Historisch Archief 1877-1940
No. 2513
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
Op den Economischen Uitkijk
De verbindende C. A. (II, Slot).
Waarin ligt ten aanzien der verbindendverkla
ring van de Collectieve Arbeidsovereenkomst de
beginselvraag opgesloten? Hierin gelijk ook de
Minister oordeelt of de wetgever eene minder
heid mag dwingen om te doen wat eene meerder
heid doet, op grond dat wat die meerderheid doet
'welgedaan is. Voor den Minister zijn de door een
C. A. gebonden werkgevers de besten; de
afzijdigen" zijn van minder kaliber. Die^laatsten
schildert hij af als een voorsprong genietenden
door handelingen, die uit een sociaal oopgunt
afkeuring verdienen", n.l. concurrentie door
middel van minder-gunstige arbeidsvoorwaarden.
Dit beduidt dus: als zekere groep f x loon betaalt
en gij betaalt x?ij, en gij kunt dan goedkooper
leveren dan die groep, dan verdient uw handel
wijze uit sociaal oogpunt afkeuring; gij behoort
ook f ,\- te betalen. In dienzelfden gedachtengang
noemt de Minister elders in zijn M. v. T. de
afzijdigen: ,,minder sociaal voelende patroons."
Sociaal is, wie het hoogste loon betaalt.
Nu moet men zich, ook bij eene principieele
beschouwing van dit vraagstuk, er wel rekenschap
van geven, dat op den bodem van dit alles niets
anders ligt dan de concurrentie. In des Ministers
betoog vormt zij dan ook de schering en den inslag.
Was er geen sprake van concurrentie, dan zou het
geheele vraagstuk er niet zijn. Dan zouden de in
een C. A. gebonden patroons zeggen: wij voor ons
achten het sluiten van een C. A. de beste
bedrijfspolitiek en wij bevinden ons daar wel bij; zien
anderen dat anders in en blijven ze liever vrij, dat
is hun zaak en dat kan ons niet deren; ze moeten
zelf weten hoe ze hun eigen belang als patroons
het best dienen. Zoo zouden zij spreken, als niet
de angel der concurrentie hen stak. Want wat de
anderen nalaten, dat deert hen wel. Die werken
goedkooper en maken het hun dus moeilijk. Die
moeilijkheid is slechts te overwinnen, door den
afzijdigen hun vrijheid te ontnemen En dit is de
gedachte, het motief, waarop de heele zaak berust.
De rechtsgrond is dan daarin gelegen, dat de
C. A. een behoorlijk loon en behoorlijke
arbeidsvoorswaarden waarborgt enz. en dat dus de
C. A. moet worden beschermd. Waarbij dan
stilzwijgend wordt aangenomen dat de wellicht
lagere loonen, die buiten de sfeer der C. A. worden
betaald, niet behoorlijk zijn.
De zaak komt dus hierop neer: een groep van
ondernemers verbindt zich contractueel tegenover
een groep van arbeiders tot vaststelling en hand
having van zekere arbeidsvoorwaarden; die hand
having valt hun moeilijk, doordat andere onder
nemers de arbeidsvoorwaarden op een minder
hoog peil hebben gesteld. Indien nu de overheid
hierin tusschenbeiden treedt en decreteert, dat
die tweede groep haar voorwaarden moet brengen
op hetzelfde peil als waarop de eerste groep ze
heeft vastgesteld, Wat geschiedt er dan feitelijk?
Dan verbiedt de overheid vaststelling van de arbeids
voorwaarden op het lagere peil. Voor dat verbod
kunnen nu, gelijk we zagen, allerlei motieven
worden aangevoerd, welker grondtoon altijd is
dat den contractueel verbonden ondernemers
zonder zoodanig verbod de concurrentie met de
afzijfligen te zwaar valt. Motief is dan de overwe
ging, dat de gunstiger arbeidsvoorwaarden ge
tuigenis afleggen van sociaal gevoel; dat de C. A.
is eene instelling, die toejuiching en bevordering
(ook van overheidswege) verdient omdat zij
(voorzoolang zij duurt, maar zelfs niet altijd zoo lang!)
vrede en rust brengt in het bedrijf; dat de C. A.
verschillende arbeidsregelingen inhoudt, die men
juist zoo gaarne door de belanghebbenden ge
troffen ziet, o.a. omdat dan de wettelijke regeling
met al de nadeelen die daaraan kleven" over
bodig wordt.
Voor die motieven zal de een meer, de ander
minder gevoelen. Over hun waarde behoef ik hier
niet te spreken; hoe groot die waarde ook moge
zijn, het feit blijft, dat, op welken grond dan ook,
de overheid zich stelt tot scheidsrechter ten aanzien
van loonen (en andere arbeidsvoorwaarden) in
particuliere ondernemingen: zij mengt zich daarin,
kiest en bepaalt haar voorkeur en decreteert op
grond van die voorkeur dat van den,door haar
gekozen loonstandaard door niemand mag worden
afgeweken.
Hierin nu zie ik voor mij eene zeer ernstige en
bedenkelijke aanranding der contractsvrijheid.
Werkgevers en arbeiders zijn het er over eens, dat
DE MAN, DIE IN SOMMIGE GEVALLEN VERDER KIJKT DAN ZIJN NEUS LANG IS
zij op zekeren voet
een wederzijdschc
verbintenis zullen
aangaan. Maar die
voet mishaagt de
overheid; deze
neemt waar, dat
andere werkgevers
en andere arbeiders
op ruimer voet con
tracteeren. Nu dan,
zoo zegt zij, dit meet
dan ook de vaste
regel zijn, waarop ik,
overheid, geen enke
leuitzondering duld.
Mij komt het voor,
dat de overheid,
aldus handelende,
den eersten stap zet
op een weg, waarvan
het betreden haar
tot vér strekkende
consequenties kan
leiden. Een eerste
stap. Want wel heeft
de overheid in de
wet op de arbeids
overeenkomst tal
van beschermende
bepalingen voor de
werknemers vastge
steld, omdat zij
dezen beschouwde
als de
econornischzwakkere partij, die
tegen mogelijke mis
bruiken van den
sterkere behoefte
had aan den steun
van den wetgever,
maar ook die wet
liet partijen vrij in
de bepaling van het
bedrag. De verbin
dendverklaring nu
van de C. A. door
den Minister zal
beteekenen, dat hij het
door een groep be
paald loon verheft
tot het minimum,
waarbeneden niemand in het onderhavige bedrijf
mag werken. Dit beteekent nog niet vaststelling
van minimum-loonen voor de particuliere nijver
heid door de overheid uit eigen beweging, want in
bedrijven waarin geen C. A. voorkomt heeft de
Minister niets te beweren, maar wanneer de C. A.
zich uitbreidt, zal telkens over breeder veld de
Regeering de in een C. A. vastgestelde loonen als
minima voor heel het bedrijf doen gelden. Door
die verbindendverklaring kiest de overheid partij
in wat tot nu toe beschouwd werd als een zuiver
particuliere aangelegenheid: de vraag voor hoeveel
geld A zijn arbeidskracht wil stellen in dienst van
B. Immers, wanneer C en D over meer geld dan
A en B het eens zijn geworden, dan zullen ook
A en B daartoe worden gedwongen. Dit is niet de
consequentie, maar het wezen zelf, de inhoud der
verbindendverklaring van de C. A. En dit acht ik
voor mij in hooge mate bedenkelijk.
Bedenkelijk ook voor een gezonde ontwikkeling
van ons bedrijfsleven. Niet alleen wegens het
bezwaar, waarover de Minister in zijn M. v. T.
met een fraaie frase heenliep: dat door zulk een
onverbiddelijken minium-loon-eisch het op
komen belet wordt van (aanvankelijk) kleinere
ondernemingen in kleine plaatsen. Maar ook in
ruimeren zin en op meer algemeene gronden. De
verbindendverklaring van de C. A. behoort thuis
in de school van en leidt tot gelijkvormigheid
en nivelleering, toegepast op alle ondernemingen,
waarin eenzelfde bedrijf wordt uitgeoefend. En
met toepassing van dat denkbeeld is de ontwikke
ling van de nijverheid nooit gebaat geweest en zal
zij nooit gebaat Worden. Ons maatschappelijk
leven is veelvormig en veelvuldig; onderling
uiteenloopende omstandigheden brengen noodwendig
eene groote verscheidenheid van vormen en ver
schijnselen teweeg. Dit geldt ook voor de voort
brenging. Zal zij zich zoo breed mogelijk kunnen
ontplooien, dan moet zij zich kunnen aanpassen
aan de bijzondere voorwaarden, die haar als 't
ware opgelegd worden door de verschillende
factoren. Wordt die aanpassing haar onmogelijk
gemaakt doordat n vorm, n model wordt
voorgeschreven, dan ziet zij zich in haar vrijen
groei belemmerd. Met zoodanige belemmeringen
moge het belang van sommige ondernemers zijn
gebaat, het algemeen belang en met name dat
der verbruikers, ook dat der werknemers, voor
wie ruime arbeidsgelegenheid een groot goed is
wordt daarmede allerminst gediend.
De allen opgelegde dwang strekt en leidt
tot zeer sterke beperking, in vele gevallen waar
schijnlijk tot zoo goed als opheffing van de
onderDIERSTUDIE: MIERENETER
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen
GEEN HOOIKOORTS MEER!
Door onze speciale bril voorkomt U hooikoorts,
prij's f 1.?; door geheel Nederland tegen
vooruitbetaling van f 1.20.
JOS. HARTOG
Hoofdsteeg 17 Nobelstraat 28
Telef. 3343 Telef. 1063
ROTTERDAM UTRECHT
linge mededinging. Ook daarin kan ik niet een
voordeel zien; ik zie daarin een nadeel, allermeest
alweer uit een oogpunt van het belang der ver
bruikers n ook ten opzichte der ontwikkeling van
de nijverheid. De concurrentie komt den ver
bruikers ten goede en zij is voor de productie de
altijd onmisbare prikkel tot verbetering van tech
niek, moderniseering van de bedrijfsuitoefening,
tot vooruitgang in n woord. Herhaaldelijk en
langs allerlei wegen, op velerlei wijzen heeft men
getracht en blijft men trachten, de onderlinge
mededinging te temperen, liefst haar geheel ter
zijde te stellen. Maar telkens weer heeft men de
ervaring opgedaan en ervaart men telkens weer
opnieuw, dat die tempering of terzijdestelling
stilstand, d.i. achteruitgang voor de nijverheid
beteekent. Wat ook geen wonder is. Wij worden
beheerscht door de wet der traagheid; wij spannen
ons slechts in, als het heilige moeten" ons daartoe
drijft. Zonder inspanning komen wij niet verder.
Daarom is (op economisch gebied) geen vooruit
gang denkbaar als er geen strijd is. Deze men
mag wel zeggen psychologische wet ligt aan allen
arbeid ten grondslag.
De miskenning van die wet en van haar nooit
falende werking lijkt mij de groote fout, waarin
de wetgever vervalt, indien hij de overheid de
bevoegdheid geeft tot verbindendverklaring van
de C. A.
SMISSAERT
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25"" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125