De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 25 juli pagina 19

25 juli 1925 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2511 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l' DE ROOIE HAAN! door CAREL J. BRENSA (Slot) De stormwind van den Novembernacht slierde gierend om de wanden van het kleine kraakgevaarte, terwijl de dronken jongens daar stonden.. De onzichtbare hoozen knerpten en knoersten schril-fijn met de los bengelende haken. Dan weer in donkerder toon speelde er een vlaag met de oude houten goot langs het rietdak en aanhoudend daartusschendoor zwiepten de aangolvende gieren met de wilge-teenen en brieschten 't afgebrokte riet van de huik-dekking ... De diepe donkerte dompte het huisje weg voor 't gezicht dreef een duisternis tot dicht voor de oogen en weer vandaar ón-eindig ver overal heen.. Zoo werd alles tot n de lucht, het land, de wilgen en het huisje ... Totdat terwijl ze daar besluiteloos tegen den wind gebogen stonden Deun een lichtflits zag boven zijn hoofd ... De vonken slaan bij-tijden uit 't rookgat! riep hij hard ... ziene jullie? ... Dan weit ik 't meteen... Verdamd ! schoot Paling uit... Dan zul!e-we ze laten stik ken in de rook wat jonges? ... We zullen ze rooken als bokkems ... waarentig! gierde Wimpie in den storm... Hew-we niet 'n plankie? ... Paling was al voelend bij het dak. Hij keerde weer af en ging zoekend langs het huisje om den afstand te meten en vast te stellen waar hij op 't dak kon ... Laat mijn nou 's begaan zei-die hard tegen de koppen van de jongens, als er een dicht in de buurt kwam. En gierend lachte de rest van de inmense lol... Gort-ver-gort-me ... Nou!" dat tegelijk verloren ging in den storm... Paling voelde nog eens het huisje om en kwam bij het geitenhok uit. In een vlaag van opwellenden overmoed sloeg hij de houten klink van de lage deur en trok de weerstrevende geit uit het hok. Tastend langs den rug en de schoften van het trillende beest knoopte hij het gonjedek van den rug... Lieke kwam erbij om mee te spelen. Hij knipte de geit los van de schakelketting en Wimpie gaf haar op den tast een schop tegen de teere uierplek, dat ze angst-blatend en schrikkend van de gieringen door de wilgenteenen wegsprong in den storm ... Hier heb 'k wat... Help me nou 's jong ! schreeuwde Paling... 'k mot er bovenop! Twee jongens gingen staan tegen de wrikkende planken van het lage zijmuurtje, begenadigd door den loeienden wind, die alle kraakgeluiden wegnam voor de twee ouden, die binnen op de vlagen te wachten liepen ... Paling klom op hun saamgevouwen handen 't geitendek stijf onder den arm en een uitgetrokken graspol, die Marien gegeven had, in een hand ... Eerst trok hij nog 'n touw-cnd mee van de gootkardoes, dat hem slingerde in het gezicht! Toen heesch hij zich en greep het zachte dekriet met zijn vingers. Het kraakte onder hem terwijl hij verschoof en zakte soms en golfde mee. Maar vlug zooals de boerenjongens het doen als op de boerderij er een langs het rietdak naar boven moet, verplaatste hij zich en schoof schuin-omhoog naar boven langs de scheerplank tot op de vorst. Meteen schoof hij schrijlings naar het baksteenen pijpstuk, dat de schoorsteen was en waardikkeplaggerook door den wind als uit een roer gezogen weelderig uit gulpte.. . Gaat 't, jong?.. . riep er een zwak in den wind van omlaag. Maar Paling riep niet terug. Pardoes in rake handeling duwde hij de graspol de nauwe pijp-opening in en drukte het aan met het geitendek. Bang-vlug bond hij de verstopping vast met het touw van de goot en voelde na of 't ook weg waaien kon... Toen gleed hij vrij omlaag langs het riet en de scheerplank en liet zich smakkend rejr in den veenbodem naast het huisje. De rookgulp uit het plaggevuur was gestopt ! Onderwijl scharrelend op den grond, vond Deun de geiteketting en trok jde ijzeren pen uit de zui gende veen. En in pure lol van kwade wildheid kwam hij ermee uit het geitenhok en gaf felslingerend tegen het houten voorluik van het oude huisje 'n vreemden, geweldigen slag.. . 'n slag als 'n donder. .. V. Nou... Louwe Wat ken 't wezen?.. . schrikte vol plotse angst van den slag het oude vrouwtje. Louwe gooide juist nieuwe steken onder de vuurpot. 'k Kan 't nie' zeggen praatte de molle vanger, terwijl hij omkeek naar het luik... Maar 't is noodweer, hoor... noodweer! Zoo'n storm kan 'k me nie' heugen... Maar die slag? vroeg het vrouwtje. Weggewaaide brokken denk'. .. stelde de oude man gerust d'r vliegt zat over 't land nou. .. Toen kwam er weer 'n slag 'n zelfde, hevig en vlakbij als de slag van een donder... De oude vrouw van Louwe beurde weg van den stoel in stuipenden schrik voor zoo'n slag. Louwe kwam bij. .. Meteen golfde versch-zwarte rook van de nieuwe steken in ronde wolk naar omlaag terug. Heere Heere. .. wat is 't toch? drong 't vrouwtje en Louwe zei in zijn vreemdheid 'n lichten vloek. De rook drong dichter terug uit 't donkere gat boven de vuurpot en kwam aanhollend als de golven van een zee vooruit. .. Qolf over golf kwam al verder uit het gat. Louwe ging erbij maar hij kon 't gat niet meer zien van den verschen rook ! ? De plaggen en de steken knapperden de vlam lichtte nog hoog rond de pot, maar de rook bleef in huis. .. Ze vermenigvuldigde. .. verdikte. .. hoopte op al buiten den haardmond ! 't Was benauwd ineens in het kleine kamertje.. Ooeie-god. .. was' dat toch?. .. bevraagde zich Louwe, die de rook zag vermeerderen. Tersluik keek hij om naar de kleine vrouw, die angstig overeind stond, schoon voorover van oudheid. Toen ging hij haar voorbij aan de witte tafel, waar ze stond en zocht in den hoek bij zijn beklonterde laarzen den glad gesleten mollensteker. Hem vattend boven het steekblad voerde hij de lange steel boven het vuur in de schoorsteenholte en voelde en porde en roerde en bewoog rondom in het donkere gat. Meegebogen stootte hij omhoog zoover hij reiken kon in de rookpropping boven den berg gloeivuur in den haard... Maar 't gat voelde leeg Geen brok zat erin.. . En de vol-walmige rook kwam staag dichter dikker-dichter zwarter-benatiwder ??als 'n gevaar... als 'n bedwelmend monster golf over golf opnieuw terug uit 't gat omhoog ! 'n Scherpe rook van versche steken zoo dik in mooi-geronde golven en wolken deinde omlaag.. . De lage zoldering waar nog neerbungelend hingen de laatste worsten in linnen zakken en het hammetje van de oude, geslachte geit grijsde weg in den rook. En langzaam verdween duisterend de schoorsteen de schotwand de bedstee de platen aan het schot en de latafe! met het servies.. De rook in spelingen omkuivend, als de branding aan een zeestrand kwam aarzelend tot de witte tafel met het blad en de kupkes en de richel met blompotten.. . In het oplichtende midden alleen als een zon, die door den nevel breekt was knetterend de stapel van steken... rood-vergloeiend uit vuur en tooverend lange, versche vlammen, die in opslingeringen lekten nu alle richtingen uit... En in zijn half verbeten woede toch angstig stond de oude mo'lenvanger midden in het vertrek hoestend en vechtend tegen den aangulpenden rook... . zoekend zijn oude krachten te beproeven tegen den vuurstapel, dien hij niet meer bereiken kon ! En krom vergroeid en in haar aangevaren vertwijfeling als vanzelf biddend, schoof het oude vrouwtje achter hem weg en zag naar den rook en de vlammen en luisterde nog onafgebroken naar den storm rond het huisje.. . Louwe, de oude ineens schoof den wervel af, in stiknood vluchtend voor den rook en gooide de lage deur open. Maar de storm sloeg wild met het krakend luik aan de roestige scharnieren en klapte den uitgang weer dicht blaas-warreling brengend in de walmmassa ! Louwe boog voor over op de knieën en kroop naar de bedstee om te zoeken naar de leeren toffels, maar ze waren er niet.. Verder zocht hij grijpend en grissend met zijn oude handen in drift door de rook en aan wakkerende vlammen naar z'n pet en z'n buis.... Maar hij kon ze niet vinden.. . Bang schoof hij achteruit.... We mot' eruit !.. . God-god !... schreeuw de Louwe en greep naar 't vrouwtje, dat suf stond. De tafel ging weg in den donkerenden rook en de blompotten ook en de rieten leunstoel en de broodtrommel ... De lampepit ging stervend uit ! En van den instroomenden wind aangeblazen leefden de vlammen uit de kleisteken levendiger op en lekten langs de schoorsteenstijlen en grepen zich vast aan het sitsen valletje om spelenderwijs op te klimmen uit de plooien tot de krullen van het oude behang en de papieren schilderij, die boven den schoorsteen hing.. . En Louwe, de mollensteker en zijn oude vrouw weerloos weggejaagd van een stekende pijn, die uit de golfwolken kwam stapten op kousen voeten, zonder overjak en zonder buis, uit de gulpen van rook door de lage deur-donkerte in den loeienden storm.. . VI Het w; s een spel van lallende, overgekke dronkenheid een spel van woestend en vernielend boerenbesef, door de dronkene jongens gespeeld op den avond van mateloozen storm en verdoemde donkerte gespeeld door Deun en Lieke en Wimpie en Paling en Martien in een zwijmel van uitvierende brooddronkenpret in een heimelijk opgekomen lust naar een luid gevierd en wonderlijk durfachtig slot van den allereersten pandoeravond in het najaar.. . Dat wordt de Rooie Haan !" schreeuwde Lieke op eenmaal en de dronken mannen keerden af van het huisje. Want een roode vlam als 'n vurige duivelstong speelde daar uit 't schoorsteen gat in den rondom zwarten nacht. . . En de mannen riepen naar elkaar ,,wel-got.. . Hee-gaat-eran !" en sprongen van pure blijdschap onderwijl ze allengs wat van het huisje vandaan gingen. De oude Louwe keek om 't dak naar omhoog en hij zag de vurige vlammentong. En in helder besef ineens greep hij het vrouwtje en trok haar mee.. . Meteen was er de brand in het mollestekershuisje ! VII De woedende storm zong demoon in het nachte lijk donker en speelde wild als een jong roofdier, dat een weerloos dier gevangen heeft met de vurige vlammen. Eerst kwam er de vlam uit het opengebrand dak en daarachter golvingen van rook in het niet weggewaaid door den speelschen en roofdier-achtigen wind... Het huisje werd licht als een aangestoken flambouw in de donkere wijdte en de rook kwam overal, uitgedrongen door 't brokkige riet! En terwijl de nacht vorderde en de storm loeiend gierde door de najaarsduisternis over de. ver verwijderde vlek op de eindelooze vecnhei, lag daar in het heelal van donker het brandend huisje in een lichtzee.. . Het leek tot een middelpunt van een spookachtige plek op de wereld overal donker met n lichtvlek daarin, van donkerder donker juist omgrensd: in een wijd-ommen nacht n punt van licht-flikkerend licht: het hulkje !.. En het hulkje was er al niet meer, want het was weg in den helderen vlammenlaai, die knetterend opsloeg uit het gretige vuur.... het was weg in de stevige strepen van vlam, die hoog in het donkere slingerend lichtten door den storm ge zweept verslingerend in stof en asch en vonken van riet in de fel verlichtte wijdte.. . En ver van den aangestoken fakkel op den grens van het donker en boven den wind en de drijving van rook lagen Deunen Lieke en Wimpie en Paling en Marien.. . Diep in het bruin ver storven veengras lagen ze met den kop in lachkramp naar den grond gedrukt! Woest schudden ze soms van krollenden, barstenden, mirakelen lach, proestend naar mekaar: Verdamd... verdamd wa' brandt 't ding, joh!".. . En zwijmelend in verholen genot, zooals ze nou toch 's den ouwen Louwe gepest hadden, lagen ze te zien naar de vuurtongen van felle vlam en te luisteren naar de scherpe knettering van het rieten dak, dat onder de wilde drift van den wind verteerde.. . En ze lagen te rollen tegen elkaar niet te zien vanuit de verte, maar voluit over gegeven aan de verschrikkelijke genietingen van den eersten pandoer-avond van 't najaar!.... En opzij van den brand, buiten de tongen van omhoog zwiepende vlammen, maar geel-spokig ver licht door den gloed van het laaiende vuurschijnsel stonden Louwe, de oude mollenvanger en het kromgegroeide, krukkende vrouwtje aan elkaar geleund.. . In de hooge hcnnepzeel-broek zonder pet en zonder buis stond hij, zoo weg gedreven uit de rookverstikking en naast hem boog het vrouwtje door hem meegetrokken in zijn beseffende reddingsdrift zonder overjak en zonder muts.. . En hij als een oude, maar geestkrachtige generaal, die een veldslag verloren heeft en zijn leed met oude trotschheid draagt en zij als een die toch eigenlijk niet anders dan vrouw is en steun zoekt in de gevaar-oogenblikken bij hem waar ze van is.. . zoo stonden ze buiten het vuur in den greep van den loeienden stormwind ! En ze huil den naar elkaar in een «nik bij het zien van de ver woesting van het zwiepende noodweer ! En ze bogen naar elkaar de oude koppen met de warrelige haren door den wind en huiverden gebogen tegen den druk van de stormkracht bij het hooren naar de verknettering van het huisje. .. En ze wisten dat het reddeloos verslingerde in splinters van vuur: 't dak de wanden de tafel de leun stoel 't bed en de oude geliefde platen.. . Totdat ze eindelijk nog meer opzij moesten voor het als een brandende riethoop in elkaar vallende huisje en ze daar ver in den nacht en bij het ?.\ weer komen van den morgen nog stonden, ver kleumd en verwaaid bij de smeulende resten, wacl tend op de eerste boeren uit den omtrek, die eindelijk kwamen zien naar het leutige spel van de dronken jongens uit de Meer:... De Rooie Haan!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl