Historisch Archief 1877-1940
DE, GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2512
HET NIEUWE KANKERONDER
ZOEK VAN GYE EN BARNARD
door Prof. Dr. W. STORM VAN LEEUWEN
Indien iemand beweren zou, dat de nieuwe
onderzoekingen van Gye en Barnard niet belangrijk
zijn, zou ik mij dadelijk bereid verklaren om een
lang artikel te schrijven waarin ik het tegendeel
zou trachten te bewijzen.
Dit stel ik voorop, omdat ik in het onderstaande
wil probeeren uiteen te zetten wat de werkelijke
beteekenis van Gye's werk is en daarbij zal moeten
betoogen, dat zóó fundamenteel, zóó
wereldschokkend als vele bladen ? de deftige oude
Engelsche Lancet aan het hoofd hef willen
doen voorkomen, dit werk m.i. niet is.
Het is een mooi onderzoek, bevat oorspronke
lijke ideeën, opent nieuwe gezichtspunten, is dus
onze belangstelling zeer waard, maar als de Lancet
schrijft: these observations may, we
believe, represent a solution of the central problem
of cancer" dan moet ik wel zeggen dat ik ,ge
lieve" dat we van deze solution" nog steeds een
verschrikkelijk lang eind af zijn, ook al mag men
Gye om zijn in korten tijd verkregen belangrijke
resultaten benijden.
* *
*
Om te kunnen uiteenzetten wat Gye en Barnard
voor nieuws hebben gebracht, moeten we eerst
nagaan hoe de toestand Was voor zij met hun
publicatie verschenen.
Men Weet sinds lang, dat de z.g. boosaardige
gezwellen, waarvan de hoofdvertegenwoordigers,
de kanker en het sarkoom zijn, ontstaan door
woekering van cellen van ons lichaam. Als cellen
gaan woekeren ontstaat nog niet altijd een
boos!aardig gezwel; een wrat of pokken bestaan b.v.
?ook uit celwoekeringen. Het karakteristieke van
.het boosaardige gezwel is, dat de woekering steeds
voortschrijdt en ten koste gaat van het omliggende
-weefsel; het gezwel respecteert, zooals men het
?wel uitdrukt, geen anatomische grenzen, groeit
steeds voort, en is tot nu toe alleen door operatie
of door bestraling in een aantal gevallen
in bedwang te houden. Bovendien komt bij deze
gezwellen het verschijnsel van metastaseering"
voor, d.w.z. uit het oorspronkelijke gezwel
heeft uitzaaiing plaats naar andere organen; men
neemt daarbij veelal aan, dat cellen van het gezwel
door bloed of lymphe naar andere plaatsen worden
vervoerd en daar op hun eigen gelegenheid gaan
woekeren.
Wat is de reden, dat bij een bepaald individu
een boosaardig gezwel ontstaat?
Dat is het groote probleem the central pro
blem of cancer". Laten we nagaan hoe dicht Gye
en Barnard ons bij de oplossing hebben gebracht.
* *
*
Onder de vele theoriën omtrent het ontstaan
van boosaardige gezwellen, was er n die we hier
ter sprake moeten brengen, d. i. de parasitaire
theorie.
Wordt kanker niet door een parasiet veroor
zaakt, zooals we dat voor tuberculose, voor pokken
en tal van andere ziekten aannemen?
Tallooze malen hebben onderzoekers gemeend de
parasiet te hebben ontdekt, (verleden jaar neg
twee maal) maar steeds liep het op een teleur
stelling uit. In die richting had men met een
straks te bespreken uitzondering niet veel
succes, maar een andere onderzoekingsrichting be
loofde meer resultaat. Men slaagde er in om een
boosaardig gezwel van het eene dier op het andere
over te brengen. Ik heb altijd gemeend, dat de
Deen Jensen de eerste is geweest aan wien dit
gelukte, maar uit een in de Lancet verschenen
overzicht blijkt mij dat Hanau en Morau hem
voor zijn geweest. Het werk van deze laatsten is
echter onopgemerkt gebleven en de eigenlijke
experimenteele kankerstudie begint omstreeks
1902. Jensen had toen een kankergezwel van muis
op muis overgeënt, dit werk werd voortgezet o.a.
door Bashford en Murray in Londen, later door
vele anderen (Ehrlich heeft o.a. veel aan deze
kankerstudies gedaan) en thans weet men, dat
in iaf van gevallen dergelijke transplantaties"
mogelijk zijn en men heeft de wetten leeren kennen
die, daarbij gelden. Een van die wetten is, dat
nooit een transplantatie gelukt van de eene dier
soort op de andere; het gaat van muis op muis,
van rat op rat, maar niet van muis op rat.
De belangrijkste ontdekking die hierop volgde
was die van Peyton Rous, die in 1911 in het
Rockefeller instituut een onderzoek begon over
transplantatie van gezwellen bij kippen. Hij kreeg
drie gezwellen in handen die regelmatig van de
eene kip op de andere liefst van hetzelfde ras
konden worden overgebracht en de gezwellen die
daardoor onstonden waren specifiek, d.w.z. de
drie gezwellen hadden oorspronkelijk een geheel ver
schillenden bouw en verschillende eigenschappen
en die verschillen bleven bij. de transplantatie
bestaan: type I gaf altijd een gezwel type I enz.
- Wat gebeurt er als men een gezwel van het
eene dier bij het andere transplanteert? Men
brengt levende cellen van het gezwel in het
lichaam van een dier en daar ontstaat dan een
nieuw gezwel. Hoe moet men zich dat voorstellen?
Gaan die ingebrachte cellen woekeren ten koste
van de omliggende? of veroorzaken de nieuw inge
brachte cellen alleen, dat de in het lichaam reeds
aanwezige cellen gaan woekeren? Dat waren
vragen, waarvan de beantwoording zeer moeilijk
was.
Nu komt de belangrijke ontdekking van Roüs.
Hij nam gezwelweefsel, wreef het met zand,
voegde er vloeistof aan toe en filtreerde door een
filter, dat zoo dicht was, dat cellen niet konden
passeeren. Met dit celvrije" filtraat kon Rous bij
kippen een gezwel teweegbrengen dat alle eigen
schappen had van het oorspronkelijke gezwel.
Derhalve: met een uit een gezwel verkregen vloei
stof die geen cellen bevat kan bij een kip door
inspuiting een gezwel verkregen worden, dat door
alle werkers op dit.gebied als een echt boosaardig
gezwel wordt beschouwd. In dit geval dus was
het zeker, dat door een van buiten ingebracht
agens de eigen cellen van het lichaam tot woekering
konden worden gebracht en de aard van het ge
zwel is daarbij afhankelijk van den aard van het
ingespoten agens.
Deze onderzoekingen van Rous gelukten bij drie
kippengezwellen, ze zijn door tal van onder
zoekers bevestigd, maar het is nooit gelukt het
experiment te herhalen met gezwellen van andere
dieren; het ging alleen met de drie sarcomen
van Rous.
Het is duidelijk, dat Rous' onderzoekingen
pleitten voor de parasitaire theorie; in het cel
vrije" filtraat kon men de aanwezigheid van een
parasiet aannemen. Rous zelf ging zoover niet,
hij sprak steeds van een agens", hij vermeed het
woord virus" omdat het niet gelukte het agens
te kweeken d.w.z. men kon niet aantoonen, dat
het zich vermenigvuldigen kon.
Op dit punt bleef het werk van Rous staan.
Hij zelf trok zich omstreeks 1917 uit de kanker
studie terug en anderen kwamen in deze richting
ook niet verder.
Intusschen kwam langs twee andere wegen wel
vooruitgang. De Deen Fibiger toonde aan, dat bij
de rat een kanker van maag en slokdarm kan
worden teweeggebracht door een soort worm, die
parasieteert op kakkerlakken, die door de ratten
worden gegeten. De gezwellen, die zoo ontstaan,
voldoen aan de eisenen die men aan een echt
kankergezwel stelt, ze kunnen ook van het eene
dier op een ander dier (van dezelfde soort) Worden
overgebracht.
Korten tijd later vonden twee Japanners, dat
bij muizen kankergezwellen kunnen ontstaan
indien men een deel van de huid langen tijd
achtereen (weken of maanden lang) geregeld met
teer besmeert. Deze onderzoekingen zijn door
anderen bevestigd, de methode van teerapplicatie
is verbeterd, men heeft de eigenschappen van
deze teercarcinomen" nauwkeurig bestudeerd, en
men kan ze nu ook van dier op dier overbrengen.
Onze landgenoot Deelman heeft o.a. ook aan deze
onderzoekingen een belangrijk aandeel gehad.
Hier waren dus twee methoden waarmee met
een uitwendig aangrijpend agens, experimenteel
boosaardige gezwellen kunnen worden teweegge
bracht. In deze beidt; gevallen moet men ook weer
aannemen, dat het agens de eigen cellen van het
lichaam tot woekering brengt. Maar hoe doet-het
dat? Velen zijn geneigd om chronische irritatie"
(door producten van de worm, door teer) voor de
kankervorming verantwoordelijk te stellen; men
wist dat chronische irritatie bij den mensen kanker
kan teweegbrengen.
Met een eenvoudige parasietentheorie konden
deze nieuwe onderzoekingen natuurlijk'niet in over
eenstemming worden gebracht. Zij, die toch aan
een parasiet bleven gelooven stelden zich de zaak
als volgt voor: er is een parasiet, die vrijwel
alom tegenwoordig is, maar die op zich zelf geen
gezwel kan teweegbrengen, hij kan dit wel als er
eerst chronische irritatie" wordt teweeggebracht;
misschien veroorzaakt teerapplicatie ook wel langs
anderen weg een dispositie". Wie in zulk een
geval dacht aan een parasiet, dacht vermoedelijk
aan een z.g. ultravirus, een parasiet van zeer kleine
afmetingen, die eenige bijzondere eigenschappen
heeft, die wijl ze straks toch weer ter sprake
moeten komen hier dadelijk kunnen worden ver
meid.
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25»" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 126
Een ultravirns kan niet leven ten koste van
dood materiaal, maar alleen ten koste van levend
weefsel. Men neemt aan, dat hij in levende cellen
binnendringt, de cel tot woekering brengt, zelf
daarbij zich vermenigvuldigt, terwijl de cel ten
slotte te gronde gaat. Men moet dus verwachten
dat een ultravirus niet, zooals b.v. bacterie, of
dood materiaal (gelatine, agar agar) in cultuur
zal kunnen worden gebracht, maar alleen in
media waarin zich levend weefsel bevindt.
Na deze inleiding kunnen we gemakkelijker
aangeven wat Gye gedaan heeft. Dit zullen wij
in een volgendjartikel doen.
OLIE EN SCHUIM
In het nummer van 4 Juli 1.1. komt de heer
Thijsse in een zijner wekelijksche causeriën te
spreken over de bekende schtiimvorming, en
hij schrijft die inderdaad abnormale hoeveel
heid schuim, zonder er doekjes om te winden,
toe aan ,,de allernaarste nasleep van een der
triomfen van de moderne techniek: het olieveld
op zee."
Voor zoover ik heb kunnen nagaan, heeft de
stookolie met dit verschijnsel niets te maken ge
had en is het alleen veroorzaakt door een abnor
male ontwikkeling van een pianktonorganisme:
Pliaeocystis globosa. Dit is een eencellig,
kolonievormend wier, waarvan de microscopisch kleine,
bruin gekleurde individuen door een geleiachtige
massa bijeengehouden worden tot meer of min
bolvormige kolonies, die met het bloote oog nog
juist zichtbaar zijn. Worden ze grooter, dan ver
liezen die kolonies haar bolvorm en worden on
regelmatige, hier en daar gescheurde klompjes,
die tenslotte door den golfslag zoodanig verhavend
worden, dat zij in flarden uiteenvallen.
Phaeocystis is een van de hoofdbestanddeelen
van het voorjaarsplankton onzer kust. Ieder jaar
komt het voor, nu eens meer, dan weer minder.
Deze wieren hebben een hoogst kenmerkenden,
zoëtigen geur, die moeilijk te omschrijven is.
De Katwijker visschers noemen het ,,koelucht."
De hoöge temperaturen in Mei nebben nu
vermoedelijk een abnormale ontwikkeling en
daarmee gepaard gaande massale sterfte van
Pliaeocystis tengevolge gehad. Langzamerhand
begon zich aan het strand bij Huisduinen veel
schuim te vormen. Dit schuim had een viezige,
bruine kleur, en rook tamelijk onfrisch; bij onder
zoek bleek mij, dat het geheel gevuld was met
fragmenten van afstervende of reeds afgestorven
kolonies van Phaeocystis.
Dat een ophooping van organische stoffen
schuimvorming in de hand werkt, ziet men o.a.
prachtig bij de zgn. stroomrafelingen in onze zee
gaten, de witte schuimstrepen aan de oppervlakte
op de grenzen van verschillend snel stroomende
watermassa's, waar allerlei drijvende en in ont
binding overgaande organismen en resten van
organismen, als stukjes wier, zeegras,
planktonOI.OO
r 0.2 s
EN