De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 25 juli pagina 5

25 juli 1925 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2511 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE POSITIE DER RUSSISCHE KUNSTSCHILDERS door BORIS RAPTSCHINSKY Kort geleden heeft de commissaris van de Rus sische afdeeling van de tentoonstelling te Parijs, een zekere Kohan, te Parijs een voordracht ge houden over de positie, die de schilders in sovjetRusland innemen en over de verschillende stroo mingen, die op kunstgebied nu in Rusland heer senen. Zooals alle bolsjewiki heeft de heer Kohan misbruik gemaakt van de onbekendheid van het Fransche publiek met den werkelijken toestand in Rusland om zijn toehoorders de meest onwaar schijnlijke dingen wijs te maken. Daar het niet onmogelijk is, dat sommige dezer phantastische inlichtingen ook in Nederland bekend zouden worden en de wanvoorstellingen, die nu reeds heerschen nog grooter zouden maken, hebben wij besloten op grond van officieele bolsjewistische gegevens (geput uit de bolsjewistische bladen en kunsttijdschriften) een beeld van de toestanden op kunstgebied in Sovjet-Rusland te geven. Voor alles over de stroomingen. De heer Kohan beweerde, dat op het oogenblik in Rusland de heerschende strooming is die der activisten en dat iedere kunstenaar, die de tegenwoordige Russische kunst wil begrijpen, moet beginnen met het in zich opnemen van de grondstelsels van deze strooming. Wat is er waar in deze bewering van Kohan, den bolsjewistischen president van de Academie voor beeldende kunsten?" Hierop vinden wij een ant woord in eenige artikels van het Russische tijd schrift Zjiznj Iskoesstw" (Het Leven der Kuns ten). Dat bijzonder deskundig blad vertelt, dat er te Petersburg inderdaad een groep jonge kunste naars bestaat, die zich activisten" noemen. Hun stelregels zijn: 1. het werk moet het resultaat zijn van een actieve verwerking van de indrukken, die de natuur op den kunstenaar maakt; 2. er mag in het werk niets zijn dat naar mystiek of abstractie zweemt; 3. bij voorkeur moet de schilder tot onderwerp revolutionaire momenten kiezen. De leiders van deze beweging zijn jonge, geheel on bekende schilders (Pachomow, Popow, Britanisjsky), Wier aanhang zeer klein is. In het najaar heeft deze groep een'tentoonstelling georganiseerd, maar de resultaten waren zeer treurig en zelfs de meest orthodoxe recensenten van de bolsjewisti sche bladen hebben zeer weinig bewondering voor het werk dezer groep getoond. Overigens zijn de principes van de activisten" niet nieuw. Behalve punt 3 is hun program een wat opgefrischte editie van de leerstellingen der Pjerjedwizjniki" uit ?den goeden ouden tijd. Waarom de heer Kohan '?deze groep heeft gekozen en over haar als de rich ting in de hedendaagsche Russische kunst ge sproken is een raadsel. Want, terwijl de acti visten" niets nieuws hebben gebracht, zijn er ver schillende stroomingen, die inderdaad de geweldige veranderingen, die de revolutie in het Russische leven heeft teweeggebracht, hebben verwerkt en in hun scheppingen tot uiting willen brengen. Ook hetgeen de bolsjewiki in het buitenland over het leven van de Russische schilders vertellen is niet waar. Volgens de officieele gegevens, die Zjiznj Iskoesstw" verstrekt, bevinden zich op het oogenblik te Petersburg (het centrum in Rusland) in staatsdienst 296 schilders; 50 pCt. van hen ont vangen een salaris van 30?70 roebel per maand ?(volgens de 13 klasse). De overigen zijn wat for tuinlijker en verdienen tot 100 roebel per maand (het maximum). Deze schilders-staatsambtenaren Worden als gelukskinderen beschouwd en door de minder gelukkige collega's benijd. Er zijn pl.m. 120 schilders, die geen staatsbetrekking hebben en hun brood met hun arbeid moeten verdienen. De inkomens van deze ongelukkige dienaren der schilderkunst varieeren tusschen 15 en 30 roebel per maand. Men bedenke daarbij, dat het leven te Petersburg peperduur is en dat een paar schoenen meer kosten, dan hetgeen een schilder in een geheele maand kan verdienen. Hoe dezen treurigen toestand te verklaren? Het reeds genoemde kunstblad geeft op deze vraag het volgende antwoord: er bestaat geen vraag in tegenwoordig Rusland naar kunstwerken. De Bond van Kunstenaars te Petersburg heeft zich met een memorandum tot de regeering ge wend en zich over den toestand beklaagd. Wij lezen in dat stuk de volgende klacht: De staatsorders worden zonder eenig stelsel uitgedeeld en de meeste bestellingen krijgen enkele schilders, die ook zonder deze staatsbestellingen met werk overladen zijn. Particuliere orders zijn er in het geheel niet. Wij moeten dus voor de vrije markt werken, op een toevalligen kooper rekenen en deze daagt zelden op. En al lukt het een schilder wat te verkoopen, dan ? ontvangt hij voor zijn werk zoo weinig, dat zelfs de kosten van materiaal niet door deze betalingen gedekt kunnen worden". Dat deze klacht niet ongegrond is zien wij uit 0*6 volgende voorbeelden: op een veiling heeft een schilderij van Makowsky zelfs geen 6 roebel kun nen opbrengen, terwijl vóór de revolutie een der gelijk doek minstens 1000 goudroebel opbracht, ?een schilderij van Ajwazowsky (een beroemd APEKOOL Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan THE MISSING LINK Russisch schilder) kon zelfs voor 2 roebel geen kooper vinden enz. (uit hetzelfde memoran dum). In de vooroorlogsche periode verkochten de schilders veel doeken op de tentoonstellingen. Nu is dit anders. Zjiznj Iskoesstw" vertelt bijv. het volgende: Verleden jaar vond een tentoonstelling van verschillende schilders plaats. In het geheel werden tentoongesteld 1617 schilderijen. Hiervan werden verkocht slechts 22 en wel voor 251 roebel. Men betaalde van 2 tot 30 roebel per schilderij. Voor den oorlog leverden de tentoonstellingen van Leningrad aan de schilders een bedrag van boven de 400000 roebel per jaar op. Gemiddeld verdiende iedere schilder die op die tentoonstellingen werd toegelaten 1000 roebel en nu l roebel 17 kopeken". In welke ellendige levensomstandigheden de on gelukkige schilders moeten verkeeren, die van der gelijke betalingen moeten leven, is niet moeilijk te begrijpen, als men bedenkt dat zelfs vóór den oor log de meeste schilders een zeer sober bestaan hadden. SPREEKZAAL DE ECONOM. AFD. AAN DE H.B.S. door IR. H. ENNO VAN GELDER De brochure van Ir. van Mourik Broekman over dit onderwerp geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen. De H.B.S., oorspronkelijk bedoeld als school voor eind-onderwijs, is langzamerhand voor een groot deel voorbereidende school geworden voor verdere studie. Begonnen als opleiding voor de studie te Delft en te Breda is, na de aanneming van de wet-Limburg, de H.B.S. in nog grotere mate opleidingsschool geworden voor hoger onder wijs. Zij heeft daardoor een dualisties karakter gekregen dat aan beide opleidingen (voor ver schillende beroepen n voor hoger onderwijs) schade doet. Is voor de vooropleiding van hoger onderwas de vijfjarige H.B.S. niet voldoende en moet, naar ik meermalen ree s heb aangetoond (in Gids, Vragen des Tij ds en de Ingenieur), daaraan een 6e klasse worden toegevoegd, waarin de leerling, als overgang tot vrije studie, moet leren zelf standig te werken, door bizondere onderwerpen en vraagstukken zelfstandig te leren behandelen, en waarin een deel van de propaedeuse worde ondergebracht, evenals dit op het gymnasium het geval is, voor de opleiding tot intrede in de maatschappij en voor verschillende beroepen (posterij, belastingen, notariaat enz.) is het gewenst de opleiding met de 5de klasse te eindigen. Ik heb indertijd (Vragen des Tijds, Juli 1914) aangegeven hoe aan dit euvel zou zijn te gemoet te komen. Door de economiese afdeling (A) kan nu aan enkele oveiblijvende bezwaren te gemoet gekomen worden. Voor hen die niet verder studeren en voor wie dus de 5de klasse het eind punt is, is juist die afdeling, waar gekweekt moet worden belangstelling in en begrip van de eco nomische en maatschappelijke vraagstukken en, naast historische wetenschappen, een degelijke en bezonken studie der moderne taal- en letterkunde wordt gemaakt" de school bij uitnemendheid. Voor hen die in de moderne talen wensen door te studeren, blijft mijns inziens het gymnasium aan gewezen. Wanneer nu aan de H.B.S. deze afdeling wordt verbonden, dan is er geen bezwaar de leerlingen hiervan met een getuigschrift (of wil men liever een eindexamen) de school te doen verlaten. De af deling B., die dus blijft als tegenwoordig, is dan de goede voorbereiding voor hoger onderwijs, mits die met een jaar wordt verlengd. Ik zal daar over hier niet verder uitwijden om niet te uitvoerig te worden, maar verwijzen naar mijn opstel in de Gids van Juli 1920 en dat in de Ingenieur van 8 November 1924. Vervanging van de hogere handelsschool moet de afdeling A zeker niet zijn, dit ben ik gehul met Ir. van Mourik Broekman eens.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl