De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 11 juli pagina 5

11 juli 1925 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2509 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET NEDÈRLANDSCH" (?) PAVILJOEN OP DE PARIJSCHE TENTOONSTELLING Toen Uw Weekblad onlangs jubileerde, had ik toevallig niets te zeggen. Het gevolg ervan was, dat ik aan Uw uitnoodiging om een korte bijdrage voor Uw feestiiummer te leveren niet voldeed, en zoodoende tot mijn spijt de verdenking op mij moest laden, van niet te deelen in Uw vreugde. Een gevolgtrekking uit 'mijn stilzwijgen bij die voor Uw blad zoo heuchelijke gebeurtenis, welke zooals met voorbarige gevolgtrekkingen wel meer het geval is niet met de werkelijkheid, in casu met mijn gemoedsstemming strookte. Mag ik mijn verzuim van enkele weken geleden trachten goed te maken door U te verzoeken de volgende regelen een plaatsje in Uw kolommen te gunnen? Thans heb ik namelijk wél wat te zeggen en dat wel over iets, waarvan ik geen verstand heb. Dat is dan ten minste een afwisseling voor Uw lezers, die overigens alleen onthaald worden op wijzemans praat, behalve dan in het Kladschrift van Jantje. Ik heb behoefte mij te mengen in het koor der bewonderaars van het Nederlandsch paviljoen op de Internationale Tentoonstelling van De coratieve kunst te Parijs. Toen ik onlangs de gelegenheid had even het paviljoen te zien, was mijn eerste indruk, dat het bij uitstek geslaagd mocht heeten. De hoogste eisch van een modern kunstwerk toch is, dat geen sterveling moet kunnen nagaan wat het beteekent, zoolang de kunstenaar, die het schiep, er geen tekst en uitleg van heeft gegeven. En zelfs dan nog snapt niet n procent van hen, die de mode volgende, het met aanbidding aanstaren, er iets van. Helaas bleek mij intusschen dezer dagen, dat die lof, welken ik in mijn binnenste reeds aan het bedoelde paviljoen had toegezwaaid, niet ver diend is. Ik las toch in het Bouwkundig Weekblad van 9 Mei j.l.: Het paviljoen van Staal is niet modern. Het heeft nieuwe vormen, maar is in zijn opzet traditioneel, dus niet modern." Ik neem dit gaarne aan, maar het heeft althans voor den leek op architectonisch gebied deze overeen stemming met de uitingen van moderne bouw kunst, dat men, behalve uit het inderdaad heel mooie baksteenmateriaal, niet zou vermoeden, dat dit paviljoen den vreemdeling een indruk moest geven van een Nederlandsch bouwwerk. Verleden week werd mij echter door eenige kenners, die van het onderwerp evenveel verstand hebben als ik, met de noodige warmte verzekerd, dat de grachten ter weerszijde van den ingang van het gebouwtje toch typisch hollandsch gedacht waren. Ik moest dit wel toegeven, maar, tot mijn schande zij het gezegd, bij het zien van een tweetal vier kante goudvisschenkommetjes, was het niet tot mij doorgedrongen dat dit bedriegelijke nabootsingen waren van een Amsterdamsche gracht. Indien de architect op bedekte wijze een toestelletje had aangebracht om het Water dier kommetjes te verluchten met de welbekende en welriekende zwavelwaterstofbelletjes, was de symboliek ook voor den leek wellicht duidelijker geworden. Wie het paviljoen uit de verte ziet, vraagt zich al aanstonds verwonderd af, wat wel de ronde kam kan beteekenen, die aan den achtergevel boven het gebouwtje uitsteekt. Ik dacht eerst, dat aan dien gevel een pauw zou zijn afgebeeld,,,qui fait Ie rond" en waarvan men van den voorkant alleen den waaiervormigen staart kon zien. Maar aan de achterzijde gekomen, bleek mij die veronderstel ling niet juist te wezen. Ik begreep toen, dat de bouwmeester was geïnspireerd door de sierlijke vormen van een tusschen twee persen platgedrukten hollandschen molen. Maar de ware symboliek van dien uitstekenden achtergevel heb ik eerst begrepen na het lezen van het Bouwkundig Weekblad. De heer Staal is niet modern. Hij houdt dus niet van het thans algemeen in zwang komende bobbed" haar der dames en heeft in steen willen te kennen geven hoeveel sierlijker een volle haar dos is, vooral wanneer deze aan het achterhoofd wordt opgeluisterd door een van boven waaier vormigen kam. Toch waag ik het in n opzicht met het Bouw kundig Weekblad van meening te verschillen. Het is niet traditioneel de muren van een gebouw aan twee zijden ongeveer een meter buiten het fundament op te trekken. Maar ik meen ook voor deze eigenaardigheid van het door de bent van adorateursmutuels"zoo uitbundig geprezen niet modern of ultra-modern bouwwerk een verklaring te hebben gevonden. Het paviljoen was, toen ik het zag, zooals bij een behoorlijk tentoonstellings gebouw past, nog niet klaar. De architect heeft bedoeld aan den achtergevel een paar echt hollandsche konijnenhokken aan te brengen, maar het ijzergaas was te laat aangekomen. Waarschijn lijk zal dat thans wel verholpen zijn. Toen ik in het gebouwtje kwam, was n der aanwezige heeren zoo vriendelijk mij te verwel komen. Het interieur beviel mij nog minder dan het exterieur. Wel zijn er daar enkele op zichzelf mooie dingen, zoo bijv. het raam van glas in lood van Roland Holst, een stuk smeedwerk van Staal, en een paar Deventersche tapijten, van welker ontwerper ik den naam kwijt ben, maar het past niet bij elkander en vormt geen geheel. Het eenige, maar dan ook echt Nederlandsche aan het interieur is, dat men op een tweetal pi laren, jammer genoeg zoo hoog, dat men ze nauwlijks zien en nog minder bewonderen kan, een paar kikkers op een kluitje heeft aangebracht. Dat deed mijn vaderlandsche hart ten minste goed. Om al die fraaie combinaties goed te praten, hebben de heeren, die zoo vriendelijk zijn U uit leggingen te geven en zich uitsloven om U te overtuigen, dat het toch werkelijk mooi is, een zinnetje bij de hand, dat zij zooals ik later bemerkte aan het Bouwkundig Weekblad heb ben ontleend of wel eraan hebben geïnspireerd, en dat zij als een zeer bruikbaar passe-partout benutten. De bedoeling was in dit paviljoen de synthese te geven van de architectuur met de toegepaste kunst; de schoonheid dezer laatste in haar gebondendheid aan de architectuur te toonen.' Het zal wel waar zijn, maar dan is van die be doeling, ondanks de enkele werkelijk mooie de coratieve détails, niet al te veel terecht gekomen. Buiten aan den achtergevel, ter zijde van de voor stelling van den platgedrukten molen is een vrou wenfiguur te ontdekken, welke door de synthese van architectuur en toegepaste kunst in een zoo verheven gemoedsstemming was' geraakt, dat haar borsten tot haar schouders ten hemel zijn gevaren. Dat doet wel zeer symbolisch aan, maar ik vroeg mij bij het zien van dat beeldhouwwerk toch af, hoe dat vooral titans mogelijk is. De moderne dames toch sloven zich, gedreven door een hoog sociaal en tegelijk democratisch gevoel, met groot succes uit, eiken straatslijpcr in de gelegenheid te stellen door haar niet te overvloedige en door schijnende kleedingstukken heen, van den bouw' van het vrouwelijk lichaam tot in de intiemste bijzonderheden op de hoogte te komen. Hoe is het dan te verklaren, dat juist de beeldende kunstenaren niet zien willen, wat ieder gewoon sterveling als hij de straat niet wil vermijden, wel zien mort? De verklaring hiervan is intusschen niet zoo moeilijk als zij schijnt. De moderne kunstenaars hebben een voorliefde voor het primitieve. Op zichzelf is dat zeker geen teeken van decadentie. Integendeel. Het naïeve, dat primitieve kunstenaars in de expressie van hun voorstellingen leggen, Wordt door hun gebrek aan vaardigheid in het weergeven der werkelijke proporties hunner fi guren nog verhoogd. Bij het zien van hun werk gevoelt men dat zij zoekers waren, die diep ge voelden, maarniet in staat waren aan hun gevoel uitdrukking te geven, zooals het in hun binnenste leefde. Daarin ligt de charme van hun werk. Het onvolkomene is er uitdrukking van het eeuwig zoeken naar hooger, dat den menschen eigen is en dat de kunst, wanneer zij echt is, ons in haar verschillende vormen doet zien, waardeeren en eerbiedigen. Maar geheel anders is de stemming waarin de would-be kunstenaar ons brengt, die wél teekenen kan en wél de proporties zijner figuren kent, wanneer hij willens en wetens primitief gaat doen en, om den drommel zelf niet naïef, de na eviteit der primitieven naaapt. Dan heeft men te doen met onechte kunst, welke degenen, die zelf nog niet decadent zijn geworden, niet met eerbied maar veeleer met een gevoel van misselijkheid vervult. Maar ik dwaal af en ben bezig met het Neder landsch paviljoen op de Parijsche tentoonstelling, dat mij ook de laatste ontboezeming in de pen gaf. Men wil daar kunst geven. Soit. Maar met kunst heeft het niets te maken, dat men er zelfs de Ne derlandsche vlag niet heeft gerespecteerd. Deze is rood, wit en blauw, als men wil met een oranje wimpel. Zij is niet oranje, blanje, bleu. En zij kent geen verdere voorstellingen in haar veld. Zelfs dat heeft men daar niet begrepen. Dat de moderne kunst met zoowat alles knoeit, is haar zaak; vrijheid, blijheid. Maar van onze vlag moet zij afblijven. Op een officieel Nederlandsch pavil joen behoort de officieele Nederlandsche vlag; in het buitenland nog meer dan hier te lande. Daar te Parijs nu wappert een oranje, wit, blauwe vlag voor het Nederlandsche paviljoen met het een of ander embleem in den hoek. Wat dit voorstelt, heb ik niet kunnen zien, omdat er weinig wind stond. Maar dat doet er ook niet toe. Of het de Nederlandsche Leeuw of het familie wapen van den bouwmeester is, dat is om het even. Zoolang de vlag het symbool is van de nationale eenheid en saarnhoorigheid, bezoedele men dat evenmin met kunstenaarsfratsen als met marga rine-advertenties. U bijzonder dankende, dat U mij Wel de gele genheid hebt willen geven, mijn gemoed te luchten, blijf ik met de meeste hoogachting. TR EUB SPREEKZAAL ? Geachte Redactie. Gij zult mij verplichten door de opneming van het volgende stukje, dat door de redactie van de Nieuwe Rott. Courant werd geweigerd. In het nummer der N. R. C. van 26 Juni j.l. (Avondblad B) kwam in de rubriek Letteren en Kunst eene bespreking voor van de duitsche ver tooningen te 's-Gravenhage van Sacha Guitry's tooneelspel Jacqueline" door Paul Wegener en zijn gezelschap. In den aanhef dezer bespreking schrijft de correspondent, dat de Duitsche arties ten, die ons in dit naseizoen bezochten, ons hol landsch publiek nog eens getoond hebben, hoe goede tooneelspeelkitnst kan zijn. Dit nu in verband met wat ik eenige dagen geleden in het Algemeen Handelsblad van een zeke ren heer D., die bij afwezigheid van den bekenden hoefijzer-correspondent de tooneelkritiek van den Haag in dit blad bezorgt, mocht lezen, nl. dat na het druk bezoek van den Princesse-Schouwburg bij het gastspel van Mevrouw Tilla Durieux toch niemand meer zal willen beweren, dat er in ons land voor goede tooneelspeelkunst geen belang stelling zou bestaan, geeft mij aanleiding U beleefd te verzoeken het volgende in Uw geëerd blad te willen opnemen. Deze uitingen in twee onzer vóóraanstaande dag bladen bewijzen, ieder voor zich, zoowel als beide gezamenlijk, hoe onze tooneelbeoordeelaars er inderdaad op uit zijn om onze hollandsche tooneelspeelkunst in de waardeering van het hol landsche publiek achteruit te zetten. Er is toch in deze beide uitingen zeer duidelijk te lezen: Ie. dat de hollandsche tooneelspeelkunst zoo min derwaardig is, dat ons publiek door het bij wonen dezer duitsche vertooningen in dit naseizoen pas heeft kunnen zien, hóe goede tooneelspeeikunst heeft te zijn; 2e. dat het hollandsche publiek, dat zich onthoudt van het bijwonen van door hollandsche arties ten gegeven vertooningen ongetwijfeld gelijk heeft. Zou het in eenig land, behalve in Nederland, mogelijk zijn, dat dergelijke voor eigen tooneel speelkunst beschamende oordeelen in de kolom men van vooraanstaande bladen worden opge nomen? Kan er van eenige opleving der algemeene belangstelling voor het tooneel in Nederland sprake zijn, zoolang de tooneelkritiek in handen is van dergelijke onze eigen tooneelspeelkunst zoo weinig waardeerende heeren critici? Getuigen beweringen, als hierboven, niet van een onbegrijpelijk gemis aaji inzicht, hóe het pu bliek, dat deze duitsche vertooningen bezoekt en ze tot een zoo groot finantieel en artistiek succes helpt maken, inderdaad is samengesteld? Nederland is overstroomd door Duitschers. Dit weet iedereen en Weet zeker de Nederlandsche pers. De met duitsch geld door den impresario Helm mogelijk gemaakte gastspelen, worden in de aller eerste plaats bezocht door een duitsch publiek, dat voor de eer van Duitschland dient dit te worden erkend, ook in het buitenland duitsche kunst steunt en hooghoudt. De renommee, die alle duitsche gasten steeds vooruit loopt, doet ook een deel van ons hollandsch publiek er met ge spannen verwachting heengaan. Verwondering hoeft dit dus allerminst te wekken, en de holland sche tooneelkunstenaar kan hier dan ook volkomen vrede mede hebben. Pijnlijk wordt deze toeloop naar de buitenlandsche artiesten voor den hol landschen tooncelspeler pas door de houding van onze dagbladpers, die in de hiervoor geciteerde uitspraken voldoende werd gekenschetst. Mevrouw Tilla Durieux en Paul Wegener zijn zeer zeker uitnemend goede tooneelkunstenaars. Zij vertoonen zich hier in hun allerbeste rollen, en zij maken daarmee stampvolle zalen. Doch hóe moeten deze en ook andere, hier te lande reeds opgetreden en al maar weer door de hollandsche tooneelkritiek aan den hollandschen tooneelspeler ten voorbeeld gestelde buitenlanders, toch wel voor zoover zij geen verblinde ijdeltuHen zijn, in hun hart denken over de Nederlandsche tooneel kritiek, die hen ten koste der hollandsche tooneelartiesten op deze wijze prijst en ten voorbeeld stelt, en in hun optreden telkens weer aanleiding vindt op hollandsche tooneelspeelkunst aftegeven? Kunst is internationaal!" hoor ik mij tegen werpen. Internationaal? Zeker, doch mij valt daarbij in, wat enkele weken geleden in de Fransche Kamer door den Voorzitter Herriot tijdens de debatten over den oorlog in Marokko, naar aan leiding van een uit Communistischen mond komend beroep op 'n Internationalisme in ietwat anderen zin, geantwoord werd: Ce n'est pas tre internationaliste que d'être ton jours anti-frangais !". .. Onze hollandsche tooneelkritiek komt mij vaak voor te zijn: anti-hollandsch. Dr. WILLE M R o Y A A K D s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl