, lijkt deze tentoonstelling af en toe
bedenkelijk op de definitieve nederlaag van zeer
vele nieuwlichterijen en op een gevaarlijke be
laging van het weinige, dat nieuw en waarachtig
is tusschen zooveel rariteiten. Ik wil eerlijk be
kennen, dat ik veel en met rechtmatigen ijver
heb gevloekt bij vele rare bedden, die voor
nijlpaarden, bij rare stoelen die voor
martelkamers en rare gebouwen die voor Marsbewoners
vervaardigd schenen. Ik heb de Pont Alexandre
slechts op een drafje overgeloopen en nog werd
het een nachtmerrie en ik heb slechts vrede ge
vonden in sommige zalen waar een land te ont
dekken viel, dat den indruk maakte dat er nog
pleizierig geleefd werd. Want er waren ook landen
waar men bij het zien van de glazen dorst kreeg,
bij het zien van de drukwerken behoefte om rustig
te lezen, bij het zien van de meubels behoefte
aan een kalmen avond. Het is mij opgevallen, dat
glaswerk, boekkunst, ceramiek, stoffen, bijna
overal den besten indruk maakten: het werk dat
de hand van den ambachtsman nog het meest van
noode heeft. Maar, met alle permissie,een modernen
stoel teekenen, een modern gebouw tee
kenen, daarin moet toch klaarblijkelijk een
groote kans op fatale fantasie gelegen zijn ....
ten koste van ons arme bezitters en bewoners.
Ik weet, dat het een reactionaire schande is om
zoo der gansche wereld kunstnijverheid zonder
eerbied te bekijken, en het spijt mij zeer, maar ik
ben de meening toegedaan, dat de kunstnijverheid
voor mij en niet ik voor de kunstnijverheid besta
en ik heb haar al mijn levensdagen beschouwd
volgens den zeer laag bij den grondschen maatstaf
dat ik dat het meest waardeerde waartusschen ik het
liefst zou willen leven. En men krijgt in Parijs den
indruk, dat de moderne Europeaan eigenlijk niet
al te best weet hoe hij het liefst zou leven en zich
daarom af en toe maar een akelig artistieke
rariteit op den hals laat schuiven Zouden wij
niet iets voor de kunstnijverheid moeten doen, wij
leekebroeders, b.v. een bond van
kunstnijverheidsverbruikers-van-goeden-wille oprichten en de ont
werpers duidelijk maken, dat onze verlangens veel
eenvoudiger en hartelijker zijn dan zij schijnen te
denken. Men heeft zoo het gevoel, dat er op de
honderd kunstnijveren thans negen en negentig
denken dat wij vooral iets heel artistieks willen.
En wij willen toch alleen maar iets goeds?
Parijs is zeer belangrijk om het weinige voor
treffelijke en het vele mislukte. Het is, alle grapjes
terzijde, een tentoonstelling die op een tijdstip
gehouden wordt, waarin de laatste vleugen ge
forceerd modernisme ondergaan ineen|straffenwind
van gezonde reactie. Men heeft het in opzet be
doeld als het aantoonen van een nieuw begin; het
schijnt veeleer het einde van een tijdvak, dwin
gende tot bezinning en ernstige zelfcritiek. De
groote vermoeidheid tegenover moderne" kunst
wordt een vrij algemeen Europeesch verschijnsel.
Het groote gevaar wordt, dat het zinledige oude een
nieuwe heerschappij zou kunnen gaan voeren. Een
Uiterst smal en steil bruggetje voert tusschen de
hel der eigenwijze ontwerpers" en het stoffige
pakhuis der behoudende suffers door: als de op
rechte nieuwe kunst ooit in gevaar was, is ze het
in dit en komende jaren.
En wat de kunstnijverheid aangaat: ik houd
mij aan den indruk uit de zalen waar een aange.
naam en waarachtig leven het aanzien heeft ge
geven aan goede boeken, pleizierig te tillen glazen
en stoffen die men gaarne drapeeren en spannen
en voelen zou; aan alles waartusschen men met
dieper genot leven zou, onverschillig over het feit
of het wel in onze moderne inrichting past. De
hoofdzaak is, dat het bij ons past: als wij dan
heusch modern worden, mettertijd, zal op een
goeden morgen onze inrichting ook modern zijn.
En ik voorspel, dat het gevaarlijkste van de
moderne mode vooreerst zal zijn dat men al te
uitsluitend ouderwetsch gaat worden en dat de
dolfijnen van de Pont-Alexandre dat reeds maan
denlang in de gaten hebben. En dus dient ieder
beschaafd mensch naar Parijs te gaan om er de
dolfijnen te zien knipoogen. Het is een onver
wacht gezicht en het opent perspectieven waar
over nog jaren valt te denken
DE LOUIS BOUWMEESTER
TENTOONSTELLING
door H. K. T E u N E
In een hoek der laatste zaal van deze Tentoon
stelling, staat temidden van gouden en zilveren
trofeeën, te midden van ridderorders en andere
persoonlijke herinneringen een oude, half ver
sleten plunje, de pelsjas kaal, het onderkleed ge
rafeld, de er tegen aan leunende stok gebogen en
het kapje verkleurd. Maar al het geschitter van
edel metaal verdwijnt, al het uiterlijke vertoon
der ridderkruisen verzinkt in 't niet bij de her
inneringen, die opdoemen bij 't zien van dit half
vergane tooneelcostume. Uit deze, bijna ook tot
stof vergane vodden, steekt als in een droom
plots weer de scherp geteekende kop op, uit de
mouwen rekken zich de krallen en als bezield
doet het de Shylock-triumfen van den kun
stenaar zien, niet alleen tot aan den Moerdijk
(zooals hij zelf schreef op een hier aanwezig
portret) maar in Parijs, Weenen, Keulen, Londen
en in het Shakespear-Memorial Theater in 's dich
ters geboorteplaats Stratford on Avon. Hoe vele
duizenden hebben hem bewonderd, neen be
jubeld, wanneer hij in dit, nu tot werkeloosheid
gedoemde, costume de machtige creatie over het
voetlicht bracht en tot in zijn 82ste jaar allen
verstomd deed staan door zijn kunnen. En vol
eerbied heb ik even den pels aangeraakt als een
hulde aan den grooten doode.
Maar meer nog is er hier, dat telkens en telkens
weer ons aan zijn groot talent herinnert. Ginds
is opgehangen de wapenrok van den heraut van
Nederland", waaruit hij op 5 Februari 1901 onze
Koningin toesprak met de woorden van DJ. Ritter:
Heel Nederland heeft U lief, o, Koningin ! Gij
hebt de teerste snaar in 't hart Uws volks doen
beven. Thans siert de bruidskrans U " En
deze wapenrok heeft het meegemaakt, dat de
Koningin door dat van hart tot hart" gesproken
woord, een traan niet kon onderdrukken.
Daar hangen ook de gele affiche van het
Theatre Francais" en het programma van de
voorstelling op 28 December 1901, toen hij de
Parijzenaars tot enthousiasme bracht en .... toen
hij, naaraanleiding van
.dit voor hem zoo groot
Ische feit, voor jaren en
l jaren den
Stadsschouwjburg, waar zoo lang
l vriendschap had
gej heerscht en waar hij z'n
j grootste triumfen had
l gevierd, den rug toe
Ikeerde, opgezweept tot
| haat.
Voor mij zijn deze
l drie inzendingen de
j voornaamste. O, erzijn
Ier meer .... van zijn
geboorteacte af tot aan
j zijn doodstijding ligt
en hangt hier alles, wat
tot den opbouw van
dit rijke kunstenaars
leven heeft meege
werkt. Weinig, heel
weinig is er vergeten.
Op de eerste foto, als
l jongen van hem ge
maakt in IJzervre
ter", volgen al zijne
groote rollen in beeld,
z'n?Narciss."?Richard
III", Lodewijk XI", Coriolanus", Julius
Caesar", Boeren Jozef", Pancras Duif", Sancho
Pancha", Autolycus", enz., enz.; programma's
van 1861 af tot op den laatsten dag, boeken en
plaatwerken, die een geheele bibliotheek vormen;
schilderijen van bekende en onbekende meesters,
allen zich gedrongen voelende, den meester weer
te geven in zijne Shylock-creatie, zijn in chrono
logische volgorde hier verzameld en het strekt de
jonge vereeniging het Tooneelmusetim" tot eer,
deze eerste daad in haar bestaan te hebben
verricht.
Bij de opening gisteren gingen als vanzelf mijne
gedachten terug naar den 19en December 1911,
toen in de lokalen van den Nederlandschen Kun
stenaars Kring een dergelijke tentoonstelling, door
mij op touw gezet, gereed was gekomen.. En ik
herinner mij nog levendig het oogenblik, toen de
Meester zelf, nog in volle kracht, temidden van zijne
collega's en familie, deze tentoonstelling opende,
toegejuicht door alle aanwezigen.
Nu heerschte er een plechtige stilte toen zijn
langjarige vriend Jhr. van Riemsdijk deze expo
sitie opende met een enkele herinnering aan den
grooten doode, die niet meer aanwezig kon zijn;
maar wiens geest door de zalen op 't Singel rond
waart in geschrift en beeld.
Deze tentoonstelling is een waardige hulde aan
de nagedachtenis van hem, wiens dood een ge
heele periode in onze Tooneelkunst heeft afge
sloten.
Het Shvlock-costuum
VAN
DER
ÓLU/ó
GEHEELE'WOON
INRICHTING
DEN HAAG
NQORDEINDE