De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 1 augustus pagina 4

1 augustus 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE, GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2512 HET NIEUWE KANKERONDER ZOEK VAN GYE EN BARNARD door Prof. Dr. W. STORM VAN LEEUWEN Indien iemand beweren zou, dat de nieuwe onderzoekingen van Gye en Barnard niet belangrijk zijn, zou ik mij dadelijk bereid verklaren om een lang artikel te schrijven waarin ik het tegendeel zou trachten te bewijzen. Dit stel ik voorop, omdat ik in het onderstaande wil probeeren uiteen te zetten wat de werkelijke beteekenis van Gye's werk is en daarbij zal moeten betoogen, dat zóó fundamenteel, zóó wereldschokkend als vele bladen ? de deftige oude Engelsche Lancet aan het hoofd hef willen doen voorkomen, dit werk m.i. niet is. Het is een mooi onderzoek, bevat oorspronke lijke ideeën, opent nieuwe gezichtspunten, is dus onze belangstelling zeer waard, maar als de Lancet schrijft: these observations may, we believe, represent a solution of the central problem of cancer" dan moet ik wel zeggen dat ik ,ge lieve" dat we van deze solution" nog steeds een verschrikkelijk lang eind af zijn, ook al mag men Gye om zijn in korten tijd verkregen belangrijke resultaten benijden. * * * Om te kunnen uiteenzetten wat Gye en Barnard voor nieuws hebben gebracht, moeten we eerst nagaan hoe de toestand Was voor zij met hun publicatie verschenen. Men Weet sinds lang, dat de z.g. boosaardige gezwellen, waarvan de hoofdvertegenwoordigers, de kanker en het sarkoom zijn, ontstaan door woekering van cellen van ons lichaam. Als cellen gaan woekeren ontstaat nog niet altijd een boos!aardig gezwel; een wrat of pokken bestaan b.v. ?ook uit celwoekeringen. Het karakteristieke van .het boosaardige gezwel is, dat de woekering steeds voortschrijdt en ten koste gaat van het omliggende -weefsel; het gezwel respecteert, zooals men het ?wel uitdrukt, geen anatomische grenzen, groeit steeds voort, en is tot nu toe alleen door operatie of door bestraling in een aantal gevallen in bedwang te houden. Bovendien komt bij deze gezwellen het verschijnsel van metastaseering" voor, d.w.z. uit het oorspronkelijke gezwel heeft uitzaaiing plaats naar andere organen; men neemt daarbij veelal aan, dat cellen van het gezwel door bloed of lymphe naar andere plaatsen worden vervoerd en daar op hun eigen gelegenheid gaan woekeren. Wat is de reden, dat bij een bepaald individu een boosaardig gezwel ontstaat? Dat is het groote probleem the central pro blem of cancer". Laten we nagaan hoe dicht Gye en Barnard ons bij de oplossing hebben gebracht. * * * Onder de vele theoriën omtrent het ontstaan van boosaardige gezwellen, was er n die we hier ter sprake moeten brengen, d. i. de parasitaire theorie. Wordt kanker niet door een parasiet veroor zaakt, zooals we dat voor tuberculose, voor pokken en tal van andere ziekten aannemen? Tallooze malen hebben onderzoekers gemeend de parasiet te hebben ontdekt, (verleden jaar neg twee maal) maar steeds liep het op een teleur stelling uit. In die richting had men met een straks te bespreken uitzondering niet veel succes, maar een andere onderzoekingsrichting be loofde meer resultaat. Men slaagde er in om een boosaardig gezwel van het eene dier op het andere over te brengen. Ik heb altijd gemeend, dat de Deen Jensen de eerste is geweest aan wien dit gelukte, maar uit een in de Lancet verschenen overzicht blijkt mij dat Hanau en Morau hem voor zijn geweest. Het werk van deze laatsten is echter onopgemerkt gebleven en de eigenlijke experimenteele kankerstudie begint omstreeks 1902. Jensen had toen een kankergezwel van muis op muis overgeënt, dit werk werd voortgezet o.a. door Bashford en Murray in Londen, later door vele anderen (Ehrlich heeft o.a. veel aan deze kankerstudies gedaan) en thans weet men, dat in iaf van gevallen dergelijke transplantaties" mogelijk zijn en men heeft de wetten leeren kennen die, daarbij gelden. Een van die wetten is, dat nooit een transplantatie gelukt van de eene dier soort op de andere; het gaat van muis op muis, van rat op rat, maar niet van muis op rat. De belangrijkste ontdekking die hierop volgde was die van Peyton Rous, die in 1911 in het Rockefeller instituut een onderzoek begon over transplantatie van gezwellen bij kippen. Hij kreeg drie gezwellen in handen die regelmatig van de eene kip op de andere liefst van hetzelfde ras konden worden overgebracht en de gezwellen die daardoor onstonden waren specifiek, d.w.z. de drie gezwellen hadden oorspronkelijk een geheel ver schillenden bouw en verschillende eigenschappen en die verschillen bleven bij. de transplantatie bestaan: type I gaf altijd een gezwel type I enz. - Wat gebeurt er als men een gezwel van het eene dier bij het andere transplanteert? Men brengt levende cellen van het gezwel in het lichaam van een dier en daar ontstaat dan een nieuw gezwel. Hoe moet men zich dat voorstellen? Gaan die ingebrachte cellen woekeren ten koste van de omliggende? of veroorzaken de nieuw inge brachte cellen alleen, dat de in het lichaam reeds aanwezige cellen gaan woekeren? Dat waren vragen, waarvan de beantwoording zeer moeilijk was. Nu komt de belangrijke ontdekking van Roüs. Hij nam gezwelweefsel, wreef het met zand, voegde er vloeistof aan toe en filtreerde door een filter, dat zoo dicht was, dat cellen niet konden passeeren. Met dit celvrije" filtraat kon Rous bij kippen een gezwel teweegbrengen dat alle eigen schappen had van het oorspronkelijke gezwel. Derhalve: met een uit een gezwel verkregen vloei stof die geen cellen bevat kan bij een kip door inspuiting een gezwel verkregen worden, dat door alle werkers op dit.gebied als een echt boosaardig gezwel wordt beschouwd. In dit geval dus was het zeker, dat door een van buiten ingebracht agens de eigen cellen van het lichaam tot woekering konden worden gebracht en de aard van het ge zwel is daarbij afhankelijk van den aard van het ingespoten agens. Deze onderzoekingen van Rous gelukten bij drie kippengezwellen, ze zijn door tal van onder zoekers bevestigd, maar het is nooit gelukt het experiment te herhalen met gezwellen van andere dieren; het ging alleen met de drie sarcomen van Rous. Het is duidelijk, dat Rous' onderzoekingen pleitten voor de parasitaire theorie; in het cel vrije" filtraat kon men de aanwezigheid van een parasiet aannemen. Rous zelf ging zoover niet, hij sprak steeds van een agens", hij vermeed het woord virus" omdat het niet gelukte het agens te kweeken d.w.z. men kon niet aantoonen, dat het zich vermenigvuldigen kon. Op dit punt bleef het werk van Rous staan. Hij zelf trok zich omstreeks 1917 uit de kanker studie terug en anderen kwamen in deze richting ook niet verder. Intusschen kwam langs twee andere wegen wel vooruitgang. De Deen Fibiger toonde aan, dat bij de rat een kanker van maag en slokdarm kan worden teweeggebracht door een soort worm, die parasieteert op kakkerlakken, die door de ratten worden gegeten. De gezwellen, die zoo ontstaan, voldoen aan de eisenen die men aan een echt kankergezwel stelt, ze kunnen ook van het eene dier op een ander dier (van dezelfde soort) Worden overgebracht. Korten tijd later vonden twee Japanners, dat bij muizen kankergezwellen kunnen ontstaan indien men een deel van de huid langen tijd achtereen (weken of maanden lang) geregeld met teer besmeert. Deze onderzoekingen zijn door anderen bevestigd, de methode van teerapplicatie is verbeterd, men heeft de eigenschappen van deze teercarcinomen" nauwkeurig bestudeerd, en men kan ze nu ook van dier op dier overbrengen. Onze landgenoot Deelman heeft o.a. ook aan deze onderzoekingen een belangrijk aandeel gehad. Hier waren dus twee methoden waarmee met een uitwendig aangrijpend agens, experimenteel boosaardige gezwellen kunnen worden teweegge bracht. In deze beidt; gevallen moet men ook weer aannemen, dat het agens de eigen cellen van het lichaam tot woekering brengt. Maar hoe doet-het dat? Velen zijn geneigd om chronische irritatie" (door producten van de worm, door teer) voor de kankervorming verantwoordelijk te stellen; men wist dat chronische irritatie bij den mensen kanker kan teweegbrengen. Met een eenvoudige parasietentheorie konden deze nieuwe onderzoekingen natuurlijk'niet in over eenstemming worden gebracht. Zij, die toch aan een parasiet bleven gelooven stelden zich de zaak als volgt voor: er is een parasiet, die vrijwel alom tegenwoordig is, maar die op zich zelf geen gezwel kan teweegbrengen, hij kan dit wel als er eerst chronische irritatie" wordt teweeggebracht; misschien veroorzaakt teerapplicatie ook wel langs anderen weg een dispositie". Wie in zulk een geval dacht aan een parasiet, dacht vermoedelijk aan een z.g. ultravirus, een parasiet van zeer kleine afmetingen, die eenige bijzondere eigenschappen heeft, die wijl ze straks toch weer ter sprake moeten komen hier dadelijk kunnen worden ver meid. E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25»" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 126 Een ultravirns kan niet leven ten koste van dood materiaal, maar alleen ten koste van levend weefsel. Men neemt aan, dat hij in levende cellen binnendringt, de cel tot woekering brengt, zelf daarbij zich vermenigvuldigt, terwijl de cel ten slotte te gronde gaat. Men moet dus verwachten dat een ultravirus niet, zooals b.v. bacterie, of dood materiaal (gelatine, agar agar) in cultuur zal kunnen worden gebracht, maar alleen in media waarin zich levend weefsel bevindt. Na deze inleiding kunnen we gemakkelijker aangeven wat Gye gedaan heeft. Dit zullen wij in een volgendjartikel doen. OLIE EN SCHUIM In het nummer van 4 Juli 1.1. komt de heer Thijsse in een zijner wekelijksche causeriën te spreken over de bekende schtiimvorming, en hij schrijft die inderdaad abnormale hoeveel heid schuim, zonder er doekjes om te winden, toe aan ,,de allernaarste nasleep van een der triomfen van de moderne techniek: het olieveld op zee." Voor zoover ik heb kunnen nagaan, heeft de stookolie met dit verschijnsel niets te maken ge had en is het alleen veroorzaakt door een abnor male ontwikkeling van een pianktonorganisme: Pliaeocystis globosa. Dit is een eencellig, kolonievormend wier, waarvan de microscopisch kleine, bruin gekleurde individuen door een geleiachtige massa bijeengehouden worden tot meer of min bolvormige kolonies, die met het bloote oog nog juist zichtbaar zijn. Worden ze grooter, dan ver liezen die kolonies haar bolvorm en worden on regelmatige, hier en daar gescheurde klompjes, die tenslotte door den golfslag zoodanig verhavend worden, dat zij in flarden uiteenvallen. Phaeocystis is een van de hoofdbestanddeelen van het voorjaarsplankton onzer kust. Ieder jaar komt het voor, nu eens meer, dan weer minder. Deze wieren hebben een hoogst kenmerkenden, zoëtigen geur, die moeilijk te omschrijven is. De Katwijker visschers noemen het ,,koelucht." De hoöge temperaturen in Mei nebben nu vermoedelijk een abnormale ontwikkeling en daarmee gepaard gaande massale sterfte van Pliaeocystis tengevolge gehad. Langzamerhand begon zich aan het strand bij Huisduinen veel schuim te vormen. Dit schuim had een viezige, bruine kleur, en rook tamelijk onfrisch; bij onder zoek bleek mij, dat het geheel gevuld was met fragmenten van afstervende of reeds afgestorven kolonies van Phaeocystis. Dat een ophooping van organische stoffen schuimvorming in de hand werkt, ziet men o.a. prachtig bij de zgn. stroomrafelingen in onze zee gaten, de witte schuimstrepen aan de oppervlakte op de grenzen van verschillend snel stroomende watermassa's, waar allerlei drijvende en in ont binding overgaande organismen en resten van organismen, als stukjes wier, zeegras, planktonOI.OO r 0.2 s EN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl