De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 18 juli pagina 5

18 juli 1925 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE HISTORISCHE TENTOONSTELLING. II. Alle geschiedenis begint bij het begin. Dat is niet alleen logisch maar ook eenvoudig. Indertijd heeft de Duitsche Keizer, die wel meer eigenaar dige bevliegingen had, propaganda gemaakt voor het denkbeeld om de historie van achter af te beginnen en zoo van onze dagen op te klimmen naar het grijze verleden. Wij weten niet, of het Duitsche onderwijs het denkbeeld, dat misschien ?een bevel en althans een wenk was, heeft aanvaard; men is of was althans in Duitschland nog al leidzaam in zulke dingen, die van de allerhoogste majesteit Werden aangeprezen. Er worden tegen woordig wel eens boeken geschreven, die men even goed van voren naar achteren als van achteren naar voren kan lezen. Maar met een geschiedboek gaat dat nu eenmaal niet; hier doet men het veiligst rnet het begin aan te vangen. Dien goeden raad zouden wij ook willen geven aan den bezoeker der historische tentoonstelling. Want hier is de chronologische volgorde, die ook in den regel de logische volgorde is, zooveel moge lijk in acht genomen. Zooveel mogelijk want de eisenen van de opstelling der voorwerpen bren gen nu eenmaal mee, dat men nimmer geheel chronologisch te werk kan gaan. Schilderijen eischen een andere opstelling dan boeken en oor konden, kaarten een andere dan penningen. Zoo moet de chronologische volgorde dikwijls worden geofferd aan de eischen van het geëxposeerde materiaal zelf. Daarom kan dan ook de volgorde van den catalogus nimmer volkomen in overeen stemming zijn met die der tentoonstelling zooals van verschillende zijden werd gewenscht. Maar in het algemeen houden wij ons aan de chronologische volgorde. Daarom spreken wij het eerst van de middeleeuwen. En dan valt natuurlijk het eerst onze aandacht op het simpele stukje perkament met zijn eenvoudig zegel, dat het eerste privilege van Amsterdam is: het charter van 27 October 1275, waarbij Floris V aan de mannen van Amsterdam tolvrijheid geeft door geheel Holland. Wij nemen deze gelegenheid te baat om een opkomende legende den kop in te drukken. Hoe die legende is ontstaan, is niet geheel duidelijk. Maar een feit is het, dat men elkander tegenwoordig navertelt, dat het oude privilege van 1275 helaas verloren is en alleen in afschrift bekend. Die legende is behoef ik het nog te zeggen? een fictie; een ieder kan zich op de tentoonstelling van de realiteit van het document overtuigen. Misschien kunnen wij ook den oorsprong van de legende achterhalen. Want wat verloren is, dat is de stadbrief van Amsterdam, dien men op goede gronden op 1300 kan stellen. Die handvest kennen wij alleen uit twee afschriften in grafelijke registers; men zal het stuk dus tevergeefs op de tentoonstelling zoeken. Blijkbaar heeft men dus den tolbrief van 1275 met den stadbrief van 1300 verward; vandaar het gerucht van den verlorentolbrief. De tolbrief van 1275 is evenwel niet het oudste stuk, dat men op de expositie kan vinden. De regeering van Lübeck stond ons een brief af van 1247 of 1248, die reeds lang bekend is, maar dien weinig Amsterdammers zeker nog in origineel heb ban aanschouwd. In dien brief, die door Oijsbrecht 111 Zilveren hoorn van het St. Joris-Schuttersgild 1566 is 'gericht 'tot den" raad der stad Lübeck, beklaagt deze heer van Aemstel zich over den overlast, die aan zijn onderzaten door die van L beck is aangedaan, en vraagt hij hun slaking. Wat het ant woord is geweest, weten wij niet Jen dus evenmin, of Oijs brecht zijn doel heeft bereikt. Maar de moeilijkheid, waar voor het stuk ons plaatst, is vooral deze, dat er in den tekst alleen sprake is van onderzaten van den heer van Aemstel en dat de naam vau Amsterdam' nergens wordt genoemd. Als het Amster dammers zijn geweest, dan was dit stukjeenj aangenaam bewijs van den oudsten handel van Amsterdam op de Oost zee. Maar wij weten dien aangaande niets met zeker heid. Als men bedenkt, dat Gijsbrecht III een machtig dynast was, wien vele onder danen gehoorzaamden, als men bovendien zich herinnert, dat het oude Muiden totjzijh gebied behoorde, dan begrijpt men de aarzeling der onder zoekers om dit eenvoudige stuk van 1247 op Amsterdam te betrekken. J";Er liggen natuurlijk nog tal van andere" respectabele ge denkstukken van Aemstels oudheid in de vitrines in het rijksmuseum. Daar ligt de stadbrief van Willem IV van 1342; daar kan men het privilege van Albrecht van 1400 zien, waardoor bijna vier eeuwen de verkiezing van de burgemeesters van Amsterdam is beheerscht. Daar liggen ook de privilegiën, die Amsterdam heeft ver worven van tal van vorsten, van de eigen landsvorsten in de eerste plaats, maar ook van vreemde dynasten, de koningen van Zweden, Denemarken en Frankrijk. En ook het oudste keurboek, het eerste privilegeboek en zooveel andere resten van de oude regeering vanAmsterdam. Die regeering kennen wij bijna van de oudste tijden al. In het privilege van 1300 wordt reeds de schout genoemd en ook de schepenen. Maar daarnaast is er reeds sprake van raden, zij het met een zeer beperkte taak; zij treden alleen op, wanneer de gewapende burgerij ten strijde uit trekt. Een halve eeuw later hebben zij wel wat meer te doen dan de gewapende burgerij aan te voeren; in het midden der veertiende eeuw hebben zij de voogdij der weezen en de zorg voor de veilig heid der stad; zij zijn dus weesmeesters en vestmeesters. Wij kennen hun namen sedert 1343. Maar daarna neemt hun macht zeer snel toe. Het resultaat is dit geweest, dat de schepenen zich met de rechtspraak hebben moeten verge noegen, terwijl de administratie en welhaast het geheele bestuur der stad in handen der raden is gekomen. De verkiezing der raden werd in 14CO door het genoemde privilege van Albrecht geregeld, en wel op deze wijze, dat zoowel de schepenen als de graaf en zijn stadhouder al hun invloed op de verkiezing van de raden verloren. Daar op berustte nog na eeuwen de macht van burgemeesteren van Amsterdam; daardoor konden zij zoo goed als onbe perkt over de stad beschik ken ; daardoor ook konden zij in de dagen der republiek zulk een sterke hand hebben in de regeering van gewest en land. Wij spraken van de burge meesters. Onder dezen naam komen de raden in 1413 voor het eerst voor. Dan ook heb ben de burgemeesters den voorrang verkregen boven schepenen. Dan zijn de bur gemeesters de werkelijke re geerders der stad geworden; reeds in de vijftiende eeuw noemen zij zich met gepast gevoel van eigenwaarde over ste dezer stede, naast od ende die Prince". Daarom ook kon naast hen het nieuwe college van de vroedschap geen macht van beteekenis ont wikkelen. In de vroedschap kan men een vertegenwoor diging der burgerij zien, mits Hist.'tent. No. 671 men daarbij alle denkbeeld Burgemeester Dirck Jan Hendriksz. Schilderij van D. Barentsz. Hist. tent. No. 67 van een directe of indirecte verkiezing laat varen. Die vertegenwoordiging, natuurlijk de vermogende en aanzienlijke burgers, Werd reeds in 1416 door burgemeesteren geraadpleegd. Die vertegenwoordiging, die vooreerst nog een vlot tende samenstelling had, werd in 1449 een gesloten college van vier-en-twintig leden. Het werd uitgebreid tot de befaamde XXXVI in 1477. Maar burgemeesteren hadden het hoogste gezag in hun stevige handen. Zij hebben het volle bestuur en de geheele administratie der stad, ook het bestuur en beheer der geldmiddelen. Zij hebben het oppertoezicht op de publieke werken. Zij besturen de verdediging der stad en zijn ook daarom de hoofden der schutterij. Zij hebben het opperbestuur van de liefdadige instellingen. Zij benoemen de vertegenwoordigers der stad in de regeeringscolleges en de stedelijke ambtenaren. Zoo vormt zich ecu kleine kring van regeerders der stad, die het stadsbestuur zoo goed als vol ledig in handen heeft. Omstreeks 1560 waren het slechts eenige regenten, die onder hen vijven hoofden principalyck d'administratie over ineenige jaren gehad hebben". een wonder, dat daartegen verzet ontstond. ?Van dat verzet was de zoogenaamde alteratie van 26 Mei 1578 de bekroning en de voltooiing. H. B K u u M A N s GESCHIEDENIS VAN AMSTERDAM DOOR J. TER GOUW ACHT DEELEN Met een groote kaart van Amsterdam van 1544 PRIJS COMPLEET f 40.iNHOUD: I. Ue Amsterdamsche Oudheid, van de 12de eeuw tot 1350. 11. Het Ontwikkelirgstijdperk.van 1350 tot 1555. 111. DeSpaanschetijd, van lötot 1578. IV. De Gouden tijd, van 1578tot 1713. V. De Pruikentijd, van 1713 tot 1795. VI. De Franschetijd, van 1795 tot 1813. VII. Het Hedendaagsche tijdperk, van 1813 tot einde van de li'de eeuw. VIII. Chronologische en Alphabetische registers. Uitgave van VAN HOL KEMA & WARENDORF - A'DAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl