De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 8 augustus pagina 15

8 augustus 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2513 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Op den Economischen Uitkijk De verbindende C. A. (II, Slot). Waarin ligt ten aanzien der verbindendverkla ring van de Collectieve Arbeidsovereenkomst de beginselvraag opgesloten? Hierin gelijk ook de Minister oordeelt of de wetgever eene minder heid mag dwingen om te doen wat eene meerder heid doet, op grond dat wat die meerderheid doet 'welgedaan is. Voor den Minister zijn de door een C. A. gebonden werkgevers de besten; de afzijdigen" zijn van minder kaliber. Die^laatsten schildert hij af als een voorsprong genietenden door handelingen, die uit een sociaal oopgunt afkeuring verdienen", n.l. concurrentie door middel van minder-gunstige arbeidsvoorwaarden. Dit beduidt dus: als zekere groep f x loon betaalt en gij betaalt x?ij, en gij kunt dan goedkooper leveren dan die groep, dan verdient uw handel wijze uit sociaal oogpunt afkeuring; gij behoort ook f ,\- te betalen. In dienzelfden gedachtengang noemt de Minister elders in zijn M. v. T. de afzijdigen: ,,minder sociaal voelende patroons." Sociaal is, wie het hoogste loon betaalt. Nu moet men zich, ook bij eene principieele beschouwing van dit vraagstuk, er wel rekenschap van geven, dat op den bodem van dit alles niets anders ligt dan de concurrentie. In des Ministers betoog vormt zij dan ook de schering en den inslag. Was er geen sprake van concurrentie, dan zou het geheele vraagstuk er niet zijn. Dan zouden de in een C. A. gebonden patroons zeggen: wij voor ons achten het sluiten van een C. A. de beste bedrijfspolitiek en wij bevinden ons daar wel bij; zien anderen dat anders in en blijven ze liever vrij, dat is hun zaak en dat kan ons niet deren; ze moeten zelf weten hoe ze hun eigen belang als patroons het best dienen. Zoo zouden zij spreken, als niet de angel der concurrentie hen stak. Want wat de anderen nalaten, dat deert hen wel. Die werken goedkooper en maken het hun dus moeilijk. Die moeilijkheid is slechts te overwinnen, door den afzijdigen hun vrijheid te ontnemen En dit is de gedachte, het motief, waarop de heele zaak berust. De rechtsgrond is dan daarin gelegen, dat de C. A. een behoorlijk loon en behoorlijke arbeidsvoorswaarden waarborgt enz. en dat dus de C. A. moet worden beschermd. Waarbij dan stilzwijgend wordt aangenomen dat de wellicht lagere loonen, die buiten de sfeer der C. A. worden betaald, niet behoorlijk zijn. De zaak komt dus hierop neer: een groep van ondernemers verbindt zich contractueel tegenover een groep van arbeiders tot vaststelling en hand having van zekere arbeidsvoorwaarden; die hand having valt hun moeilijk, doordat andere onder nemers de arbeidsvoorwaarden op een minder hoog peil hebben gesteld. Indien nu de overheid hierin tusschenbeiden treedt en decreteert, dat die tweede groep haar voorwaarden moet brengen op hetzelfde peil als waarop de eerste groep ze heeft vastgesteld, Wat geschiedt er dan feitelijk? Dan verbiedt de overheid vaststelling van de arbeids voorwaarden op het lagere peil. Voor dat verbod kunnen nu, gelijk we zagen, allerlei motieven worden aangevoerd, welker grondtoon altijd is dat den contractueel verbonden ondernemers zonder zoodanig verbod de concurrentie met de afzijfligen te zwaar valt. Motief is dan de overwe ging, dat de gunstiger arbeidsvoorwaarden ge tuigenis afleggen van sociaal gevoel; dat de C. A. is eene instelling, die toejuiching en bevordering (ook van overheidswege) verdient omdat zij (voorzoolang zij duurt, maar zelfs niet altijd zoo lang!) vrede en rust brengt in het bedrijf; dat de C. A. verschillende arbeidsregelingen inhoudt, die men juist zoo gaarne door de belanghebbenden ge troffen ziet, o.a. omdat dan de wettelijke regeling met al de nadeelen die daaraan kleven" over bodig wordt. Voor die motieven zal de een meer, de ander minder gevoelen. Over hun waarde behoef ik hier niet te spreken; hoe groot die waarde ook moge zijn, het feit blijft, dat, op welken grond dan ook, de overheid zich stelt tot scheidsrechter ten aanzien van loonen (en andere arbeidsvoorwaarden) in particuliere ondernemingen: zij mengt zich daarin, kiest en bepaalt haar voorkeur en decreteert op grond van die voorkeur dat van den,door haar gekozen loonstandaard door niemand mag worden afgeweken. Hierin nu zie ik voor mij eene zeer ernstige en bedenkelijke aanranding der contractsvrijheid. Werkgevers en arbeiders zijn het er over eens, dat DE MAN, DIE IN SOMMIGE GEVALLEN VERDER KIJKT DAN ZIJN NEUS LANG IS zij op zekeren voet een wederzijdschc verbintenis zullen aangaan. Maar die voet mishaagt de overheid; deze neemt waar, dat andere werkgevers en andere arbeiders op ruimer voet con tracteeren. Nu dan, zoo zegt zij, dit meet dan ook de vaste regel zijn, waarop ik, overheid, geen enke leuitzondering duld. Mij komt het voor, dat de overheid, aldus handelende, den eersten stap zet op een weg, waarvan het betreden haar tot vér strekkende consequenties kan leiden. Een eerste stap. Want wel heeft de overheid in de wet op de arbeids overeenkomst tal van beschermende bepalingen voor de werknemers vastge steld, omdat zij dezen beschouwde als de econornischzwakkere partij, die tegen mogelijke mis bruiken van den sterkere behoefte had aan den steun van den wetgever, maar ook die wet liet partijen vrij in de bepaling van het bedrag. De verbin dendverklaring nu van de C. A. door den Minister zal beteekenen, dat hij het door een groep be paald loon verheft tot het minimum, waarbeneden niemand in het onderhavige bedrijf mag werken. Dit beteekent nog niet vaststelling van minimum-loonen voor de particuliere nijver heid door de overheid uit eigen beweging, want in bedrijven waarin geen C. A. voorkomt heeft de Minister niets te beweren, maar wanneer de C. A. zich uitbreidt, zal telkens over breeder veld de Regeering de in een C. A. vastgestelde loonen als minima voor heel het bedrijf doen gelden. Door die verbindendverklaring kiest de overheid partij in wat tot nu toe beschouwd werd als een zuiver particuliere aangelegenheid: de vraag voor hoeveel geld A zijn arbeidskracht wil stellen in dienst van B. Immers, wanneer C en D over meer geld dan A en B het eens zijn geworden, dan zullen ook A en B daartoe worden gedwongen. Dit is niet de consequentie, maar het wezen zelf, de inhoud der verbindendverklaring van de C. A. En dit acht ik voor mij in hooge mate bedenkelijk. Bedenkelijk ook voor een gezonde ontwikkeling van ons bedrijfsleven. Niet alleen wegens het bezwaar, waarover de Minister in zijn M. v. T. met een fraaie frase heenliep: dat door zulk een onverbiddelijken minium-loon-eisch het op komen belet wordt van (aanvankelijk) kleinere ondernemingen in kleine plaatsen. Maar ook in ruimeren zin en op meer algemeene gronden. De verbindendverklaring van de C. A. behoort thuis in de school van en leidt tot gelijkvormigheid en nivelleering, toegepast op alle ondernemingen, waarin eenzelfde bedrijf wordt uitgeoefend. En met toepassing van dat denkbeeld is de ontwikke ling van de nijverheid nooit gebaat geweest en zal zij nooit gebaat Worden. Ons maatschappelijk leven is veelvormig en veelvuldig; onderling uiteenloopende omstandigheden brengen noodwendig eene groote verscheidenheid van vormen en ver schijnselen teweeg. Dit geldt ook voor de voort brenging. Zal zij zich zoo breed mogelijk kunnen ontplooien, dan moet zij zich kunnen aanpassen aan de bijzondere voorwaarden, die haar als 't ware opgelegd worden door de verschillende factoren. Wordt die aanpassing haar onmogelijk gemaakt doordat n vorm, n model wordt voorgeschreven, dan ziet zij zich in haar vrijen groei belemmerd. Met zoodanige belemmeringen moge het belang van sommige ondernemers zijn gebaat, het algemeen belang en met name dat der verbruikers, ook dat der werknemers, voor wie ruime arbeidsgelegenheid een groot goed is wordt daarmede allerminst gediend. De allen opgelegde dwang strekt en leidt tot zeer sterke beperking, in vele gevallen waar schijnlijk tot zoo goed als opheffing van de onderDIERSTUDIE: MIERENETER Teekening voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen GEEN HOOIKOORTS MEER! Door onze speciale bril voorkomt U hooikoorts, prij's f 1.?; door geheel Nederland tegen vooruitbetaling van f 1.20. JOS. HARTOG Hoofdsteeg 17 Nobelstraat 28 Telef. 3343 Telef. 1063 ROTTERDAM UTRECHT linge mededinging. Ook daarin kan ik niet een voordeel zien; ik zie daarin een nadeel, allermeest alweer uit een oogpunt van het belang der ver bruikers n ook ten opzichte der ontwikkeling van de nijverheid. De concurrentie komt den ver bruikers ten goede en zij is voor de productie de altijd onmisbare prikkel tot verbetering van tech niek, moderniseering van de bedrijfsuitoefening, tot vooruitgang in n woord. Herhaaldelijk en langs allerlei wegen, op velerlei wijzen heeft men getracht en blijft men trachten, de onderlinge mededinging te temperen, liefst haar geheel ter zijde te stellen. Maar telkens weer heeft men de ervaring opgedaan en ervaart men telkens weer opnieuw, dat die tempering of terzijdestelling stilstand, d.i. achteruitgang voor de nijverheid beteekent. Wat ook geen wonder is. Wij worden beheerscht door de wet der traagheid; wij spannen ons slechts in, als het heilige moeten" ons daartoe drijft. Zonder inspanning komen wij niet verder. Daarom is (op economisch gebied) geen vooruit gang denkbaar als er geen strijd is. Deze men mag wel zeggen psychologische wet ligt aan allen arbeid ten grondslag. De miskenning van die wet en van haar nooit falende werking lijkt mij de groote fout, waarin de wetgever vervalt, indien hij de overheid de bevoegdheid geeft tot verbindendverklaring van de C. A. SMISSAERT E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25"" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl