Historisch Archief 1877-1940
18
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2508
Ghesola.ied.ei3.is des
ELFDE ZANG, II
Die karrewei was klaar. Wat kon hem thans beletten,
In letterlijken zin, de kroon op 't werk te zetten?
De tijden waren rijp, en in zijn brandend brein
Ziet hij zich reeds getooid met vorstlijk hermelijn.
't Was keizer Frederik, die Karel moest verheffen
Tot koning. En hij dacht, dat kon niet mooier treffen:
Hij had een eenig kind, een dochter, jong en schoon,
De keizer zocht een gade voor zijn oudsten zoon
Maria zou het zijn daar viel wat van te halen !
En met een konigskroon zou hij de waar betalen.
De hertog was bereid, want Maximiliaan
Stond hem als aanstaand keizer-schoonzoon dubbel aan,
Het geld is in waardij wel vlot omlaag geloopen
Thans kan men voor n kroon geen lieve vrouw meer koopen.
De plaats, gekozen voor de plechtigheid was Trier.
Zoo zien wij dan de stad vol leven en vertier;
Zij schikt zich op, vlecht bloemfestoenen, siert de huizen,
Bedekt met woltapijten keien en plavuizen,
Voor statig zachten tred van paardenhoef en voet,
En beidt vol ongeduld den vorstelijken stoet.
De adel, arm als Job, en sjofel in de kleeren,
Had, in de haast, tot over d'ooren in de beren,
Met hulp van den Lombard zijn uiterste gedaan,
Om voor Bourgondiëgeen gek figuur te slaan.
En toch, wat baatte 't hun, bij Karel's wilde weelde,
Wier weerschijn zich aan al zijn ridders mededeelde?
Hij had besloten dat dit vorstelijk festijn
Van ongeëvenaarde pracht en praal zou zijn.
De Luxemburgsche bosschen zouden 'twildbraad brengen,
Boergonje's Wijnbouw zou de fijnste sappen mengen,
Stond Henegouwen met zijn veldgewassen klaar,
De Vlaamsche nijverheid schonk kostbre handelswaar;
Van Brussel kwamen kant en mollige tapijten,
Ook Namen zou zijn schuld, in staal en ijzer, kwijten,
En voorts schonk elk gewest, spontaan of door geweld,
Den nervus rerum, toen zoo goed als heden, geld.
De feesten vangen aan. De herfstzon schijnt genadig
Op de versierde stad. De spanning stijgt gestadig
Bij 't saamgestroomde volk, dat straat en plein bedekt,
Op stelling, stoep en dak vol hoop de halzen rekt
Voor 't schouwspel dat zoo lang reeds vulde hart' en geesten,
Den intocht van de vorsten voor de kroningsfeesten.
Een diepe zucht van vreugd doorloopt de gansche schaar
De stoet genaakt van ver. Het oogenblik is daar.
Voorop de groep van 's keizers wakk're wapenknechten
Met vlag en vaan. Daarnaast, ter linken en ter rechten,
Bourgondiërs in 't rood. Dan volgen honderd knapen,
Boergonje's bloem, met blonde lokken langs de slapen;
Voorts 's hertogs krijgsmuziek, van trommel en trompet,
Daarna de Bisschopsstoet, met statelijken tred;
Dan de Grootkamerheer, met vijftig onderhoorigen,
En, in nog Weelderiger dos dan al de vorigen,
De schitterende schaar der ridders van het hof,
n fonkling van gesteente, goud en zilverstof.
Het stomverbaasde volk kan 't nauwelijks beseffen,
Maar wat nu volgt zal alles verre overtreffen:
De hoofdgroep van den stoet, 't verheven vorstenpaar,
Op beschabrakte rossen, statig naast elkaar.
Wel straalt ook 's keizers kleed van diamant en parel,
Maar al die glans verbleekt bij 't beeld van hertog Karel,
Geharnast gansch in goud, als een krijgshaftig vorst.
Ds keten van het Gulden Vlies blinkt op zijn borst,
Den mantel siert het kostbaarst pronkjuweel ter aarde,
De Vlaamsche Lamp", een steen van niet te schatten waarde;
Scharlaken was de pluim, die op den helmtop stak
Zoo was de heerlijkheid van Karel's beste pak.
De indruk op de Duitschers van die schelle schitt'ring
Was een beklemd gevoel van wrevel en verbitt'ring
Bij keizer en baron, bij burger en bij boer.
En Lodewijk, de listige, lag op de loer....
'k Beschrijf de feesten, die daar volgden, nu niet nader;
De hertog had de pronk- en praalzucht van zijn vader,
Maar zelfs diens hof had nimmer zulk een pracht aanschouwd
Wat zilver was bij Philips, was bij Karel goud.
Het was de nacht voorafgaand aan den dag der dagen,
Waarop zijn trotsche hoofd de koningskroon zou dragen.
Hij zat in zijn vertrek, alleen en onbespied,
Zijn praalbed lag gespreid, maar slapen kon hij niet.
Wat weinig wonder was want welke would be koning
Heeft immer rust gesmaakt den voornacht van zijn kroning?
Hij peinst. Dan plotsling grijpt hem 't fel verlangen aan
Naar de gewijde plek der plechtigheid te gaan.
Hij Werpt een zwaren bonten mantel om de leden,
Een enkle fakkelknecht verzelt hem op zijn schreden.
Zij zijn in de kapel van 't klooster Maximijn,
Die morgen het tooneel van 't grootsche Spel zal zijn.
De hertog staart verrukt op 't schitterschoon spektakel
Van zilv'ren heilgenbeeld, van gouden tabernakel,
Van smeed-en beeldhouwwerk, van marmren kunstgewrochten,
En hangsels van fluweel met gouden draad doorvlochten.
Zie, hoe hij in vervoering neerzijgt op zijn troon,
Hoe hij in wilden wellust scepter streelt en kroon....
Daar hoort hij luide stemmen galmen door de gangen,
Hij schrikt en voelt zich van een vage vrees bevangen....
Hij luistert, en zijn adem stokt - - hij hijgt naar lucht
Daar klinkt de kreet: Verraad ! De keizer is gevlucht !"
Een rauwe gil van afschuw schokt de klo:isterwandeii
De hertog zwijmt, de kroon gewrongen in zijn handen....
Nog is het treurspel van de Eerzucht niet ten end;
Naar Zwitserland Wordt thans het gulzig oog gewend
Van onzen droeven held. Want mocht het hem gelukken
Dat heet begeerd gebied aan 't stoere volk 't ontrukken.
Dan werd wellicht zijn droom nog eens tot werklijkheid. . . .
En roekloos werpt hij zich in ongelijken strijd.
Men vond zijn lijk bevroren, onder sneeuw bedolven.
Half-naakt, en afgeknaagd door hongerige wolven....
C ii A R i \ \ R i L
.CHARIVARIA
$)eutfd)Ianb, Sieutfchlanb ueber
De t>ensterëcf)iJDen sprongen."
(v. Bemmelen, Miraculeuze Verhalen.)
De Itoobgebruonflen republikein. Er is geen reden voor
trotsche begeestering. Principieele omoovmitiflcn." (Tel.)
Spr. eindigde met een opwekking tot strijd voor
Uttbouro van ons recht". (Verst. N. R. C.)
,,De Regeering betreurt het met vele leden, dat deze
tegenstelling is toege3pitut." (M. v. A.i
UlT DE HOOOESCHOOL DER JOURNALISTIEK
Nu de Eerste Kamer dezer dagen [het voorstel niet
heeft aangenomen om gewetensbezwaarders niet te ver
volgen, is gewetens- of gemoedsbezwaar geen geldige
reden om voor het niet-stemmen buiten vervolging te
blijven." (Onze Eil.)
Van Heel met het hoofd en Denis met de voeten
worden herhaaldelijk [toegejuicht om hun voortreffelijk
spel." (N. Ct.)
Dat zou niets geen verwondering gebaard hebben."
(Tel.)
ONZE TEEKENAARS
Voor mij staat deze verkiezing in het (? van twee
punten." (Rede Vrijheidsb.)
Mijn inzegening stond in het cf van het licht."
( Versl. H. D.)
De landbouw in het o van Leunasalpeter." (Adv.)
OP DE GLIBBERIGE PADEN DER BEELDSPRAAK
Moeten wij de waarheid niet veeleer zoeken in het
zweet onzer hersenkronkels?" (Hbl.)
Het is een kwestie van [kleur; deze is eigen, rijk en
klinkend." (Gr.)
OP DE STEILE TRAPPEN VAN VERGELIJKING
Dan werd de ijswafel nog drie tot viermaal zoo duur
dan nu." (Tel.)
Misschien was dit nog wel zoo indrukwekkend dan
veel heftigheid zou geweest zijn." (Hbl.)
Hoewel hij onder dokter's handen was, heeft
niemand zijn overlijden zoo spoedig voorzien,"
schrijft de N. R. C., en wij wachten op het
vlammend protest van medische zijde.
Verbetering. In het feuilleton van ons vorige avond
blad wordt gesproken van de sokken van den Bloedraad:
bedield waren de sikken." (N. R. C.)
Maar niet te veel verbeteren.
Dit bv. maar zoo laten:
,,De koopman S. Blankespoor, wonende ten huize van
A. van E., aan den Renswoudscheweg, nabij
Veenendaal, meent, .dat er Zondagmorgen vroeg op hem is
geschoten, en dat in zijn kosthuis zijn portefeuille
met ongeveer ? 1200 is g e s t o l e n. Zijn kosthuis en
zekere V. zijn aangehouden." (N. R. C.)
VERZOEK
Naar aanleiding van het gedicht (?Een S. D. K.
P.") van Charivarius in Nr. 2506 van dit blad,
zou ik den heer Charivarius, indien hij met de
S. D. K. P. de Arbeiders Jeugd Centrale bedoelt,
wat wel waarschijnlijk is , willen verzoeken:
l". Zich eens op de hoogte te stellen van doel en
wezen der A. J. C.
2". Kennis te nemen van het oordeel óók van
niet-socialisten over de A. J. C. (Zie o. a. de
beschrijving van de indrukken van Mevr. E. Ticrie
Hogerzeil in de ,,Groene", Nr. 2488 d.d. 14
Februari 1925).
OQKT FRED:.I ROESKE
ZANDBLAD - SIGAREN 8 cnIO ets
3'., Hens een bijeenkomst, cmsusavond of
wandeltacht bij te wonen (bijna had ik gezegd mee
te maken"!)
4'. Daarna weer een gedicht te willen maken en in
te sturen aan de redactie van ons blad: Het
Jonge Volk".
Dat het oordeel over onze A. J. C. in dit laatste
gedicht hél wat juister n beter zal zijn, dan in
het eerste is de overtuiging van de geknede"
B. E N (i E L A N' D E K
Antw. Neen, met de S. D. K. P. bedoel ik niet
de Arbeiders Jeugd Centrale. Ik bedoel een
grootemenschen meeting met overheerschend
kindergedoe van zang, dans en vlagvertoon. Kinderen
hooren daar niet ze hooren daar te veel. Ze
zijn er niet rijp voor. Elke andere partij zou ik op
dezelfde manier beoordeelen. Ik zal dus aan geen
van uw vier je vuus excuse du peti verzoeken
voldoen.
BOOTMOTOREN MOTORBO O T E N
Bingham & Lugt - Slepersvest l - Rotterdam