Historisch Archief 1877-1940
No. 2508
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
DE NEDERLANDSCHE
HANDELMAATSCHAPPIJ IN 1924
door PAUL SABEL.
Gunstige resultaten der Indische
landbouwondernemingen; bete
re vooruitzichten voor den
algemeenen economischen toestand.
De verschijning van het jaarverslag der
Nederlandsche Handel-Maatschappij isalseenevenement
te beschouwen. Immers vindt men in dit verslag
door de uitgebreide en aanzienlijke belangen,
welke dit handelslichaam in Europa, Oost- en
West-Indiëen Oost-Aziëheeft, de weerspiegeling
van den economischen toestand van het grootste
deel van den aardbol, zoodat men daarin een
betrouwbaren maatstaf voor de positie van handel
en nijverheid en voor de beoordeeling der naaste
toekomst bezit.
Van groote beteekenis is het derhalve, dat het
verslag over 1924 een optimistischen geest ademt,
waarvoor gegronde motieven worden gevonden in
de werking der in 1924 afgesloten Londensche
Overeenkomst, waarbij het voorstel van de
DawesCommissie tot grondslag voor het nakomen der
betalingsverplichtingen door Duitschland werd
aangenomen. Het bedrijfsleven onderging den
gunstigen invloed van de ontspanning, welke in
de politieke toestanden was ingetreden, zoo
heerschte er een aanmerkelijk grootere stabiliteit
op de wisselmarkt en kwamen verscheidene be
langrijke internationale crediettransacties en f
inanciëele regelingen tot stand. De grootere vastheid
der wisselkoersen en de uitbreiding der internatio
nale credietgeving, welke daardoor mogelijk werd,
oefenden wederkeerig gunstigen invloed op elkan
der uit, zoodat de terugkeer tot den gouden stan
daard kon worden voorbereid en in den loop van
dit jaar inderdaad ook tot stand kwam.
Gewezen kon voorts worden op de verdere ver
betering van den toestand der staatsfinanciën en
met groote voldoening worden melding gemaakt
van de goede vraag, die voor het meerendeel der
koloniale producten, zooals koffie, thee, rubber en
tabak, bleef bestaan. Weliswaar bewoog de
suikerprijs zich in dalende richting, maar op de resultaten
van 1924 had dit toch geen invloed, want het
afgeloopen jaar heeft voor de suikerondernemingen
nog buitengewoon gunstige financiëele uitkomsten
opgeleverd.
Het kan natuurlijk moeilijk anders of een jaar,
dat zoo gunstig voor de koloniale markten was,
is ook voor een credietinstelling met zoo groote
koloniale belangen eveneens voorspoedig geweest.
Dit blijkt reeds dadelijk uit de inkomsten uit
provisies, interest en wisselrekeningen in Europa,
welke ruim ?2 millioen hooger waren dan in 1923,
terwijl ook de winst op Indische
cultuurondernemingen eveneens met meer dan ? 2.0(10.000 die van
het voorafgaande jaar te boven ging. Op effecten
werd voorts een winst behaald, meer dan / l
millioen hooger dan die van 1923, zoodat uit deze
posten alleen een meerdere bate van meer dan
? 5 millioen voortvloeide. Hiertegenover staat
echter, dat de inkomsten uit provisies, interest en
wisselrekeningen in Ned. Indië, na aftrek van af
schrijvingen en reserves tegen dubieuse debiteuren
en voor belastingen, een verlaging van ruim ? 2
millioen toonen, terwijl ook de door het
Surinaatnsche agentschap behaalde winst circa / 440.000
geringer was als gevolg van een kleine productie
der suikerfabriek te Paramaribo. In totaal bedroeg
de bruto-winst over 1924 ?24.165.000 tegen
/ 21.515.000 in 1923. De onkosten waren met
/10.355.000 ruim ?700.000 hooger, zoodat een
netto-winst overbleef van ? 13.800.000 of ongeveer
?2 millioen meer dan het vorige jaar. Van die
netto-winst werd / 6.850.000 aangewend voor af
schrijving op dubieuse debiteuren, terwijl ? 500.000
aan het bouwfonds werd toegevoegd, dat hierdoor
tot ?5.000.000 steeg. Statutair werd vervolgens
? 492.000 gereserveerd, zoodat in totaal / 7.842.000
in het bedrijf werd gehouden tegen het vorige jaar
/ 6.776.000, waarvan ? l millioen afschrijving op
debiteuren, ? 5.000.000 gereserveerd voor diverse
belangen, ? 500.000 toevoeging aan het bouwfonds
en ?276.000 statutair gereserveerd. Er is dus in
zooverre een verschil met het vorige jaar, dat toen
een bedrag van ? 5.000.000 is gereserveerd voor
bepaalde belangen, welke reserve nog op de balans
voorkomt, terwijl thans een bedrag van ? 6.850.000
op dubieuse debiteuren is afgeschreven, dat dus
niet meer in de balans is opgenomen, al is het
natuurlijk zeer wel
mogelijk, dat nog
een belangrijk deel
daarvan terecht
komt en daarin dus
een stille reserve is
besloten.
Na genoemde af
schrijvingen en re
serveeringen bleef
nog voldoende over
om een dividend van
7 ",. uit te koeren,
zijnde l meer dan
het vorige jaar. Het
is natuurlijk best
mogelijk, dat vele
aandeelhouders na
zulk een gunstig
jaar voor de cultu
res op een hooger
dividend hadden ge
rekend, maar daar
bij moet niet uit het
oog worden verlo
ren, dat bij de sa
menstelling van de
jaarrekeningen der
Maatschappij klaar
blijkelijk uiterst con
servatief is te werk
gegaan. Zoo zullen
vermoedelijk wel
aanzienlijke bedra
gen in Indiëzijn
afgeschreven en ge
reserveerd, want al
leen op deze wijze
is de vermindering
van ruim ? 2 millioen
in de posten provi
sies, rente enz. te
verklaren. Men kan
er dan ook van ver
zekerd zijn, dat we
der heel wat stille
reserves zijn gecre
erd ter aanvulling
van die, welke in
de crisisjaren moes
ten worden aange
wend.
De Ned.
HandelMaatschappij breid
de haar belang bij
de suikercultuur in
het afgeloopen jaar
nog uit door aankoop van n suikerfabriek, waar
door hare cultuurbelangen thans met ?3.420.000
meer op de balans voorkomen. Aangezien daar
tegenover twee harer oude suikerondernemingen
werden samengevoegd, bleef het aantal suiker
ondernemingen, waarbij de factory geïnteresseerd
is, toch op 15 gehandhaafd. Hef aantal suiker
fabrieken, waarmede de instelling in relatie staat,
steeg van 29 tot 31, zoodat zij in totaal bij 4ti
suikerfabrieken rechtstreekse)! belang heeft. Deze
leverden in 1924 een productie van 7.082.600 picnls
tegen 7.329.200 picols in 1923. Dit is bijna een
vierde gedeelte van het totaal bij de V. I. S. P.
ingebrachte hoeveelheid, die in 192429 millioen
picols beliep op een totalen Java-oogst van ruim
32 millioen picols, tegen een inbreng bij de V. 1. S.
F. van 26 millioen picols bij een totalen oogst van
29 millioen picols in 1923. Het is opmerkelijk, dat
de suikerfabrieken, waarmede de Ned.
HandelMaatschappij in relatie staat, een ongeveer 250.000
picols lagere productie hadden, niettegenstaande
de productie per bouw op Java over het algemeen
hooger was (gemiddeld 132.6 picol tegen 126 picol)
en het aantal relaties met 2 toenam. Intusschen
staat wel vast, dat dit niet op rekening van de aan
de N. H. Mij zelf toebehoorende fabrieken kan
worden gesteld, daar de productie van deze steeg
van 2.509.000 picols tot 2.777.000 picols, waarbij
in aanmerking valt te nemen, dat er n suiker
fabriek werd bijgekocht.
Te vermelden valt voorts een belangrijke ver
meerdering van de door de 4 tabaksrelaties op
Sumatra aan de N. H. Mij. ten verkoop toever
trouwde hoeveelheid tabak terwijl ook de ver
kochte hoeveelheden koffie en thee een toeneming
toonen, waartegenover 10 millioen pond rubber
minder ten verkoop werd ontvangen, wellicht ten
gevolge van de verbetering der rubberpositie, waar
door verschillende ondernemingen in staat kunnen
worden gesteld zelf den verkoop ter hand te nemen.
De aan het verslag toegevoegde economische
verslagen zijn weder bijzonder belangrijk. Uit
Ned.-Indiëwordt o.a. gemeld, dat in October j.l.
te Batavia een bijeenkomst van de leden der
Rubber-Producenten-Vereeniging heeft plaats gehad,
die werd bijgewoond door afgevaardigden van be
langhebbenden bij de rubbercultuur in de Straits
Settlements en de Federated Malay States. Deze
DIERSTUDIE: KEMPHAAN
Teckenina voor ,,de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen
Hl-:r WIMULKDOX-fiKNIE
bijeenkomst had ten doel plannen te beramen ter
verzameling van betrouwbare gegevens omtrent de
uitgestrektheid van de inlandsche nibhercultuur
op Sumatra en Borneu. Besloten werd in samen
werking met het Gouvernement een plaatselijk
ondcr/.oek in te stellen. De export van
Java-rubber bedroeg 43.390 ton tegen 34.079 toii in 1923;
van deze hoeveelheid ging 27.966 ton naar Ameri
ka tegen 22.028 ton in 1923. Van belang is te ver
melden, dat het Gouvernement in 1925 een tweede
gutta-percha onderneming zal openen iu Bila op
S. O. K. Wat de koft'iecultuur betreft, zoo valt te
vermelden dat de besboeboek zich nog steeds uit
breidt. De resultaten, verkregen met de uit
Uganda geïmporteerde parasiet, waren gering, doch
andere bestrijdingsmiddelen hadden meer succes.
De exporthandel verkeert over het geheel in een
gunstige positie, maar de omstandigheden leiden
er toe, dat exporteurs steeds meer voor eigen reke
ning zaken gaan doen, in tegenstelling tot vroeger,
toen het meerendeel der transactiën op commissie
basis geschiedde. Voor den algemeenen toestand in
den handel schuilt hierin echter een gevaar. Met
betrekking tot den import wordt op een verder
herstel gewezen. De koopkracht van de inlandsche
en Chineesche bevolkingsgroepen is echter nog niet
veel verbeterd. De groote voorraden'uit den oorlogs
tijd zijn echter langzamerhand in consumtie ge
gaan. Na de droevige ervaringen der laatste jaren
nemen importeurs thans bij hun bestellingen groote
voorzichtigheid in acht. De omzetten zijn thans
dan ook nog klein en de winstmarges gering. Men
verwacht voor den importhandel betere tijden.
Zeer belangwekkend is ook, hetgeen omtrent
den economischen toestand van China en Japan
gemeld wordt. Het zou echter te ver voeren, daarop
nog nader in te gaan. Alleen zij even aangestipt,
dat de zeer ongunstige handelsbalans van Japan
uitvoerig besproken wordt, evenals de onbevredi
gende toestand der Japansche scheepvaart, die
er toe heeft geleid, dat bij de Japansche regeering
sterk wordt aangedrongen op het verleenen van
subsidies ten einde aan de concurrentie van het
buitenland het hoofd te kunnen bieden. Er is dus
wel veel veranderd sedert de positie van eenige
jaren geleden, toen de Europeesche scheepvaart
maatschappijen zooveel te lijden hadden van de
concurrentie der Japansche lijnen.