De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 27 juni pagina 16

27 juni 1925 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

r 16 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2507 HET INTELLECT SPREEKT dOOr L. J. J O R D A A N. I. DE FILM-ENQUÊTE VAN DE STEM". Eindelijk! Het peinzende studeerkamer-intel lect van Nederland heeft zich verwaardigd ook over de jongste uiting van 't jagende, bruisende moderne leven na te denken; het heeft de *Hm binnen den kring van zijn belangstellingssfeer betrokken ! Ruim een jaar nadat het brandende film vraagstuk in deze kolommen aan de orde werd gesteld en week aan week met voorbeelden uit de levende practijk besproken en toegelicht, zet het Intellect-met-'n-groote-I, zich neder om eens op z'n gemak over de zaak te mediteeren. En daar wij wat men ook moge zeggen nog steeds een voorzichtig en een deftig volk zijn, is 't echt nationale resultaat van deze be dachtzame overwegingen een.... enquête. Een enquête toch, biedt 't dubbele voordeel dat men niet behoeft te vreezen zich aan 't koude water eener nieuwe strooming te zullen branden terwijl zij tevens ondervrager, zoowel als ondervraagden een glorie van gewichtigheid verleent, die lang niet onaanzienlijk is. Wel verre dus van zich in 't verschijnselzelf te verdiepen het aandachtig te volgen en te bestudeeren teneinde een eigen oordeel in deze belangrijke materie te verkrijgen, om daar mee gewapend te doen, wat de hand van den pu blicist te doen vindt Wel verre van zich tot een dergelijke activiteit te laten verleiden geeft de Redactie van De Stem" er de voorkeur aan aan (tot?) enkele vooraanstaande Nederlanders enkele vragen te richten, dit filmprobleem betreffende." De zin is voor een orgaan van 't litteraire intel lect niet bijster fraai, maar dit daargelaten zal men 't resultaat bezwaarlijk meer dan poover kunnen noemen. Wij vleien ons niet, dat deze enquête dit vraagstuk ook maar iets dichterbij de oplossing zal brengen," erkent de Redactie van het maand schrift en inderdaad, wij zijn te beleefd om haar op dit punt te willen tegenspreken. De opgetogen uitroep van n der vooraanstaande Nederlanders in quaestie, den heer Simon Koster, die in deze enquête voor Nederland een mijlpaal in de kultureele ontwikkelingsgeschiedenis van de film" ziet, komt ons dan ook lichtelijk overdreven, om niet te zeggen belachelijk voor. Veeleer lijkt 't ons 'n vrijwel onvruchtbaar abstract geredeneer, 't wisselen van wat persoonlijke meeninkje?, dat in besloten kring ongetwijfeld de gezelligheid zal verhoogen maar voor een ernstige publieke bespreking te ver van de practijk afstaat om van eenigen invloed te zijn. Dit alles neemt niet weg, dat 't Intellect spreekt, zij 't dan ook met het ietwat magere en aarze lende geluid van De Stem", dies past het ons de kostbare woorden aandachtig te beluisteren en van ons bescheiden commentaar te voorzien. Voorloopig veroorlooven wij ons eenige algemeene opmerkingen over den vorm der enquête en haar tot heden bereikte resultaten. De redactie van De Stem" heeft haar enquête geformuleerd in de volgende vijf vragen: 1. Heeft ooit een film u bijzonder sterke indrukken geschonken, die ge u als schoonheidsindrukken bewust werdt? Zoo ja, kunt u ons daarvan iets mededeelen? 2. Gelooft gij dat een nieuwe kunst naderend is, de filmkunst, of meent ge dat de film nooit meer worden kan dan een ontspannings middel voor de massa en een verbasterde tooneelkunst? 3. Zoo gij aan de mogelijkheid van een nieuwe filmkunst gelooft, in welke richting dan denkt u zich haar ontwikkeling: a. in de richting van het plastische bijv. ver fijning en volmaking van het fotografisch procéd zwart- en wit verdeeling enz. of b. hoofdzakelijk in de richting eener nieuwe, zich aan de film aansluitende tooneelspel-kunst. 4. Acht u eenigerlei controle van buitenaf, 't zij een moreele, 't zij een aesthetische, op de film wenschelijk? 5. Acht u het een bepaalde misstand, dat totnogtoe zoo goed als alle groote kranten de bespreking van de film uit hun eigenlijke kunst rubriek weren, of acht gij deze negeering van de film principieel te rechtvaardigen? De getrouwe lezer dezer rubriek zal zich reeds aanstonds verbazen over de sub 3 gestelde vraag. Immers reeds jaar en dag hebben wij, aan de hand van concreete besprekingen van actueele films betoogd, dat hetgeen men hier met onbegrijpelijke spitsvondigheid wil scheiden, juist in het cine matografisch kunstwerk behoort te zijn vereenigd. Wat ligt meer voor de hand dan het axioma, dat de plastische eigenschappen: compositie beeldvlakverdeeling zwart en wit, de stemming en de atmosfeer scheppen, die de dramatische handeling steunen en versterken? En dat de vol maakte harmonische kunstfilm noch zonder 't n noch zonder 't ander denkbaar is? 't Feit, dat de rondvraagster dezen eersten en belangrijk sten gronslag van alle filmkunst vernietigt door een willekeurige ongemotiveerde splitsing, werpt reeds een eigenaardig licht op het inzicht waarmee de formuleering van dit gewichtige vraagstuk werd opgesteld. Maar een veel ernstiger fout beging de redactie van De Stem" door 't weglaten van een vraag, zoo voor de hand liggend en van zoo'n vitaal belang, dat de heele enquête-historie er feitelijk » mee staat of valt. Deze vraag, die een conditio sine qua non inhoudt en die al de andere had behooren vooraf te gaan luidt eenvoudig: la. Hebt gij, vooraanstaand Nederlander, u der mate voor de film geïnteresseerd, dat gij haar ontwikkeling, speciaal gedurende de laatste jaren aandachtig hebt gevolgd en gij u gerech tigd kunt achten de volgende vragen, inzonder heid die sub 2 gesteld, te beantwoorden"?" Is 't niet merkwaardig, dat deze eerste eisch der billijkheid, dit minimum van bevoegdheid, hetwelk men voor een oordeel in iedere andere kwestie primordiaal zou stellen, hier kalmweg verwaarloosd wordt? Welk een zonderlinge op vatting moet men hebben van een ernstig onderzoek in 't openbaar, inzake een vraagstuk van zoo groot gewicht voor het algemeene schoonheidsbewustzijn, voor het collectief-moreele leven, voor bijna iedere functie van den menschelijken geest" gelijk de redactie zelve met treffende welsprekend heid betoogt om zoo maar klakkeloos-weg naar eenige Nederlanders." te loopen, welke doet er rtiet toe, als ze maar vooraanstaan" hun oordeel te vragen en dit nog op den koop toe te publiceeren. Want waarachtig, de ijverige rond vraagster ontziet zich niet een heftig requisitoir tegen de film als kunstuiting in extenso af te drukken, van iemand, die met verbijsterende vrijmoedigheid verklaart vier hoogstens vijf maal de film bezocht" te hebben. Ons dunkt een dergelijke negatie der meest elementaire practische kennis van de zaak, die men zoo na drukkelijk veroordeelt, weinig minder dan een onbeschaamdheid van de zijde der redactie, zoowel als van den geïnterviewde al is die meneer dan ook duizendmaal Prof. Doctor P. H. van Moerkerken ! Wie eenig idee heeft van de inspanning en de liefde, welke het kost om wekelijks de overstel pende hoevelheid materiaal te bestudeeren en zorgvuldig in zijn, onderling weer hemelsbreed verschillende componenten te schiften van de nimmer verslappende aandacht, welke er voor vereischt wordt de kronkelende ontwikkelings gang van de film na te speuren en te volgen.... die moet versteld staan over de krasse lichtvaar digheid waarmee enkele dezer vertegenwoordigers van het Intellect hun oordeel durven uitspreken. Het zal den onpartijdigen toeschouwer onge twijfeld te denken geven, dat zij, die 't incest positief in hun afkeuring zijn er rond voor uit komen de bioscoop vier hoogstens vijfmaal", niet of tenminste niet meer" en een enkele keer als ik er eens lust in heb" bezocht te hebben of te bezoeken. En deze heeren ventileeren hun opinie met een rücksichtslosigkeit, die niet alleen beleedigend is voor ons, profanum vulgus, dat zich verbeeldt kunstgevoelige aspiraties te mogen koesteren maar nog in veel grootere mate voor de andere heeren vooraanstaande Nederlanders. Welk een aangename bijdrage tot zelfkennis toch moet het wezen voor een Herman Teirlinck, die zonder voorbehoud verklaart in de cinemato grafie als kunst te gelooven voor een Dr. Royaards, die gaarne een film ziet en er ook menig maal schoonheidsindrukken van meedraagt voor een Achilles Mussche, die een warm pleidooi voor de film als kunstvorm houdt welk een plezierige gewaarwording moet het voor deze hee ren zijn, uit den gecivifiseerden mond van den Hooggeleerde P. H. van Moerkerken te vernemen, dat de film een wonder voor techniek-maniakken, kinderen en andere onvolwassenen" is of van den hoffelijken heer Henri Dekking, dat zij alleen de slechte eigenschappen van een publiek met een luien en bedorven smaak (kan) vleien." Foei, mijne heeren, is dit de toon, die een orden telijk vooraanstaand Nederlander aanslaat, wan neer hem eenvoudig een objectief oordeel over een zaak van groot publiek belang wordt gevraagd? Stel u toch eens voor, dat andersdenkenden uw hooggewaardeerd oordeel kwalificeerden als het weinig belangrijke gescheld van muffe, duffe kamergeleerden dazende, zelfingenomen kringetjesgodheden gewichtigdoenerige Snobs of iets van die standing. Dat ware immers verre van netjes, niet waar? Wat zoo bij een algemeen overzicht verder opvalt is de opmerkelijke hardnekkigheid, Waarmee de ondervraagden zich op zijpaden begeven en, Willens of onwillens, het zwaartepunt der kwestie zoeken te verleggen. Herhaaldelijk leest men in de gepubliceerde antwoorden speciaal in die der anti's, dat die of die kunst toch maar je ware, alleen zaligmakende is en den strijd met de film ten allen tijde durft aanbinden. Wel, wel, mijne heeren dit is zeer belangwekkend, maar hier minder op zijn plaats nademaal er u nergens naar gevraagd werd. We zouden het immers over de film hebben haar artistieke bestaansmoge lijkheid en de wenschelijkheid van controle! Waarom moet ge dan met zooveel nadruk ver zekeren, dat het tooneel, of de dichtkunst, of de litteratuur of welke andere kunstvorm waarmee gij relaties hebt, niets van de film behoeft tevreezen? Vindt ge niet, dat die herhaalde verzekering verdacht veel lijkt op het luid-op spreken van een kind in het donker en den indruk zou kunnen maken, dat ge.... bang zijt? Dat ge, diep in u, mis schien de vage angst voelt,dat deze nieuwe uitings vorm, die met sterke vezelen heeft wortelgeschoten in de psyhce van de massa, levenssappen bezit, welke uw speciale kunstbeoefening ontbreken of gaan ontbreken? Niet omdat die kunstvorm als zoodanig geen levensvatbaarheid zou hebben maar omdat de wijze, waarop gij haar beoefent ze van het volle, saprijke voedende leven ver vreemdt en verwijdert? Zie, wij voor ons, die in de film als artistieke potentie gelooven, hebben nimmer gevreesd, dat de cinematografie de andere kunsten zou benadeelen of verdringen integendeel wij hebben steeds mét haar onafhankelijkheid de ongereptheid van bijv. de tooneelspeelkunst als zoodanig ver dedigd. En gij maar nee, het ware te hatelijk uit uw heftige misprijzing quia absurdum de komende macht en beteekenis der filmkunst af te leiden. Liever bepalen wij ons heden tot deze eerste indrukken, om een volgend maal uw argu menten eens nader te beschouwen. So long ! Le Vin Blanc da KRESSMANN-BORDEAUX GRAVES MONOPOLE DRY Agence: Comptoir des Pays-Bas et de Patls, La Haye VERKIEZINGSREDE *) door K u M G R A NOS A LIS Hij wist nog niet welke partij hij zou kiezen: hij dacht en hij deed eu hij voelde neutraal. Toch zou hij zijn kans op een zetel verliezen, wanneer hij niet trad voor 't volkstribunaal.... Doch eer een vergadering aan werd gekondigd, was 't plicht, dat hijzelf zich eens rekenschap gaf van 't vraagstuk, hoe Rechts en hoe Links had gezondigd, en welke de maat was, der passende straf! Terwijl hij zijn rede nu concipieerde en vorm aan zijn duistere denkbeelden gaf. beschouwde hij critisch hetgeen hij beweerde, en scheidde hij keurend het koren van. 't kaf. Hij had een verfijnd, teergevoelig geweten, een feilloos-fijnzinnig-ontrafelend brein: hij wilde bij 't kwaad niet het goede vergeten, dat elke partij toch wel eigen zou zijn ! Dies heeft hij zich in die materie gedompeld, totdat hij tenslotte zijn requisitoir tot enkele woorden zag samengeschrompeld, maar die (wist hij zelf) waren niet illusoir. Ze vormden een korte beginselverklaring; ze waren met louter principe bevracht: de speech mocht verliezen door woordenbe sparing, ze won uit dien hoofde driebubbel aan kracht ! Ze leidde hem zelf tot de blijde conclusie, dat, stelde de uitkomst zijn hoop niet teleur, zijn rede zou leiden tot feillooze fusie van kiezers van allerlei gading en kleur. Tot welke partij ook een kiezer mocht hooren, van welke structuur en van wat makelij, hem zou in die rede hetzelfde bekoren, dat eenmaal hem bond aan zijn eigen partij ! Toen kwam de vergadering. Rijen na rijen bezette het critisch-gestemde gehoor: het levensbeginsel van tal van partijen straalde in 't velerlei uiterlijk door ! Toen trad de spreker bescheiden naar voren . . Stilte.... De speech.... 't Auditorium snoot'... 't Einde. Een dondrend applaus deed zich hooren.... De rede nu luidde als volgt.' Ik beloof! " *) Van onzen O-corr. in Warist.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl