Historisch Archief 1877-1940
No. 2510
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
SPREEKZAAL
OPEN BRIEF AAN ANNIE
SALOMONS
Quo usque tandem, Anna, abutere patientia
nostra? Hoe lang nog, Annie van de
bijkomstigheden," zult gij het geduld op den proef stellen
van de velen onzer, die in Indiëleefden en werkten
en die Indiëhoogelijk hebben gewaardeerd en er
tevreden zijn geweest? Welke duistere macht
-drijft u ertoe, om met verloochening van uwe
zeldzame begaafdheid om het leven in al zijne
.schakeeringen te peilen en te doorzien, niet slechts
geen goed woord over te hebben voor dat veelzijdig
rijke land, maar daarover te schrijven met een
voor u onvergeeflijke oppervlakkigheid en op
een wijze, die, nu ja natuurlijk telkens wel in den
vorm, maar nergens in het wezen zich onderscheidt
van de manier, waarop de gewone, vluchtig
oorWeelende nieuweling zich pleegt uit te laten, de
baar die daar ginds alles zoo anders en dus zoo
veel akeliger vindt dan het bij hem thuis was op
het dorp?
Of het er dan niet erg warm is met veel akelige
JTiuskieten en of dan al die bezwaren en bezwaartjes
die ge week aan week zoo ijverig opsomt, ons
anderen zijn ontgaan? Neen natuurlijk. Mijn
hemel, er zit nog zooveel aardige copie in. En het
is alles, heel veel althans, volkomen waar. De
boekbanden, die er'beschimmelen als men kop:
pig weigert ze iets anders te behandelen dan bij
ons thuis" de Indische Kerstmis en Oudjaar,
?die niet in intiemen kring bij een knus haardvuur,
maar in een open voorgalerij of erger nog in de
soos" worden gevierd hebben we ze al gehad,
of komen ze nog in een volgend nummer? de
kletsende regen, waarin ge niet wandelen kunt
?deedt ge het hier in feite vaak voor uw plezier?
en o zooveel meer nog is er, waarin de westerling
in den beginne, ten d.eele zelfs ook op den duur,
zich moeielijk schikt.
Wij ouderen, wij kennen dat; we hebben dat
alles precies zoo, soms zelfs bijna even zoo amu
sant als van U, jaar in jaar uit vernomen, als er
een nieuwe scheepslading baren was aangekomen.
Ja, zelven hebben wij in onze jonge jaren er al
licht eenigermate aan meegedaan.
Maar van U, onze uitnemende Hollandsche
essayiste, die ons in het vaderland week aan Week
.kwam verkwikken met haar fijne en zuiver ge
voelde beschouwingen op zoo velerlei gebied,
van U, o hooggeschatte Annie, hadden wij anders
verwacht. Hoe verheugden we ons, na het sluiten
der reeks Hollandsche bijkomstigheden, om U te
volgen in uw kijk op het leven in ons wondere
tropenland; uw critiek te lezen naast uwe
waar?deering, beide van uwe geestelijke hoogte uit.
Wij hadden reeds de mooie brieven van Mevrouw
van Zeggelen indertijd uit Celebes sedert meen
ik tot een boekje verwerkt de boeken van
Augusta de Wit en zooveel meer nog, wat ons zonder
overdrijving liet zien zooveel van hetgeen er aan
Wezenlijk goeds en moois in Indiëvalt te waardee
ren.
En thans zou zij er komen, Annie Salomons,
de geestige schrijfster, die stellig luchtig en ge
makkelijk haar weg zou kiezen door de eigenaar
dige moeielijkheden van het leven in de tropen,
die zeker vlugger nog dan zoo menig ander geeste
lijk hooggeplaatste, haar leven en werken zou
inrichten naar de eischen van het nieuwe land en
?dan ons zou toonen met haar rappe pen, hoe anders
rijk daar ginds het leven is en zijn kan.
Maar o wee, o wee, hoe is dat tegengevallen !
Niets dan honderd maal vernomen jammerklach
ten zijn het geworden, met letterlijk niet een en
kele van het gewone type afwijkende bijzonderheid.
Tot zelfs de conventioneele lof over de Oostersche
bedienden, het eenige goede" wat Indiëhaar
heeft gebracht ! ontbreekt er niet aan.
Er is maar ne verklaring voor het droef
geval. Er zijn er, vooral onder de vrouwen, op
wie het tropisch klimaat vooral in het begin
een volkomen deprimeerenden invloed heeft.
Blijkbaar behoort gij onder dezen. Maar dan is
er ook maar ne gevolgtrekking te maken: houd
op met het verontrusten zonder grond van de
vaak toch al angstige Hollandsche moeders van
dappere vrouwtjes, die graag hunne mannen willen
volgen naar het prachtige arbeidsveld, dat Indi
is. Denk aan het gezag en den invloed, die gij als
schrijfster in Holland hebt en besef uwe verant
woordelijkheid. Begeef u vaak naar de heerlijke,
wijde hoogvlakte van Brastagi boven uw woon
plaats Medan of ga met uw auto desnoods nog
iets verder naar de boorden van het verrukkelijke
Tobameer. Begin daar in de koele rust een nieuwen
roman maar bij alle goden geen
conventioneelen Indischen! of bezing die gezegende oor
den in uwe verzen. Maar, wat ik u bidden mag
beid'uwen tijd om te oordeelen over Indië, totdat
gij er meer van hebt gezien dan de plaats uwer
eerste aankomst.
G. J. N. T R E N i T
Amersfoort 13 Juli 1952.
Geachte Redactie.
Het is een niet zeldzaam verschijnsel naar ik
meen, dat personen, wien eenig succes in hun leven
te beurt is gevallen, ten slotte de stilte niet
kunnen verdragen, die zich allengs rond hun wezen
en rond hun daden spreidt, wanneer de ouderdom
nadert.
Iets fataals drijft hen dan tot luidruchtig
doen, of tot opzichtig handelen.
Een vorm van pre-seniel Erostratisme.
Als uiting van een analoge geestesgesteldheid
beschouw ik het artikel van Prof. Treub over
het Nederlandsch Paviljoen op de Parijsche
tentoonstelling, voorkomend in de Groene Am
sterdammer van 11 Juli j.l.
In zijn krachtiger jaren zou Prof. Treub zich
zeker nooit zoo dwaselijk hebben bloot gegeven,
vér buiten het gebied dat hij beheerscht.
In bedoeld artikel toch, dat even vlak van geest
als lawaaiig van toon is, smaalt hij op den arbeid
van kunstenaars, op wie heel een jonger geslacht
met recht en rede trotsch is.
Den arbeid van deze kunstenaars behoef ik
waarlijk niet te verdedigen, hij kan, geloof mij,
zwaarder bedreiging dan die van den heer Treub
weerstaan.
Maar waar de heer Treub mijn arbeid in dit
verband roemt, daar stel ik er prijs op dit woord
van lof tusschen twee vingers te nemen, aan u
geachte Redactie verzoekend, het wel daar te
willen deponeeren, waar het behoort, namelijk
in de redactioneele prullenmand.
Met mijn dank voor de plaatsing, verblijf ik.
Hoogachtend Uw. dw.
R. N. R o i. A N D HOLST.
Geachte Redactie,
Het is niet mijn gewoonte over mijn eigen werk
te schrijven. Nu echter de heerCannegieter in zijn
artikel over Selma Lagerlöf zegt, dat ik aan mijn
ontstemming lucht heb gegeven" door een parodie
op Gösta Berling te schrijven, wil ik even vaststel
len, dat parodieën in het algemeen en de mijne
in het bijzonder worden geschreven niet in ontstem
ming, doch in de beste stemming. Als er sprake
is van onkieschheid (waarom eigenlijk?) dan
heb ik die onkieschheid ook begaan tegenover
Couperus, van Schendel, E. T. A. Hoffmann,
Strindberg en andere schrijvers die ik waardeer
en bewonder. De lieer Cannegieter moet zulke
dingen niet, of in andere stemming, lezen.
Met dank voor de plaatsruimte,
C O R N E L l S V E T II
ERIK SATIE f
door CONSTANT v A N W i: s s c M
De dood van Erik Satie komt niet geheel onver
wacht. Van den winter gingen er alarmeerende
berichten over zijn ziek-ziin. Later leek hij her
steld; om ten slotte toch weer in te storten.
De figuur van den musicus Satie -?veel be
sproken, veel verguisd, veel bewonderd be
geleidt de ontwikkeling der Fransche muziek in de
laatste 40 jaren, doch afzijdig, zooals hij afzijdig
leefde te Arcueil, zonder zelf leider te zijn, maar
alles al inziende vóórdat de anderen het inzagen
en in zijn werk aangevend wat later uitgroeide tot
de lieerschende stroomingen, waarvan hij steeds
de tot verval leidende consequenties ontging. Hij
liep vooruit op het Debussysme en op de latere
reactionaire beweging van de jong-Fransche school
der Six", (Poulenc, Auric, Milhaud e.a.),totwier
Meester hij zich op een onbewaakt oogenblik zag
uitgeroepen. Het was minder gebrek aan eigen
persoonlijkheid dan wel een wijze ironie, die hem
weerhield zich zelf op den voorgrond te brengen.
Hij ging steeds zijn weg, frisch en welgemoed, alsof
hij op eigen houtje nog eens het rijk der muziek
ging ontdekken. Fouten in zijn techniek erkende
hij; als 45-jarige zat hij nog op de schoolbanken
der Schola Cantorurn om fuga's te leeren schrijven.
Hij heeft slechts eenmaal de rol van opa aanvaard,
toen hij n.l. op hun eigen verzoek de baby's van
de nieuwe componistenschool van Arcueil (o.a.
Henri Sauguet en Maxime Jacob) ten doop moest
houden. Ik was bij dezen doop in het zaaltje van
de Parijsche Chimére aanwezig. Ik zie Satie nog
zitten, aan zijn tafeltje, veel aan zijn lorgnet
veegende en om de vijf minuten een nieuwen zin
zeggende.
Het oeuvre van Satie omvat enkele groote en
vele kleine werken. Onder de groote zijn er
twee meesterwerken: het ballet , Parade", dat
van 1917 dateert en gemonteerd is met cubistische
decors en costuums van Picasso, op een gegeven
van JeanCocteau, een muziek nadrukkelijk als een
volksrefrein, waarin Satie van de arme draaiorgels,
die nooit fuga's van Bach zullen spelen" en van
de ragtime's, die in de bars Worden gedanst een
nieuw klassiek-strak-gelijnd klankenbeeld heeft
gegeven; en zijn Socrate" op tekst van Plato,
dat van 1922 dateert, een werk, voor het oor wat
eentonig als het Hellenisme, dat het verheerlijkt,
doch vol strenge en klare nuanceeringen en van
een serene kalmte als van den geest van Socrates
zelf uitgaat.
Zijn klaviermuziok is omvangrijk. Ook zij be
vat twee meesterwerken, de Gymnopédies",
die Debtissy (verkeerd) orkestreerde en de
Morceaux en forme de poire". Satie had e manie
der kleine stukjes, die hij met allerlei vreemde op
schriften versierde. Men heeft dit soort van humo-r
bij Satie veelal mis verstaan en het bezorgde hem
den bijnaam van muzikalen grappenmaker. Ten
onrechte. Satie schreef geen descriptieve muziek
of muziek met bedoeling". Men kan alle op- en
tusschenschriften schrappen en men houdt
zuivere, eenvoudige en veelal mooie muziek over.
Met zijn zonderlinge titels nam Satie stelling tegen
de toen hecrschende mode der litteraire indices
bij de muzikale impressionisten. Deze poëtische
opschriften der impressionisten (?Terrassen onder
maanlicht", Tuinen onder regen", de verzonken
Cathedraal") lokten bij hem een Turksch Tyroler
wijsje" uit, een dans voor magere heeren" aria's,
die op de vlucht doen slaan". Hij componeerde een
,Bureaucratische sonatine", die van Clement! kun
wezen, waarbij hij onder de noten de avonturen
verhaalt van een heer, die naar zijn kantoor gaat
en weer terug. Wat bedoelde Satie? Niets. Alleen
muziek. Maar deze muziek, zooals hij ze compo
neerde, zoo klein, zoo klaar, zoo eenvoudig, diende
beschermd te worden tegenover ,,die heeren,die het
weten". Satie had weerden moed eenvoudig te zijn.
Het is inderdaad een moed in 1003 muziek van
zulk melodieus en strak karakter te durven
componeeren als die van zijn prachtige Morceaux
en forme de poire". Deze moed, waardoor hij aan
een latere generatie, die van na den oorlog, voor
uit liep, bezorgde hem de bewondering der Six",
die zich tegen het in verval geraakt impressionis
me der verdoezelde contouren en in poëzie ver
nevelde stemmingen keerden en hem als hun
Franschen meester uitriepen. Satie heeft deze vereering
dankbaar aanvaard zonder evenwel zich zelf of
anderen iets Wijs te maken en zonder zich van zijn
eigen Weg te laten afbrengen, die niet van te voren
door een leerboek of de aesthetiek van zijn vriend
Cocteau bepaald was.
Kort voor zijn dood beleefde Satie nog de open
lijke verloochening door vele zijner vrienden en
jonge bewonderaars. Zijn twee laatste balletten,
de mythologische parade Mercure" met decors
van Picasso en Relache" met decors van Picabia
deden ook de Six" de handen van hem aftrekken
en alleen Milhaud is voor deze Werken in de bres
gesprongen en betoonde zijn sympathie door bij
een uitvoering van Socrate" z'elf de piano-partij
te vervullen. De School van Arcueil" echter
bleef den meester trouw; op een
introductieconcert werd zelfs bij monde van n hunner aan
het publiek verzocht een hoera op Satie uit te
brengen.
Het is niet bekend of de toen (50-jarige zich
deze laatste verloochening aangetrokken heeft.
Hij die veel van Socrates leerde, zal Wijselijk in
zijn baard gelachen hebben. Zijn laatste werk,
de opera Paul et Virginie'" wacht nog op de
eerste opvoering. Waarschijnlijk zal zijn dood aan
leiding worden tot een hernieuwden cultus van
Satie. Deze nieuwe aanleiding kon Jean Aubry
nog niet voorzien toen hij in de Chesterian"
schreef, dat de val der laatste balletten van Satie
het einde van een legende beteekeiide, waarvan
alleen Satie zelf de dupe was geweest.