De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 4 juli pagina 4

4 juli 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND NO.J2508 DE AMSTERDAMSCHE HISTO RISCHE TENTOONSTELLING I Florens grave van Hollant doen condt ende kenüc allen lieden, dat wij onsen luden van Aemstelredamme overmids een versettinghe hoirre scade, die wij ende onse luden hem ghedaen hebben, soe gheven wij hem tollen vrij te varen mit horen eyghen goeden wair dat sij doir onsen lande varen of keren. In oirconde der wairheyt soe hebben wij desen brief bezegelt mit onsen zegele. Gegeven tot Leyden des sonnendages voir Sinte Symons ende Juden dach apostolen Int jare ons Heren MCC ende LXXV". Zoo luidt de oude vertaling van den tolbrief van Floris V, die in het privilegeboek der stad van 1413 is opgenomen. Zoo belangrijk was toen het oude privilege nog, dat men het noodig vond het in Nederlandsche vertaling in het privilegeboek op te nemen. Geen wonder waarlijk; men kon zich nog lang op den brief van 1275 beroepen. Zoolang er grafelijke tollen op de Hollandschc wateren zijn geheven, moesten Amsterdamsche schippers en kooplieden kunnen bewijzen, dat zij daarvan waren vrijgesteld. Zoo behield het tolprivilege zijn waarde. Die juridische waarde heeft het oude charter reeds lang verloren; geen stadsbestuur zal zich thans nog op den giftbrief van Floris V kunnen of willen beroepen. Maar zijn historische beteeke nis heeft de brief tot op dezen dag behouden en zal hij ook behouden, zoolang men zich voor de oudste geschiedenis van Amsterdam interesseert. Daarom ook prijkt dit stuk op een eminente plaats op de Amsterdamsche historische tentoonstelling. Daar om ook zal men de geschiedenis van Amsterdam steeds met deze oorkonde beginnen. Daarom ook is het juist, dat wij thansherdenken, hoe zes en een halve eeuw geleden Floris Vaan Amsterdam zijn eerste privilege schonk. S» Men heeft er vroeger ook zoo over gedacht. Een halve eeuw geleden heeft men het zesde eeuwfeest van Amsterdams optreden in de geschiedenis her dacht. En evenals thans heeft men toen een ten toonstelling gehouden; ook toen wilde men een beeld geven van het oude Amsterdam. Men was toen blijkbaar met de voorbereiding niet tijdig genoeg begonnen; de tentoonstelling is niet in 1875, maar eerst het volgende jaar gehouden. Er moge geen sprake zijn van zelfverheffing, maar wij mogen toch wel constateeren, dat wij thans geen jaar bij de herdenking ten achteren zijn. Er is nog een ander, veel meer diepgaand ver schil, wanneer wij onze tentoonstelling met die van 1876 vergelijken. Wij kennen de laatste zeer goed uit geïllustreerde catalogi, gidsen, wandelingen enz. Wanneer wij nu 1876 met 1925 vergelijken, dan treft ons aanstonds iets zeer opmerkelijks. De Amsterdamsche expositie eindigde met het revolutiejaar 1795; wat daarna kwam, beschouwde men blijkbaar niet meer als geschiedenis, maar als den tegenwoordigen tijd. Dat is geheel in over eenstemming met de opvatting van die dagen. REMBRANDT, Claudius Civilis (Museum£te Stockholm) REMBRANDT, schets voor Claudius Civilis (Prentenkabinet te München) De historie was iets, dat min of meer ver"verwij derd lag, dat in ieder geval met den eigen tijd geen verband hield. Die historie was natuurlijk uiterst belangwekkend en er was dan ook groote belang stelling voor in ruimen kring. Men onderzocht en bestudeerde de geschiedenis en men nam er gaarne kennis van. Maar een verband met het tegenwoor dige, met het eigen leven bestond niet; de nieuwe tijd was door een hoogen muur van de historische periode gescheiden. Die opvatting is niet meer van dezen tijd. De be langrijkheid van de periode, waarin wij zelf leven, brengt er ons van zelf toe haar in historisch licht te bezien. Wat wij om ons heen aan geestelijke en stoffelijke verhoudingen en verschijnselen waar nemen, noopt ons van zelf tot het onderzoek van de vraag, hoe deze dingen zijn ontstaan. En wij vinden het antwoord daarop niet steeds in een historische periode, die reeds lang en ver achter ons ligt. Integendeel geeft het jongste verleden ons tal van gegevens aan de hand. En wat het voor naamste is, wij hebben scherp het verband leeren inzien tusschen heden en verleden, tusschen histo rie en leven. In Engeland, waar de historische ont wikkeling nauwelijks door schokken van groote beteekenis en diepe uitwerking werd verbroken, heeft men dat verband eigenlijk altijd gevoeld. Freeman leerde, dat geschiedenis de politiek van het verleden en politiek de geschiedenis van het heden Was. Zoo is het inderdaad. Freeman's woord blijft ook waar, wanneer wij de geschiedenis niet uitsluitend van den staat kundigen kant opvatten, maar haar over het geheele gebied des levens uitbreiden. Dan kan men Freeman's woord aldus omzetten: de geschiede nis is het geestelijk en stoffelijk leven van vroe ger; ons geestelijk en stof felijk leven is de geschie denis van heden. Dien indruk moge de Amsterdamsche tentoon stelling geven. Vooral de zen indruk, dat er door de ontwikkeling van Am sterdam een vaste, dui delijk waarneembare lijn loopt, die tot uiting komt in den sterken topographischen uitgroei derstad. Die uitwendige uitgroei is natuurlijk op zich zelf zeer merkwaardig en op merkelijk; geen andere stad van Nederland is op deze wijze gegroeid tot een wereldstad. Maar die topographische uitleg is toch ook weer niet meer dan het duidelijke, uit wendig waarneembare symptoom van een gestadigen inwendigen groei, die niet minder opmer kelijk is. Men moge van meening verschillen over de maatschappelijke en ook de geestelijke en ze delijke beteekenis'van den phenornenalen aanwas onzer steden, historisch dient men eenvoudig het feit te aanvaarden, dat de steden een opmerkelijke aantrekkingskracht vertoonen voor duizenden in wijden omtrek, soms slechte, maar ook zeer dik wijls goede, zelfs de beste elementen. Die geweldige uitgroei onzer steden, die heden ten dage velen verontrust, is waarlijk niet eerst van onzen tijd. Amsterdam is er het duidelijkste bewijs van, dat die aanwas al van de latere middel eeuwen dagteekent. Men moet er niet gering van denken als Amsterdam in drie eeuwen is aange groeid tot een handelsstad van ongeveer vijftig duizend inwoners; in de zestiende eeuw is dat een stad van beteekenis. En van nog veel meer beduidenis is het en dat feit is dan ook steeds alge meen als van groote waarde erkend, dat deze toch al groote middeleeuwsche stad in den loop der zeventiende eeuw is uitgegroeid tol een wereld stad van meer dan tweehonderd dui/.end inwoners. Want een wereldstad was Amsterdam in die dagen zonder twijfel; zoo Wordt het opgevat en beschre ven door stadgenoot, landzaat en vreemdeling; zoo wordt het uitgebeeld door schilders, etsers, teekenaars en graveurs; zoo wordt het bezongen door dichters. En opnieuw na twee eeuwen zet deze oude wereldstad /icli uit tot een nooit ge kende grootte. Amsterdam bergt een tiende ge deelte der bevolking van Nederland binnen zijn grenzen; al heeft het voor Nederland ook nimmer de centrale waarde gekregen, die Kopenhagen heeft voor Denemarken, Amsterdam is t"di wel waarlijk niet alleen in naam de hoofdstad van Nederland. Hier concentreert zich nog steeds het historische leven van Nederland voor een niet gering deel; zoowel voor het geestelijk als voor het stoffelijk bestaan van Nederland is het Amster damsche peil van de grootste waarde. Van de ontwikkeling van Amsterdam in den loop der eeuwen hoopt de tentoonstelling van 1925 een beeld te geven. Het ligt voor de hand, dat dat beeld onmogelijk volledig kan zijn. Immers de waarde van wat ons uit het verleden is overgeble ven, loopt zeer sterk uiteen, ook en vooral gezien van het oogpunt van een expositie. De historie heeft kunstwerken nagelaten van de allerhoogste waarde, die ook daarom en niet alleen als documen ten van het geestelijk bestaan van een bepaalde periode beteekenis hebben. De Claudius Civilis van Rembrandt gaat verre uit boven de waardij van een historisch document alleen. Daarnaast zijn er historische gegevens van zeer groote waarde, die echter als objecten van expositie slechts een zeer bescheiden indruk kunnen maken; op een tentoonstelling kunnen zij nu eenmaal niet tot hun recht komen. Zoo verkrijgt de argeloo/.e toe schouwer onwillekeurig wel eens een niet geheel juisten indruk. Maar afgezien daarvan is de Amsterdamsche tentoonstelling waarlijk wel in staat een beeld te geven van den groei der stad door de eeuwen heen. Mits men op de juiste wijze het tentoongestelde op zich laat inwerken. En vooral, wanneer men er zich goed rekenschap van geeft, dat historische ge gevens, documenten en voorwerpen niet de ge schiedenis zelf zijn, maar alleen waardevolle en onmisbare hulpmiddelen om tot de historische werkelijkheid zelf te komen. H. B R U G M A N S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl