De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 18 juli pagina 13

18 juli 1925 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2510 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 SPREEKZAAL OPEN BRIEF AAN ANNIE SALOMONS Quo usque tandem, Anna, abutere patientia nostra? Hoe lang nog, Annie van de bijkomstigheden," zult gij het geduld op den proef stellen van de velen onzer, die in Indiëleefden en werkten en die Indiëhoogelijk hebben gewaardeerd en er tevreden zijn geweest? Welke duistere macht -drijft u ertoe, om met verloochening van uwe zeldzame begaafdheid om het leven in al zijne .schakeeringen te peilen en te doorzien, niet slechts geen goed woord over te hebben voor dat veelzijdig rijke land, maar daarover te schrijven met een voor u onvergeeflijke oppervlakkigheid en op een wijze, die, nu ja natuurlijk telkens wel in den vorm, maar nergens in het wezen zich onderscheidt van de manier, waarop de gewone, vluchtig oorWeelende nieuweling zich pleegt uit te laten, de baar die daar ginds alles zoo anders en dus zoo veel akeliger vindt dan het bij hem thuis was op het dorp? Of het er dan niet erg warm is met veel akelige JTiuskieten en of dan al die bezwaren en bezwaartjes die ge week aan week zoo ijverig opsomt, ons anderen zijn ontgaan? Neen natuurlijk. Mijn hemel, er zit nog zooveel aardige copie in. En het is alles, heel veel althans, volkomen waar. De boekbanden, die er'beschimmelen als men kop: pig weigert ze iets anders te behandelen dan bij ons thuis" de Indische Kerstmis en Oudjaar, ?die niet in intiemen kring bij een knus haardvuur, maar in een open voorgalerij of erger nog in de soos" worden gevierd hebben we ze al gehad, of komen ze nog in een volgend nummer? de kletsende regen, waarin ge niet wandelen kunt ?deedt ge het hier in feite vaak voor uw plezier? en o zooveel meer nog is er, waarin de westerling in den beginne, ten d.eele zelfs ook op den duur, zich moeielijk schikt. Wij ouderen, wij kennen dat; we hebben dat alles precies zoo, soms zelfs bijna even zoo amu sant als van U, jaar in jaar uit vernomen, als er een nieuwe scheepslading baren was aangekomen. Ja, zelven hebben wij in onze jonge jaren er al licht eenigermate aan meegedaan. Maar van U, onze uitnemende Hollandsche essayiste, die ons in het vaderland week aan Week .kwam verkwikken met haar fijne en zuiver ge voelde beschouwingen op zoo velerlei gebied, van U, o hooggeschatte Annie, hadden wij anders verwacht. Hoe verheugden we ons, na het sluiten der reeks Hollandsche bijkomstigheden, om U te volgen in uw kijk op het leven in ons wondere tropenland; uw critiek te lezen naast uwe waar?deering, beide van uwe geestelijke hoogte uit. Wij hadden reeds de mooie brieven van Mevrouw van Zeggelen indertijd uit Celebes sedert meen ik tot een boekje verwerkt de boeken van Augusta de Wit en zooveel meer nog, wat ons zonder overdrijving liet zien zooveel van hetgeen er aan Wezenlijk goeds en moois in Indiëvalt te waardee ren. En thans zou zij er komen, Annie Salomons, de geestige schrijfster, die stellig luchtig en ge makkelijk haar weg zou kiezen door de eigenaar dige moeielijkheden van het leven in de tropen, die zeker vlugger nog dan zoo menig ander geeste lijk hooggeplaatste, haar leven en werken zou inrichten naar de eischen van het nieuwe land en ?dan ons zou toonen met haar rappe pen, hoe anders rijk daar ginds het leven is en zijn kan. Maar o wee, o wee, hoe is dat tegengevallen ! Niets dan honderd maal vernomen jammerklach ten zijn het geworden, met letterlijk niet een en kele van het gewone type afwijkende bijzonderheid. Tot zelfs de conventioneele lof over de Oostersche bedienden, het eenige goede" wat Indiëhaar heeft gebracht ! ontbreekt er niet aan. Er is maar ne verklaring voor het droef geval. Er zijn er, vooral onder de vrouwen, op wie het tropisch klimaat vooral in het begin een volkomen deprimeerenden invloed heeft. Blijkbaar behoort gij onder dezen. Maar dan is er ook maar ne gevolgtrekking te maken: houd op met het verontrusten zonder grond van de vaak toch al angstige Hollandsche moeders van dappere vrouwtjes, die graag hunne mannen willen volgen naar het prachtige arbeidsveld, dat Indi is. Denk aan het gezag en den invloed, die gij als schrijfster in Holland hebt en besef uwe verant woordelijkheid. Begeef u vaak naar de heerlijke, wijde hoogvlakte van Brastagi boven uw woon plaats Medan of ga met uw auto desnoods nog iets verder naar de boorden van het verrukkelijke Tobameer. Begin daar in de koele rust een nieuwen roman maar bij alle goden geen conventioneelen Indischen! of bezing die gezegende oor den in uwe verzen. Maar, wat ik u bidden mag beid'uwen tijd om te oordeelen over Indië, totdat gij er meer van hebt gezien dan de plaats uwer eerste aankomst. G. J. N. T R E N i T Amersfoort 13 Juli 1952. Geachte Redactie. Het is een niet zeldzaam verschijnsel naar ik meen, dat personen, wien eenig succes in hun leven te beurt is gevallen, ten slotte de stilte niet kunnen verdragen, die zich allengs rond hun wezen en rond hun daden spreidt, wanneer de ouderdom nadert. Iets fataals drijft hen dan tot luidruchtig doen, of tot opzichtig handelen. Een vorm van pre-seniel Erostratisme. Als uiting van een analoge geestesgesteldheid beschouw ik het artikel van Prof. Treub over het Nederlandsch Paviljoen op de Parijsche tentoonstelling, voorkomend in de Groene Am sterdammer van 11 Juli j.l. In zijn krachtiger jaren zou Prof. Treub zich zeker nooit zoo dwaselijk hebben bloot gegeven, vér buiten het gebied dat hij beheerscht. In bedoeld artikel toch, dat even vlak van geest als lawaaiig van toon is, smaalt hij op den arbeid van kunstenaars, op wie heel een jonger geslacht met recht en rede trotsch is. Den arbeid van deze kunstenaars behoef ik waarlijk niet te verdedigen, hij kan, geloof mij, zwaarder bedreiging dan die van den heer Treub weerstaan. Maar waar de heer Treub mijn arbeid in dit verband roemt, daar stel ik er prijs op dit woord van lof tusschen twee vingers te nemen, aan u geachte Redactie verzoekend, het wel daar te willen deponeeren, waar het behoort, namelijk in de redactioneele prullenmand. Met mijn dank voor de plaatsing, verblijf ik. Hoogachtend Uw. dw. R. N. R o i. A N D HOLST. Geachte Redactie, Het is niet mijn gewoonte over mijn eigen werk te schrijven. Nu echter de heerCannegieter in zijn artikel over Selma Lagerlöf zegt, dat ik aan mijn ontstemming lucht heb gegeven" door een parodie op Gösta Berling te schrijven, wil ik even vaststel len, dat parodieën in het algemeen en de mijne in het bijzonder worden geschreven niet in ontstem ming, doch in de beste stemming. Als er sprake is van onkieschheid (waarom eigenlijk?) dan heb ik die onkieschheid ook begaan tegenover Couperus, van Schendel, E. T. A. Hoffmann, Strindberg en andere schrijvers die ik waardeer en bewonder. De lieer Cannegieter moet zulke dingen niet, of in andere stemming, lezen. Met dank voor de plaatsruimte, C O R N E L l S V E T II ERIK SATIE f door CONSTANT v A N W i: s s c M De dood van Erik Satie komt niet geheel onver wacht. Van den winter gingen er alarmeerende berichten over zijn ziek-ziin. Later leek hij her steld; om ten slotte toch weer in te storten. De figuur van den musicus Satie -?veel be sproken, veel verguisd, veel bewonderd be geleidt de ontwikkeling der Fransche muziek in de laatste 40 jaren, doch afzijdig, zooals hij afzijdig leefde te Arcueil, zonder zelf leider te zijn, maar alles al inziende vóórdat de anderen het inzagen en in zijn werk aangevend wat later uitgroeide tot de lieerschende stroomingen, waarvan hij steeds de tot verval leidende consequenties ontging. Hij liep vooruit op het Debussysme en op de latere reactionaire beweging van de jong-Fransche school der Six", (Poulenc, Auric, Milhaud e.a.),totwier Meester hij zich op een onbewaakt oogenblik zag uitgeroepen. Het was minder gebrek aan eigen persoonlijkheid dan wel een wijze ironie, die hem weerhield zich zelf op den voorgrond te brengen. Hij ging steeds zijn weg, frisch en welgemoed, alsof hij op eigen houtje nog eens het rijk der muziek ging ontdekken. Fouten in zijn techniek erkende hij; als 45-jarige zat hij nog op de schoolbanken der Schola Cantorurn om fuga's te leeren schrijven. Hij heeft slechts eenmaal de rol van opa aanvaard, toen hij n.l. op hun eigen verzoek de baby's van de nieuwe componistenschool van Arcueil (o.a. Henri Sauguet en Maxime Jacob) ten doop moest houden. Ik was bij dezen doop in het zaaltje van de Parijsche Chimére aanwezig. Ik zie Satie nog zitten, aan zijn tafeltje, veel aan zijn lorgnet veegende en om de vijf minuten een nieuwen zin zeggende. Het oeuvre van Satie omvat enkele groote en vele kleine werken. Onder de groote zijn er twee meesterwerken: het ballet , Parade", dat van 1917 dateert en gemonteerd is met cubistische decors en costuums van Picasso, op een gegeven van JeanCocteau, een muziek nadrukkelijk als een volksrefrein, waarin Satie van de arme draaiorgels, die nooit fuga's van Bach zullen spelen" en van de ragtime's, die in de bars Worden gedanst een nieuw klassiek-strak-gelijnd klankenbeeld heeft gegeven; en zijn Socrate" op tekst van Plato, dat van 1922 dateert, een werk, voor het oor wat eentonig als het Hellenisme, dat het verheerlijkt, doch vol strenge en klare nuanceeringen en van een serene kalmte als van den geest van Socrates zelf uitgaat. Zijn klaviermuziok is omvangrijk. Ook zij be vat twee meesterwerken, de Gymnopédies", die Debtissy (verkeerd) orkestreerde en de Morceaux en forme de poire". Satie had e manie der kleine stukjes, die hij met allerlei vreemde op schriften versierde. Men heeft dit soort van humo-r bij Satie veelal mis verstaan en het bezorgde hem den bijnaam van muzikalen grappenmaker. Ten onrechte. Satie schreef geen descriptieve muziek of muziek met bedoeling". Men kan alle op- en tusschenschriften schrappen en men houdt zuivere, eenvoudige en veelal mooie muziek over. Met zijn zonderlinge titels nam Satie stelling tegen de toen hecrschende mode der litteraire indices bij de muzikale impressionisten. Deze poëtische opschriften der impressionisten (?Terrassen onder maanlicht", Tuinen onder regen", de verzonken Cathedraal") lokten bij hem een Turksch Tyroler wijsje" uit, een dans voor magere heeren" aria's, die op de vlucht doen slaan". Hij componeerde een ,Bureaucratische sonatine", die van Clement! kun wezen, waarbij hij onder de noten de avonturen verhaalt van een heer, die naar zijn kantoor gaat en weer terug. Wat bedoelde Satie? Niets. Alleen muziek. Maar deze muziek, zooals hij ze compo neerde, zoo klein, zoo klaar, zoo eenvoudig, diende beschermd te worden tegenover ,,die heeren,die het weten". Satie had weerden moed eenvoudig te zijn. Het is inderdaad een moed in 1003 muziek van zulk melodieus en strak karakter te durven componeeren als die van zijn prachtige Morceaux en forme de poire". Deze moed, waardoor hij aan een latere generatie, die van na den oorlog, voor uit liep, bezorgde hem de bewondering der Six", die zich tegen het in verval geraakt impressionis me der verdoezelde contouren en in poëzie ver nevelde stemmingen keerden en hem als hun Franschen meester uitriepen. Satie heeft deze vereering dankbaar aanvaard zonder evenwel zich zelf of anderen iets Wijs te maken en zonder zich van zijn eigen Weg te laten afbrengen, die niet van te voren door een leerboek of de aesthetiek van zijn vriend Cocteau bepaald was. Kort voor zijn dood beleefde Satie nog de open lijke verloochening door vele zijner vrienden en jonge bewonderaars. Zijn twee laatste balletten, de mythologische parade Mercure" met decors van Picasso en Relache" met decors van Picabia deden ook de Six" de handen van hem aftrekken en alleen Milhaud is voor deze Werken in de bres gesprongen en betoonde zijn sympathie door bij een uitvoering van Socrate" z'elf de piano-partij te vervullen. De School van Arcueil" echter bleef den meester trouw; op een introductieconcert werd zelfs bij monde van n hunner aan het publiek verzocht een hoera op Satie uit te brengen. Het is niet bekend of de toen (50-jarige zich deze laatste verloochening aangetrokken heeft. Hij die veel van Socrates leerde, zal Wijselijk in zijn baard gelachen hebben. Zijn laatste werk, de opera Paul et Virginie'" wacht nog op de eerste opvoering. Waarschijnlijk zal zijn dood aan leiding worden tot een hernieuwden cultus van Satie. Deze nieuwe aanleiding kon Jean Aubry nog niet voorzien toen hij in de Chesterian" schreef, dat de val der laatste balletten van Satie het einde van een legende beteekeiide, waarvan alleen Satie zelf de dupe was geweest.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl