Historisch Archief 1877-1940
No. 2508
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
GREPEN
door CARRYVAN BRUGOEN
TAALFOUTEN IN KAPSELS
Pietje was boos. Hij had zijn opstel terugge
kregen en om die ne oruioozele fout inplaats
van de 6, die het als stijlproduct verdiende, een
akelige 4. De leeraar had het er zoo echt treiterend
bij gezegd, van die 6, die hij kon hebben gehad.
En wat voor ijselijks mocht Piet dan wel hebben
neergepend, dat hem op twee heele punten kwam
te staan? O, niemendal bijzonders, niets dan dit:
De man had het zijn vrouw pas later vertelt."
Vertelt, met een t. En dat had hem twee punten
gekost.
IK Booze Pietje vond geen troost, noch bij zijn
vader, noch bij mij. De vader haalde hetjcahier
naar zich toe, bekeek de bloedig-rood gesignaleerde
schandvlek, schoof het met een mengsel van wal
ging en afgrijzen naar den schuldige terug, en sprak,
vol superieure droefenis, tot zijn zoon, als volgt:
Ik begrijp niet, Piet, dat je zoo iets nu zelf
niet voelt. Woorden, beste jongen, hebben niet
alleen een beteekenis, ze hebben ook een visueele,
een plastische waarde, een woord is immers een
beeld! En voel je nu niet het leelijke, schrille,
harde van Hij heeft het vertelt" met een t?"
Ik keek naar den jongen, hij zat verpletterd
onder de vaderlijke superioriteit, en onder de
dikke woorden, maar ik hoopte, dat hij desondanks
zeggen zou, wat mij op de lippen brandde; hij deed
het niet en toen lapte ik, voor een oogenblik,
paedagogiek aan mijn zool en sprak tot den vader:
Maar beste kerel, als hij heeft het haar ver
telt", met een t, inderdaad leelijk was, en hard en
schril, dan zou hij vertelt het haar", met een t,
toch ook leelijk en hard en schril moeten zijn!"
Nou;natuurlijk!" beaamde Piet gretig. Maar
waarom'geef t u mij dan geen gelijk? En waarom
zegt u dan dat die 4 mij toekomt?"
Omdat hij je toekomt. Omdat H) hij heeft
verteld" met een d had moeten schrijven".
Die orakeltaal werd Piet te machtig en hij vlood..
De vader bleef, en wilde spreken .... daar werd
hem een brief gebracht. En die brief was zoowaar
van .... tante Betje .... en behelsde veel nieuws
over de meiden en de zoute andijvie, die zich zoo
goed hield, en eindigde aldus:
Ik hoop gij allen gezond zijt."
De vader ? het was een taalgevoelig" vader!
stiet een smartelijk kreunen uit.
Daar!" en hij duwde mij den brief in de hand.
Wou je soms zeggen, dat dat ook niet smerig,
walgelijk, gruwelijk staat?"
GrootePlas.groote Plas,'k wou je leeggemalen
was!" "
Dat bewijst niets, dat is een dichterlijke
vrijheid!"
Als het smerig, walgelijk, gruwelijk" was, zou
het smerig, walgelijk, gruwelijk" blijven. Boven
dien is het geen dichterlijke vrijheid. Hoor maar:
Jongen, jongen, 'k wou 'k je onder mijn handen
had".
Maar wat voor den donderdag wil je nu
eigenlijk? Wat bedoel je dan? Je zegt dat hij
heeft vertelt" meteent, niet leelijk is en dat ik
hoop gij allen gezond zijt" niet smerig staat en
je geeft toch dien leeraar gelijk en je kunt toch
tante Betje" niet luchten, evenmin als ik".
Omdat het symptomen zijn, o verontwaardigd
vader van Piet en neef van (erf-)tante Betje ,
symptomen van allerhande gruwzame eigen
schappen, van platheid, dufheid, sloomheid, onver
schilligheid. Het contact nu met die lieflijke zaken,
met die sympathieke mentaliteit brengt dat ge
voel van weerzin te weeg, dat we onrechtvaardiglijk
toeschrijven aan een spelfout, aan een onjuiste
?constructie, aan alles wat er op zichzelf geen
schuld aan heeft, omdat het op zichzelf niet eens
een beteekenis heeft. Noch leelijke" woorden,
noch .... onzedelijke kleedij "
Och, mocht ik het, behalve aan Piet en zijn
taalgevoeligen" vader maar ook die vader
vlood, om tante's brief haastiglijk aan zijn vrouw
te laten lezen! och, mocht ik het den ijverigen
en ijverenden zielehoeders men zegt dat nu
?ook van Rabbinale zijde een campagne tegen de
onzedelijke kleedage begonnen is aan het ver
stand kunnen brengen, dat een woord nooit
leelijk en dat kleedij nooit onzedelijk kan zijn,
maar dat er enkel en alleen leelijke en onzedelijke
gemoedstoestanden bestaan. De leelijke" van
tante Betje, die zich om niemendal van Geest be
kommert, daar ze het veel te druk heeft met de
meiden en de zoute andijvie , van slordig Pietje,
die aan niemendal van Geest nog toe
is,envoorloopig opgaat in reuze-matches" en dus leelijk"
aandoet, al kan de jongen het niet helpen. De
onzedelijke" van het enkel en alleen op zinne
lijkheid en zinneprikkeling gerichte, dat zich even
wel even vaak in tot den kin toegeknoopte jurken
als met bloote halzen, ruggen en schouders vertoont.
Wisten de zielehceders het maar, hoeveel
onschuld tot onder de schouderbladen naakt gaat,
hoeveel raffinement
tot aan de ooren
gesloten! Wisten ze
maar hoe gauw 's
mans zinnen" af
stompen voor wat
hij dagelijks ziet
dat wil zeggen
:heelemaal niet meer ziet
en vooral, voor
wat hij door
modezucht en slaafschheid
meer dan door ero
tische motieven weet
ingegeven! Maar ze
weten het niet en
richten zich tegen
verschijningen, om
dat ze geen verschijn
selen begrijpen....
In den afgeloopen
winter hield ik eens
voor
meisjesstudenten een zoogeheeten
lezing" en merkte
toen op, hoe weini
gen onder mijn ge
hoor met een
pagekop" pronkten. Ver
reweg de meesten
droegen de haren op
gemaakt in wrong
of knop. Toen we er
over aan het praten
raakten, bevestigden
de meisjes mijn ver
moeden.
Wel, kijk nu eens
aan! Dertig, veertig
jaar geleden liet zich
de vrije vrouw" de
haren knippen, als
teeken van haar
vrijheid, haar intellect,
haar boven het gewone vrouwtje en meisje verheven
zijn. En de menschen zeiden: het lange haar is
de kroon der vrouw, is het beeld van haar lieflijk
heid, haar zachtheid, ;haar vrouwelijkheid, de
vrouw, die er zichzelf van berooft, is een manwijf.
En de vrouw met korte haren gold voor wat de
Engelschen noemen undersexed".
En nu?
Nu loopen de vrouwelijke vrouwtjes met
jongenskopjes, en imitecren jongenspakjes en
rooken sigaretjes. Dïernstige, de intellectueele, de
vrije meisjes, die niet haar eenig levensdoel vinden
in het verlokken en verstrikken van den man,
die tooien zich met de kroon der vrouwelijkheid"
en dragen jurken, die werkelijk jurken mogen
heeten, en rooken niet! En de vrouw met korte
haren geldt nu eerder als oversexed".
De dingen zijn precies op hun kop gaan staan
en konden ongehinderd op hun kop gaan staan
en alle dingen kunnen op hun kop gaan staan,
omdat ze op zichzelf niets beteekenen. Lang haar
is niet de kroon der vrouwelijkheid" en ,,ik hoop
gij allen wel zijt", is niet leelijk". Niets is. Woeling
en wisseling beheerschen den nienschelijken geest,
het menschelijk gemoed, en maken zich kenbaar in
symptomen ....
Pietje mag, als hij groot is, ten behoeve van
zichzelf een spelling fabriceeren, waarin geen
enkele d aan het eind van een woord wordt ge
schreven zoo min als thans een v of een z!
en ik zal de eerste zijn om hem en zijn hij heeft
vertelt" (met een t) de hand boven het hoofd te
houden, maar tot zoolang heeft de leeraar gelijk
en krijgt Pietje bij mij nul op het rekest, zoo
goed als bij zijn taalgevoeligen" vader.
Want dan is Pietje boven de moraal, maar nu
is Pietje onder de moraal. Nietzsche wist het wel:
wie niet eerst kameel is geweest, wordt nooit een
echte leeuw!
SCHILDERKUNST-KRONIEK
JAMES ENSOR (van Munster's Uitgevers Mij.)
Zelden vindt ge in n schilder zooveel coloristische
begaafdheid bij zoo nijdige, vinnige satire. Want,
om met het begin te beginnen, Ensor is een
buitengewoon-kleurgevoelig en kleurrijk schilder. Zijn
stilleven (dat Jules Brouwers later in Holland zou
beïnvloeden) en zijn figuur in interieur (die ge
zoudt kunnen herkennen in Toorop's vroeg werk
met het tempennes) hebben een onverstoorden,
persoonlijken rijkdom, en ge zoudt daarnaast kunnen
zeggen, dat alle problemen, voor wier oplossingen
de Modernen stonden en hebben gestaan, bij Ensor
vooruit en vooraf verschenen, en gedeeltelijk zeker
hun oplossingen vonden. Dit bewijst niet alleen
een persoonlijkheid in den schilder, maar ook een
felle onafhankelijkheid. (Moet ik u nog zeggen, dat
zulke Feilen altijd bij buien zeer Teederen zijn?)
Het is een der juistheden van dit boekje van
Hellens over Ensor (het had straffer ktinneii'zijn
AMUNDSEN'S NIEUWE PLANNEN
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck
geschreven !), dat op dezen dubbelen trek in den
schilder met nadruk wordt gewezen. Maar met
de onafhankelijkheid en persoonlijkheid van zijn
kleur is de gansche persoon Ensor niet bepaald,
al voegt ge eraan toe, dat deze kleur" reeds in
zijn Academie-teekeningeii is te" waardeeren, en
dat in het wit en zwart de teederheid, die
ik u aanduidde, onmiskenbaar zeker is, even
als in de ets van den Christus met de licht vlaag,
in de boot, op het meer, waar een beteekenisvol
en zoet kenteren en kantelen van licht een groote
en blijvende bekoring is. Naast de gewisse
kleurgevoelige die Ensor is, en bij wien verfijning en
rijkdom samengaan (ook geen alledaagsche op
hooping), is er nog een wezen in hem, voi scherpen,
bizarren afkeer, en vol van de satirieke formeering
van wezens en toestanden, die uit zulken
gcestesstaat voortkomt. Ge zoudt kunnen zeggen, dat
naast den realist der daagsche werkelijkheid,
Ensor nog een realist is van gewaande werkelijk
heid. Dit tweede soort realisme vindt ge mst meer
of minder phantaisie, in een groot getal voorstellin
gen, die hij schilderde, teekende, en etste (Vaes
ondervond van de etsen in zijn etsen een invloed).
Deze voorstellingen vol phantaisie, waarbij Jeroen
van Aken te noemen 7.011 zijn, heeft toch naast het
Vlaarnsche iets niet Vlaamsen. Ge zoudt kun
nen zeggen, dat Ensor's phantaisie schriller is, met
meer persoonlijke bedoeling en met meer persoon
lijk doel dan die der Vlamingen. Ge ziet verder,
wanneer ge zijn voorstellingen, die een afkeer
zijn en niet-moraliseerend, legt naast die van c'e
Bruycker (die wat van Doré, om Brangwijii eei s
over te slaan, hebben in hun breede zwakte), hoe
schraal-rnoraliseerend de Bruycker is. De Bruycker
is een volksstuk, en Ensor een in dit geval
ineedoogenlooze, wreede satire, wier kunstgehalte
haar iets maakt voor de weinigen, die kennen en
weten. De phantaisieen van Ensor hebben de
kracht van een bezetenheid, die alles levend maakt,
't zij hij een middeleeuwschen wir-war van een
veldslag ironisch weergeeft, hetzij hij geraamten
doet biljarten, of de dood zet vóór een gesloten
achtergrond, of Maskers en Dood vereent tot een
bijna Spaansch geheel. Ge zoudt, anders, kunnen
beweren, dat Ensor's werk aan kan doen als een
subtiele waanzin, waar alles verwrongen wordt
van uit het daaglijksche, tot die vormen, die met
de kracht van een leven, toch nooit meer het ge
wone leven zijn (dat is niet alleen in zijn Mas
kers !), en welke ongewone kracht marionetten
spits en fel doet bestaan in een gewaande stad,
waar van torens en huizen, een ongewone sier,
lange linten als wimpels waaien !
II.
Het schijnt mij, ik heb dit meer gezegd, dat een
der kunstkriiigen in Holland ons Ensor eens moest
laten zien, zooals, andere kant van het
Vlaamsche wezen, wij Permeke aan Holland hooren te
vertoonen.
P L A S S C 11 A E K T