Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE HISTORISCHE
TENTOONSTELLING. II.
Alle geschiedenis begint bij het begin. Dat is
niet alleen logisch maar ook eenvoudig. Indertijd
heeft de Duitsche Keizer, die wel meer eigenaar
dige bevliegingen had, propaganda gemaakt voor
het denkbeeld om de historie van achter af te
beginnen en zoo van onze dagen op te klimmen
naar het grijze verleden. Wij weten niet, of het
Duitsche onderwijs het denkbeeld, dat misschien
?een bevel en althans een wenk was, heeft aanvaard;
men is of was althans in Duitschland nog al
leidzaam in zulke dingen, die van de allerhoogste
majesteit Werden aangeprezen. Er worden tegen
woordig wel eens boeken geschreven, die men
even goed van voren naar achteren als van
achteren naar voren kan lezen. Maar met een
geschiedboek gaat dat nu eenmaal niet; hier
doet men het veiligst rnet het begin aan te vangen.
Dien goeden raad zouden wij ook willen geven
aan den bezoeker der historische tentoonstelling.
Want hier is de chronologische volgorde, die ook
in den regel de logische volgorde is, zooveel moge
lijk in acht genomen. Zooveel mogelijk want
de eisenen van de opstelling der voorwerpen bren
gen nu eenmaal mee, dat men nimmer geheel
chronologisch te werk kan gaan. Schilderijen
eischen een andere opstelling dan boeken en oor
konden, kaarten een andere dan penningen. Zoo
moet de chronologische volgorde dikwijls worden
geofferd aan de eischen van het geëxposeerde
materiaal zelf. Daarom kan dan ook de volgorde
van den catalogus nimmer volkomen in overeen
stemming zijn met die der tentoonstelling
zooals van verschillende zijden werd gewenscht.
Maar in het algemeen houden wij ons aan de
chronologische volgorde. Daarom spreken wij het
eerst van de middeleeuwen. En dan valt natuurlijk
het eerst onze aandacht op het simpele stukje
perkament met zijn eenvoudig zegel, dat het eerste
privilege van Amsterdam is: het charter van
27 October 1275, waarbij Floris V aan de mannen
van Amsterdam tolvrijheid geeft door geheel
Holland. Wij nemen deze gelegenheid te baat om
een opkomende legende den kop in te drukken.
Hoe die legende is ontstaan, is niet geheel duidelijk.
Maar een feit is het, dat men elkander tegenwoordig
navertelt, dat het oude privilege van 1275 helaas
verloren is en alleen in afschrift bekend. Die
legende is behoef ik het nog te zeggen? een
fictie; een ieder kan zich op de tentoonstelling
van de realiteit van het document overtuigen.
Misschien kunnen wij ook den oorsprong van de
legende achterhalen. Want wat verloren is, dat
is de stadbrief van Amsterdam, dien men op goede
gronden op 1300 kan stellen. Die handvest
kennen wij alleen uit twee afschriften in grafelijke
registers; men zal het stuk dus tevergeefs op de
tentoonstelling zoeken. Blijkbaar heeft men dus
den tolbrief van 1275 met den stadbrief van 1300
verward; vandaar het gerucht van den
verlorentolbrief.
De tolbrief van 1275 is evenwel niet het oudste
stuk, dat men op de expositie kan vinden. De
regeering van Lübeck stond ons een brief af van
1247 of 1248, die reeds lang bekend is, maar dien
weinig Amsterdammers zeker nog in origineel heb
ban aanschouwd. In dien brief, die door Oijsbrecht 111
Zilveren hoorn van het St. Joris-Schuttersgild 1566
is 'gericht 'tot den" raad der
stad Lübeck, beklaagt deze
heer van Aemstel zich over
den overlast, die aan zijn
onderzaten door die van L
beck is aangedaan, en vraagt
hij hun slaking. Wat het ant
woord is geweest, weten wij
niet Jen dus evenmin, of Oijs
brecht zijn doel heeft bereikt.
Maar de moeilijkheid, waar
voor het stuk ons plaatst, is
vooral deze, dat er in den
tekst alleen sprake is van
onderzaten van den heer van
Aemstel en dat de naam vau
Amsterdam' nergens wordt
genoemd. Als het Amster
dammers zijn geweest, dan
was dit stukjeenj aangenaam
bewijs van den oudsten handel
van Amsterdam op de Oost
zee. Maar wij weten dien
aangaande niets met zeker
heid. Als men bedenkt, dat
Gijsbrecht III een machtig
dynast was, wien vele onder
danen gehoorzaamden, als men
bovendien zich herinnert, dat
het oude Muiden totjzijh
gebied behoorde, dan begrijpt
men de aarzeling der onder
zoekers om dit eenvoudige
stuk van 1247 op Amsterdam
te betrekken.
J";Er liggen natuurlijk nog tal
van andere" respectabele ge
denkstukken van Aemstels
oudheid in de vitrines in
het rijksmuseum. Daar ligt de stadbrief van
Willem IV van 1342; daar kan men het privilege
van Albrecht van 1400 zien, waardoor bijna
vier eeuwen de verkiezing van de burgemeesters
van Amsterdam is beheerscht. Daar liggen
ook de privilegiën, die Amsterdam heeft ver
worven van tal van vorsten, van de eigen
landsvorsten in de eerste plaats, maar ook van
vreemde dynasten, de koningen van Zweden,
Denemarken en Frankrijk. En ook het oudste
keurboek, het eerste privilegeboek en zooveel
andere resten van de oude regeering vanAmsterdam.
Die regeering kennen wij bijna van de oudste
tijden al. In het privilege van 1300 wordt reeds
de schout genoemd en ook de schepenen. Maar
daarnaast is er reeds sprake van raden, zij het
met een zeer beperkte taak; zij treden alleen op,
wanneer de gewapende burgerij ten strijde uit
trekt. Een halve eeuw later hebben zij wel wat
meer te doen dan de gewapende burgerij aan te
voeren; in het midden der veertiende eeuw hebben
zij de voogdij der weezen en de zorg voor de veilig
heid der stad; zij zijn dus weesmeesters en
vestmeesters. Wij kennen hun namen sedert 1343.
Maar daarna neemt hun macht zeer snel toe.
Het resultaat is dit geweest, dat de schepenen
zich met de rechtspraak hebben moeten verge
noegen, terwijl de administratie en welhaast het
geheele bestuur der stad in handen der raden
is gekomen. De verkiezing der raden werd in 14CO
door het genoemde privilege van Albrecht geregeld,
en wel op deze wijze, dat zoowel de schepenen als
de graaf en zijn stadhouder al
hun invloed op de verkiezing
van de raden verloren. Daar
op berustte nog na eeuwen
de macht van burgemeesteren
van Amsterdam; daardoor
konden zij zoo goed als onbe
perkt over de stad beschik
ken ; daardoor ook konden zij
in de dagen der republiek
zulk een sterke hand hebben
in de regeering van gewest
en land.
Wij spraken van de burge
meesters. Onder dezen naam
komen de raden in 1413 voor
het eerst voor. Dan ook heb
ben de burgemeesters den
voorrang verkregen boven
schepenen. Dan zijn de bur
gemeesters de werkelijke re
geerders der stad geworden;
reeds in de vijftiende eeuw
noemen zij zich met gepast
gevoel van eigenwaarde over
ste dezer stede, naast od
ende die Prince". Daarom ook
kon naast hen het nieuwe
college van de vroedschap geen
macht van beteekenis ont
wikkelen. In de vroedschap
kan men een vertegenwoor
diging der burgerij zien, mits
Hist.'tent. No. 671 men daarbij alle denkbeeld
Burgemeester Dirck Jan Hendriksz. Schilderij van D. Barentsz. Hist. tent. No. 67
van een directe of indirecte verkiezing laat
varen. Die vertegenwoordiging, natuurlijk de
vermogende en aanzienlijke burgers, Werd reeds
in 1416 door burgemeesteren geraadpleegd. Die
vertegenwoordiging, die vooreerst nog een vlot
tende samenstelling had, werd in 1449 een
gesloten college van vier-en-twintig leden. Het
werd uitgebreid tot de befaamde XXXVI in 1477.
Maar burgemeesteren hadden het hoogste gezag
in hun stevige handen. Zij hebben het volle
bestuur en de geheele administratie der stad, ook
het bestuur en beheer der geldmiddelen. Zij hebben
het oppertoezicht op de publieke werken. Zij
besturen de verdediging der stad en zijn ook
daarom de hoofden der schutterij. Zij hebben het
opperbestuur van de liefdadige instellingen. Zij
benoemen de vertegenwoordigers der stad in de
regeeringscolleges en de stedelijke ambtenaren.
Zoo vormt zich ecu kleine kring van regeerders
der stad, die het stadsbestuur zoo goed als vol
ledig in handen heeft. Omstreeks 1560 waren het
slechts eenige regenten, die onder hen vijven
hoofden principalyck d'administratie over
ineenige jaren gehad hebben".
een wonder, dat daartegen verzet ontstond.
?Van dat verzet was de zoogenaamde alteratie van
26 Mei 1578 de bekroning en de voltooiing.
H. B K u u M A N s
GESCHIEDENIS
VAN AMSTERDAM
DOOR
J. TER GOUW
ACHT DEELEN
Met een groote kaart van Amsterdam van 1544
PRIJS COMPLEET f
40.iNHOUD:
I. Ue Amsterdamsche Oudheid, van
de 12de eeuw tot 1350.
11. Het Ontwikkelirgstijdperk.van 1350
tot 1555.
111. DeSpaanschetijd, van lötot 1578.
IV. De Gouden tijd, van 1578tot 1713.
V. De Pruikentijd, van 1713 tot 1795.
VI. De Franschetijd, van 1795 tot 1813.
VII. Het Hedendaagsche tijdperk, van
1813 tot einde van de li'de eeuw.
VIII. Chronologische en Alphabetische
registers.
Uitgave van
VAN HOL KEMA & WARENDORF - A'DAM