Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
NO.J2508
DE AMSTERDAMSCHE HISTO
RISCHE TENTOONSTELLING I
Florens grave van Hollant doen condt ende
kenüc allen lieden, dat wij onsen luden van
Aemstelredamme overmids een versettinghe hoirre
scade, die wij ende onse luden hem ghedaen
hebben, soe gheven wij hem tollen vrij te varen
mit horen eyghen goeden wair dat sij doir onsen
lande varen of keren. In oirconde der wairheyt
soe hebben wij desen brief bezegelt mit onsen zegele.
Gegeven tot Leyden des sonnendages voir Sinte
Symons ende Juden dach apostolen Int jare ons
Heren MCC ende LXXV".
Zoo luidt de oude vertaling van den tolbrief
van Floris V, die in het privilegeboek der stad
van 1413 is opgenomen. Zoo belangrijk was toen
het oude privilege nog, dat men het noodig vond
het in Nederlandsche vertaling in het
privilegeboek op te nemen. Geen wonder waarlijk; men
kon zich nog lang op den brief van 1275 beroepen.
Zoolang er grafelijke tollen op de Hollandschc
wateren zijn geheven, moesten Amsterdamsche
schippers en kooplieden kunnen bewijzen, dat zij
daarvan waren vrijgesteld. Zoo behield het
tolprivilege zijn waarde.
Die juridische waarde heeft het oude charter
reeds lang verloren; geen stadsbestuur zal zich
thans nog op den giftbrief van Floris V kunnen
of willen beroepen. Maar zijn historische beteeke
nis heeft de brief tot op dezen dag behouden en zal
hij ook behouden, zoolang men zich voor de oudste
geschiedenis van Amsterdam interesseert. Daarom
ook prijkt dit stuk op een eminente plaats op de
Amsterdamsche historische tentoonstelling. Daar
om ook zal men de geschiedenis van Amsterdam
steeds met deze oorkonde beginnen. Daarom
ook is het juist, dat wij thansherdenken, hoe zes
en een halve eeuw geleden Floris Vaan Amsterdam
zijn eerste privilege schonk.
S» Men heeft er vroeger ook zoo over gedacht. Een
halve eeuw geleden heeft men het zesde eeuwfeest
van Amsterdams optreden in de geschiedenis her
dacht. En evenals thans heeft men toen een ten
toonstelling gehouden; ook toen wilde men een
beeld geven van het oude Amsterdam. Men was
toen blijkbaar met de voorbereiding niet tijdig
genoeg begonnen; de tentoonstelling is niet in
1875, maar eerst het volgende jaar gehouden. Er
moge geen sprake zijn van zelfverheffing, maar wij
mogen toch wel constateeren, dat wij thans geen
jaar bij de herdenking ten achteren zijn.
Er is nog een ander, veel meer diepgaand ver
schil, wanneer wij onze tentoonstelling met die van
1876 vergelijken. Wij kennen de laatste zeer goed
uit geïllustreerde catalogi, gidsen, wandelingen
enz. Wanneer wij nu 1876 met 1925 vergelijken,
dan treft ons aanstonds iets zeer opmerkelijks.
De Amsterdamsche expositie eindigde met het
revolutiejaar 1795; wat daarna kwam, beschouwde
men blijkbaar niet meer als geschiedenis, maar als
den tegenwoordigen tijd. Dat is geheel in over
eenstemming met de opvatting van die dagen.
REMBRANDT, Claudius Civilis (Museum£te Stockholm)
REMBRANDT, schets voor Claudius Civilis (Prentenkabinet te München)
De historie was iets, dat min of meer ver"verwij
derd lag, dat in ieder geval met den eigen tijd geen
verband hield. Die historie was natuurlijk uiterst
belangwekkend en er was dan ook groote belang
stelling voor in ruimen kring. Men onderzocht en
bestudeerde de geschiedenis en men nam er gaarne
kennis van. Maar een verband met het tegenwoor
dige, met het eigen leven bestond niet; de nieuwe
tijd was door een hoogen muur van de historische
periode gescheiden.
Die opvatting is niet meer van dezen tijd. De be
langrijkheid van de periode, waarin wij zelf leven,
brengt er ons van zelf toe haar in historisch licht
te bezien. Wat wij om ons heen aan geestelijke en
stoffelijke verhoudingen en verschijnselen waar
nemen, noopt ons van zelf tot het onderzoek van
de vraag, hoe deze dingen zijn ontstaan. En wij
vinden het antwoord daarop niet steeds in een
historische periode, die reeds lang en ver achter
ons ligt. Integendeel geeft het jongste verleden ons
tal van gegevens aan de hand. En wat het voor
naamste is, wij hebben scherp het verband leeren
inzien tusschen heden en verleden, tusschen histo
rie en leven. In Engeland, waar de historische ont
wikkeling nauwelijks door schokken van groote
beteekenis en diepe uitwerking werd verbroken,
heeft men dat verband eigenlijk altijd gevoeld.
Freeman leerde, dat geschiedenis de politiek van
het verleden en politiek de geschiedenis van het
heden Was. Zoo is het inderdaad. Freeman's woord
blijft ook waar, wanneer wij de geschiedenis niet
uitsluitend van den staat
kundigen kant opvatten,
maar haar over het
geheele gebied des levens
uitbreiden. Dan kan men
Freeman's woord aldus
omzetten: de geschiede
nis is het geestelijk en
stoffelijk leven van vroe
ger; ons geestelijk en stof
felijk leven is de geschie
denis van heden.
Dien indruk moge de
Amsterdamsche tentoon
stelling geven. Vooral de
zen indruk, dat er door
de ontwikkeling van Am
sterdam een vaste, dui
delijk waarneembare lijn
loopt, die tot uiting komt
in den sterken
topographischen uitgroei derstad.
Die uitwendige uitgroei is
natuurlijk op zich zelf
zeer merkwaardig en op
merkelijk; geen andere
stad van Nederland is op
deze wijze gegroeid tot
een wereldstad. Maar die
topographische uitleg is
toch ook weer niet meer
dan het duidelijke, uit
wendig waarneembare
symptoom van een
gestadigen inwendigen groei,
die niet minder opmer
kelijk is. Men moge van
meening verschillen over
de maatschappelijke en
ook de geestelijke en ze
delijke beteekenis'van den phenornenalen aanwas
onzer steden, historisch dient men eenvoudig het
feit te aanvaarden, dat de steden een opmerkelijke
aantrekkingskracht vertoonen voor duizenden in
wijden omtrek, soms slechte, maar ook zeer dik
wijls goede, zelfs de beste elementen.
Die geweldige uitgroei onzer steden, die heden
ten dage velen verontrust, is waarlijk niet eerst
van onzen tijd. Amsterdam is er het duidelijkste
bewijs van, dat die aanwas al van de latere middel
eeuwen dagteekent. Men moet er niet gering van
denken als Amsterdam in drie eeuwen is aange
groeid tot een handelsstad van ongeveer vijftig
duizend inwoners; in de zestiende eeuw is dat een
stad van beteekenis. En van nog veel meer
beduidenis is het en dat feit is dan ook steeds alge
meen als van groote waarde erkend, dat deze toch
al groote middeleeuwsche stad in den loop der
zeventiende eeuw is uitgegroeid tol een wereld
stad van meer dan tweehonderd dui/.end inwoners.
Want een wereldstad was Amsterdam in die dagen
zonder twijfel; zoo Wordt het opgevat en beschre
ven door stadgenoot, landzaat en vreemdeling;
zoo wordt het uitgebeeld door schilders, etsers,
teekenaars en graveurs; zoo wordt het bezongen
door dichters. En opnieuw na twee eeuwen zet
deze oude wereldstad /icli uit tot een nooit ge
kende grootte. Amsterdam bergt een tiende ge
deelte der bevolking van Nederland binnen zijn
grenzen; al heeft het voor Nederland ook nimmer
de centrale waarde gekregen, die Kopenhagen
heeft voor Denemarken, Amsterdam is t"di wel
waarlijk niet alleen in naam de hoofdstad van
Nederland. Hier concentreert zich nog steeds het
historische leven van Nederland voor een niet
gering deel; zoowel voor het geestelijk als voor het
stoffelijk bestaan van Nederland is het Amster
damsche peil van de grootste waarde.
Van de ontwikkeling van Amsterdam in den
loop der eeuwen hoopt de tentoonstelling van 1925
een beeld te geven. Het ligt voor de hand, dat dat
beeld onmogelijk volledig kan zijn. Immers de
waarde van wat ons uit het verleden is overgeble
ven, loopt zeer sterk uiteen, ook en vooral gezien
van het oogpunt van een expositie. De historie
heeft kunstwerken nagelaten van de allerhoogste
waarde, die ook daarom en niet alleen als documen
ten van het geestelijk bestaan van een bepaalde
periode beteekenis hebben. De Claudius Civilis
van Rembrandt gaat verre uit boven de waardij
van een historisch document alleen. Daarnaast
zijn er historische gegevens van zeer groote waarde,
die echter als objecten van expositie slechts een
zeer bescheiden indruk kunnen maken; op een
tentoonstelling kunnen zij nu eenmaal niet tot
hun recht komen. Zoo verkrijgt de argeloo/.e toe
schouwer onwillekeurig wel eens een niet geheel
juisten indruk.
Maar afgezien daarvan is de Amsterdamsche
tentoonstelling waarlijk wel in staat een beeld te
geven van den groei der stad door de eeuwen heen.
Mits men op de juiste wijze het tentoongestelde op
zich laat inwerken. En vooral, wanneer men er zich
goed rekenschap van geeft, dat historische ge
gevens, documenten en voorwerpen niet de ge
schiedenis zelf zijn, maar alleen waardevolle en
onmisbare hulpmiddelen om tot de historische
werkelijkheid zelf te komen.
H. B R U G M A N S