De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 25 juli pagina 4

25 juli 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2511 HET-OERA-LIND A-BOEK door Dr. M. D E JONG HZN. Iv.' Het is een bekend verschijnsel, dat in tijden van beroering de wederoplevende religiositeit bijwijlen in de zonderlingste vormen tot uitdrukking komt. Een zeer eigenaardige openbaring op dit gebied is de in sommige kringen van het Duitse nationalisme waar te nemen idealisatie van het Oud-Germaanse heidendom. De Duitser heeft daar altijd een zwak voor gehad. Was tot dusverre het Christendom in staat geweest vormen te vinden voor die Oud-Germaanse religi ositeit, gepaard met Deutsches Heldentum", de onder de invloed van de oorlog verhoogde vitaliteit van deze gevoelsfactoren schijnt in de traditionele cultusvormen niet langer haar vertolking te kunnen vinden. Openbaren zich deze gevoelens maar ? zelden in Christfeindlichkeit", des te feller en beslister treden zij op in de vorm van anti-semitisme. Deutsches Heiden- und Deutsches Heldentum hebben het terrein van kunst en wetenschap verlaten, om de slinger-en kronkelpaden van theologie en politiek te betreden: fel betwisten zij de Joden, behalve hun invloed op staat en maatschappij, thans ook hun aanspra ken op het oudste, het echte monotheïsme. Het oude Duitse heidendom., was geen heidendom Ontwikkeld uit de zonnedienst, waarvan het spakenrad het schone embleem was, kende de eredienst der Germanen maar n God, WodanAlvader, geeft volks- ol stamgod, zooals Jahwe, de ene God der Joden. ";' Terug tot deze Wodansdienst! Al wat onder de vlag van het Christendom aan Joods-exoterise vormen is binnengedrongen en zich over het VoFkstümliche heeft uitgestort, moet worden te niet gedaan, opdat de Duitser eindelijk zich zelf zij. Is het wonder, dat dit geslacht van Hakenkreuzler sehnsuchtsvoll in de grauwe kolken der historie gestaard heeft, om haar de geheime nissen zijner afkomst te ontlokken? Elke richting vindt ten slotte haar wetenschappelijke verte genwoordiging, zoo ook deze. Het was prof. Dr. H. L. Wirth, die de Duitse prioriteitsrechten ?op het zuivere monotheïsme heeft weten te ;staven met over-overoude documenten. Niet .op 'de bodem van de Rijn, niet in de spelonken van Taunus of Harz heeft hij ze gevonden, maar in een verre, vervreemde uithoetëvan het Duitse .stamland, in het land der Friezen, anders zoo arrri aan getuigen aus verklungenen Zeiten. Daar vond hij het kostelijk kleinood, helaas niet in zijn oorspronkelijke vorm, maar toch 3n een gewaad zóó altertümlich, dat de vergeelde bla'den, gedrenkt met oer-Germaanse heidense wijsheid, gesierd met de emblemen van het spa kenrad, o Hakenkreuzler! voortaan door elke Duitser als een Oer manenbijbel verdienen vereerd te Worden., het Oera-Linda-Boekl Wie lacht daar! Prof. Wirth is binnen onze landpalen, te Utrecht, geboren, van Duitse afkomst; is in Duitsland gepromoveerd op het proefschrift Der Untergang des niederlandischen Volksliedes," heeft gedurende de Wereldoorlog de Duitse belangen in Belgi gediend, en daarna een tijdlang in Friesland verblijf gehouden. En daar is het geschied ! In een vergadering van het Friesch Genootschap heeft hij zijn zeer oorspronkelijke inzichten aangaan de het Oera-Linda-Boek uiteengezet en vervolgens twee werken in het vooruitzicht gesteld: 1°een bloemlezing uit het Oera-Linda-Boek met wetenschappelij^e inleiding, 2°een boek van ont zaglijk veel wijder strekking, een werk, waarvan hij een omkering van alle begrippen op het gebied der archaeolögie verwacht: Urgermanischer Glaube, waaraan echter het Oera-Linda-Boek weer ten grondslag ligt. Hij zal aantonen, dat de cultuurbeweging zich niet van het Oosten naar het Westen, maar omgekeerd bewogen heeft, van Friesland uit haar de landen der would-be klassieke oudheid; hij -zal bewijzen, dat het Deutschtüm niet slechts als 'de bakermat van het monotheïsme, doch in 't algemeen van onze ganse Europese beschaving te beschouwen is. Het is te begrijpen, dat de mannen van het Friesch Genootschap bij deze klaroenstoten eerst eens gevoeld hebben, of hun het hoofd nog tussen de 'schouders zat.... Toen... hebben zij het hoofd geschud, hun gedachten bijeengeraapt en zich afgevraagd.... wat het Oera Linda-Boek dan wél was. En dat was het hem nu. Wat het O.L.B, wel is, weet eigenlijk niemand. Beckering Vinckers had in 1877 als vervaar diger aangewezen de man, die er mee voor den dag gekomen was, de scheepstimmerbaas van de Marinewerf in Den Helder, Cornelis over de Linden, een man, die prat ging op oud-Friese afkomst. Mr. Garel Vosmaer had vervolgens in Het Vaderland, zeer in het algemeen gewezen op het ma9onnieke karakter van het O. L.B. Hij kwam later in zooverre op dit oordeel terug, dat het hem bij nadere lezing toescheen, dat Friese stamgevoelens onder de motieven, die de vervaardiger gedreven hadden, op alle mogelijke andere drijfveren verre de overhand gehad moesten hebben. Daar bleef het sedert bij, totdat de bekende folklorist Johan Winkler, in een memorie, tijdens zijn leven bij het Friesch Genootschap gedepo neerd, en volgens beschikking pas na zijn dood (in 1916) geopend, de bewering uitsprak vrij sober toegelicht dat Dr. Eelco Verwijs en Ds. Francais Haverschmidt schuldig aan het geval stonden, een bewering die niet nieuw, maar ook nooit bewezen was, allerminst door Winkler. En zoo hield Beckering Vinckers' opvatting stand, al voelde menigeen het onbevredigende van zijn verklaringen. Dat het O.L.B, nu ten slotte toch echt zou zijn, een Friezen-, een Germanenbijbel, dat heeft de Friezen tot bezinning gebracht en zij hebben zich opnieuw de vraag gesteld: Wat is het O.L.B. toch eigenlijk, en wie heeft het gemaakt ? In het Friese tijdschrift It Heitelan", 1923, heeft Dr. G. A. Wumkes een artikelenreeks geschreven, die later afzonderlijk uitgegeven is onder de titel Frymitselderij en Oera-LindaBoek." Deze brochure brengt echter de kwestie geen stap vooruit. Het enige orlg|nele ervan bestaat hierin, dat zij in het Fries geschreven is. Dr. Wumkes aanvaardt eenvoudig Beckering Vinckers' resul taat en tracht het te schragen met een hypo these" aangaande de drijfveren van e ver vaardiger, welke hij echter alle ontleent aan het bovenaangehaalde artikel van Mr. Vosmaer, hier en daar in bewoordingen, die zacht uitge drukt, aan grote onoorspronkelijkheid mank gaan. Daarbij blijft hij absoluut in gebreke, Ijet maijonnieke karakter van het O.L.B, aan te tonen; doet er zelf geen poging toe. Na Wumkes schreef in It Heitelan", 1923, de heer J. A. Hof een reeks artikelen, die van beter inzicht getuigen. Hof ziet althans het nieternstige karakter van het O.L.B. Dan neemt hij het op voor Johan Winkler. Hij meent de medewerking van Verwijs te moeten aanvaarden, echter niet meer dan de medewerking. Ook Ha verschmidt levert zijn pond. Maar de eigenlijke maker blijft-ook bij Hof, voor als na, Cornelis over de Linden van Den Helder. Reeds in 1922 heb ik de overtuiging uitgespro ken, dat men bij de oplossing van het probleem moet uitgaan van Winkler's verklaringen, in zonderheid voor zooverre ze Verwijs betreffen. Een langdurig en moeilijk onderzoek heeft mij in staat gesteld het bewijs te leveren, dat inder daad Dr. Eelco Verwijs en hij alleen het kunststuk volbracht heeft, nu ja, met een enkele technise medewerker, waarschijnlijk een beambte van de Prov. Bibliotheek te Leeuwarden. Hoe hij op de gedachte gekomen is, wat hij er mee heeft voorgehad, op welke Wijze hij zijn product wist te lanceren, en nochtans verborgen kon blijven, deze en tal van andere vragen moesten tot oplossing gebracht worden. Da achtergrond,. waartegen alles zich afspeelt, is het Friesland uit het midden der 19e eeuw, de Friese cultuur, de Friese wetenschap. Zonder deze te kennen, en te peilen in haar eigenaardigheden, haar zwakheden vooral, kan het Oera-Linda-Boek niet begrepen worden, en nog minder gewaar deerd als een litterair-histories monument, dat waarlijk enig in zijn soort is. Daar het mij tot dusver niet is mogen gelukken, mijn werk te publiceren, stel ik er prijs op, althans het resultaat van mijn onderzoek hier mede te delen. Eelco Verwijs, van moederszijde Fries, van vaderszijde West-Fries, heeft tien van de beste jaren zijn levens in Friesland verblijf gehouden, eerst als leraar aan 't Gymnasium te Franeker, daarna als archivaris-bibliothecaris van Fries land te Leeuwarden. Daar, in de kringen van het Friesch Genootschap voor Taal-, Geschied- en Oudheidkunde, heeft hij de Friese, wetenschap pelijke cultuur in de beoefening der historie en in taalkundige studiën van nabij leren kennen. Hij zag en ervoer, hoe deze in hoge mate beheerst Werden door Friese stamgevoelens, zóó zeer, dat de wetenschap er ernstige schade bij leed. Krities van aanleg, begaafd met een levendige intuïtie, en een nimmer slapend gevoel voor het komise, troffen hem vooral twee dingen: de wonderlijke adoratie der Friezen voor de dwaze verhalen der oude stamkronieken, met name van die van Occo van Scharl, en ten twede de eigen aardige Wijze, waarop de studie van het OudFries bedreven werd. Ook hier de meest onhistorise opvattingen; velen meenden, op het gezag hebbend woord van De Haan Hettema, dat het moderne Fries, behoudens verbastering" niet noemenswaard verschilde van het Fries der Oude Wetten; dat het waargenomen verschil meer een kwestie van spelling dan van taal was. Teekening voor de Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen Dr. JAC. P. THIJSSE, die heden 60 jaar wordt GRANDS VINS DE CHAMPAGNE POL ROGER & Cie. Agent General: JAGER GERLINGS, Haarlem Verwijs, een meester in nabootsen, in het komise genre vooral, had reeds als student aardige proeven gegeven van parodieën in., quasi MiddelNederlands. Onder omstandigheden, waarop hier niet nac"er kan worden ingegaan, is hij er toe gekomen, quasi oud-Fries te schrijven: een groteske parodie in de vorm van een over-over-oude kroniek, oneindig eerbiedwaardiger dan de eer waarde Occo Scarlensis: een kroniek der kroniekn.e Dat deze parodie een mystificatie kon worden, is het meest doorslaande bewijs van haar raakheid. Intussen is de inhoud van het O.L.B, geen willekeurige fictie. Indien het anders ware, zou zij geen doel getroffen hebben: overal lopen de onzichtbare draden naar een objectieve werke lijkheid. Het is mij mogelijk geweest op tal van plaatsen de herkomst en de strekking van bepaalde gedeelten aan te Wijzen. Een enkel voorbeeld voor goed begrip. In het Oera-Linda-Boek is veel sprake van de Linda-oorden, de keur van Frieslands gouwen. Dr. Ottema, de uitgever van het O.L.B, zocht dit gewest, evenals zoovele anderen, in de buurt van het riviertje de Linde, later zelfs op de bodem der Zuiderzee. Nooit is hij, of iemand anders, op de gedachte gekomen, het in de buuit van Leeuwarden te zoeken. En toch staat dit in het O.L.B, zoo duidelijk te lezen. Welnu, in een boekje van Verwijs' hand, van 1864 dat is drie jaar voor het handschrift opdook ik bedoel in de studie: De kerk te Leeuwarden en de abdij van Corvei, vindt ge op de laatste bladzijde de Linda-oorden in embryonale toestand. In de laatste noot overweegt yerwijs, de naam Leeuwarden af te leiden uit die van een dorp Lintarwrda, dat in de Annalen van het klooster Fulda voorkomt, een en arider op het voetspoor van Mr. L. Ph. C. van den Bergh in zijn MiddelNederlandsche Geographie (Ie uitg. 1853). Verwijs meende eerst, dat het Lintawrda was (zonderr); aldus had een vroeger onderzoeker gelezen. Hij vertelt ons nu, hoe hij, misleid door deze fou tieve spelling, zich aan verstrekkende etymologise fantasieën overgegeven had, maar nog juist voor de gevolgen gespaard gebleven was door de ontdekking van de r in de Corrigenda bij Van den Bergh. Welnu,.deze Linta-wrda, waarvan hij tui niet meer via Liunwert(op Bruno-munten) tot de vorm Le .uwarden mocht komen, duiken onder, maar verschijnen aan de oppervlakte in het O.L.B, als de omgeving van Leeuwarden, de Linda-oorden. de meest volmaakte wagen. AUTO-CENTRALE - HAARLEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl