De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 8 augustus pagina 7

8 augustus 1925 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2513 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De :beste VACANTIE-LECTUUR is eeiTdeel uit onze DAALDERS-EDITIE Prijs geb. f 1.50 per deel Uitvoerig "prospectus gratis op aanvraag M HOLKEMH J WHENDOIF AMSTERDAM. IS 'N MALLE door PAMELA WIJ N NE UIT HET ENGELSCH VERTAALD DOOR CHR. MORESCO?BRANTS. TWEEDE DRUK Een roman van niet te ontkennen bekoring. Prijs gebonden met geïllustreerden omslag in vierkleurendruk . . f 2.50 ANK, 18 jaar oud, was zeker het liefste meisje, dat ooit naar Indiëscheep ging. Vóór dat ze drie dagen aan boord van de Carpathia" was, werd ze verliefd op Tony Seymour, de kranige kerel die zijn tijd doorbracht met haar te redden uit moeilijkheden, waarin zij door haar onschuld en onfortuinlijkheid geraakte. Maar Tony had Ank's moeder eenige jaren te voren ergens in de bergen ontmoet en er was toen iets gebeurd, dat hem verbood Ank's liefde te beantwoorden op dat oogenblik tenminste. En dat was de reden, dat Ank eerst boos werd en zich daarna ongelukkig voelde. En toen ze naar de kampangs van wilde stammen ontvoerd werd, speet het haar, dat zij zoo onaardig tegen Tony gesproken had. Daarna sleept zij de lezers mede door een heele serie van opwindende avonturen. Op den achtergrond is de betoovering van de Oost en op den voorgrond (gelukkig voor Ank) is haar flinke vriend. Natuurlijk loopt op het einde alles goed af, maar werkelijk. Ank was 'n malle ofschoon een alleraardigste; en zelfs tot op de laatste bladzijde van het boek weet men niet wat ze in het volgend oogenblik zal uithalen. Uitgave van VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. TENESSEE door Dr. JAC. P. TUIJSSE III. De vraag is gesteld, of de houding, die de Funda mentalisten in Amerika aannemen tegenover de evolutieleer ook voor ons, Europeanen, Neder landers, van onmiddellijk, practisch belang kan zijn. Ik zou denken van niet, maar je kunt het nooit weten. Ons land is van ouds het land der tolerantie. Wij zijn opgevoed tot respect voor de meening van andersdenkenden. Plaatselijk -en tijdelijk beleven we wel eens een felle uiting van onverdraagzaamheid, maar dat is in den regel toch niet anders dan een stroovuürtje, hel oplaaiend maar spoedig uitgebrand en wij zien dat tamelijk gerust aan, meest, zooals onze Hollandsche aard dat nu eenmaal meebrengt, met spotzieke indo lentie. Verscheidene priesters en predikanten staan wat het evolutieprobleem betreft vrij wel op het zelfde standpunt als de Bisschop van Birmingham. Onze scholen worden vrij gelaten in wat zij willen leeraren. Dat de lagere school zich met evolutieleer zou inlaten, is zoo goed als ondenkbaar, temeer, doordat onbegrijpelijkerwijs voor de Hoofd onderwijzersacte geen Natuurlijke Historie meer gevraagd wordt. Het zou anders voor het onderwijs in de Plant- en Dierkunde op de Lagere Scholen wel goed zijn, indien de onderwijzers eenigszins op de hoogte waren van de hoofdzaken van evolutie en erfelijkheidsleer. Anders is het op de Middelbare Scholen en Gymnasia, We zouden zelfs wel kunnen zeggen, dat de Wet de kennis van het evolutie-begrip voor de gymnasia verplicht stelt. Het programma voor het eindexamen der B-Oymnasia (besluit van 26 Mei 1922) eischt o.a. toch: Inleiding in de algemeene vraagstukken van plant- en dierkunde, gebaseerd op behandeling van onderwerpen uit de uit- en inwendige morphologie, de vergelijkende anatomie, de ontogenie, de systematiek en de physiologie." In de Toelichting wordt dan nog eens gezegd: ,,Dat, aangezien de vergelijkende anatomie ook werkt met palaeontologisch feiten-materiaal en phylogenetische grondbegrippen, eenige kennis van de algemeene geologie niet gemist kan worden, is duidelijk en behoeft niet expressis verbis te worden aangeduid." Het programma voor de Hoogere Burgerscholen verschilt hier niet veel van, al is het dan ook niet vervat in zulke klinkende termen. Voor beide soorten van inrichtingen worden vrijwel dezelfde leerboeken gebruikt en dezelfde leerwijzen gevolgd. . Wanneer we nu de hierboven genoemde afdeelingen van de biologische Wetenschap nader be kijken, dan zal het u opvallen dat de meeste er van,.eigenlijk alle, gegroeid zijn in het licht van de evolutie-theorie. Aan de.vergelijkende anatomie blijft onafscheidelijk de naam verbonden van den grooten Darwiniaan Gegenbaur, Haeckel's beter ik. Naast het vele, wat Haeckel in zijn geestdrift en ongeduld bedorven heeft, staat als generalisatie zijn biogenetische grondwet die verband legt tusschen ontogenie en phylogenie. De palaeontologie vertoont ons bij stukken en brokken, maar met onbetwistbare realiteit, de opeenvolging van de verschillende planten- en dierensoorten gedurende millioenen en millioenen jaren. De systematiek beproeft de planten en dieren van nu en vroeger te rangschikken naar hun onderlinge verwantschap, hun gemeenschappelijke afkomst. Wanneer we zeggen, dat het madeliefje behoort tot de familie der composieten, dan spreken we daarmee een evolutionnistische waarheid uit. Honderd jaren voor het verschijnen van The Origin of Species" voelde zich Linnaeus al onbehaaglijk onder het kunstmatig plantensysteem, dat hij zelf had be dacht en streefde hij naar een natuurlijke indeeling berustend op verwantschap, op gemeenschappelijke afkomst, op evolutie. Nu is het wel zeer goed mogelijk om al die dingen te onderwijzen zonder het Woord evolutie te ge bruiken en zonder te gewagen van de evolutietheoriën. Je ontmoet tegenwoordig overal pasafgestudeerde gymnasiasten en H.-B.-S.-sers, en die vraag ik dan zoo terloops wel eens naar hun ervaringen met de evolutieleer. Nu, zeer velen hebben daar wel aardige notie's van, genoeg, om straks, als ze kiezers zijn, niet te vervallen in de dwaasheden van Tenessee. Daarvoor is het wel gewenscht, dat ze af en toe nog eens een mooi beknopt samenvattend boekje er over lezen, dat dan geschreven moet zijn door de allerbeste des kundigen. Een juffertje vertelde me heel merk waardige dingen en wei, dat het onderwijs op haar school streng fundamentalistisch was en daar ben ik wel eventjes van geschrokken. Een andere ver telde, dat haar leeraar nooit over evolutie had gesproken, maar dat de leerlingen onder elkander dat wel hadden gedaan en ook dat naar hun meening die leeraar, die niet over evolutie sprak, toch zelf wel een overtuigd evotutionnist was. Ze hadden hem er nooit naar gevraagd. Dit laatste kan ik niet goed slikken; mijn ervaring is, dat de leerlingen je met alles aan boord komen, vooral de derde-klassers al. Ge kent den zestienjarigen jongeling van Byron. He thought about himself, and the whole earth, Óf man the wonderful, and of the stars *** And how the deuce they ever could have birth; And then hèthought of earthquakes, and of wars, How many miles the moon might have in girth Of air balloons, and of the many bars To perfect knowledge of the boundless skies; And then hèthought of Donna Julia's eyes. enz. enz. enz. Als je zulke lui onder elkaar laat uitmaken, dat ze van de apen afstammen, dan is dat een zeer bedenkelijke onvoorzichtigheid en nog bedenke lijker is het, om te probeeren, hun wijs te maken dat de menschen nog pas sinds een kleine zes duizend jaren op de aarde rondwandelen. Om deze en andere redenen is het gewenscht, dat op onze middelbare scholen en, gymnasia de evolutieleer wordt gedoceerd. Dertig jaar geleden zouden daar nog wel bezwaren tegen kunnen zijn geopperd. Nu niet meer, want nu begint het werk van Prelaat Mendell vruchten te dragen. Sedert Hugo de Vries met zijn mutatie-theorie is gekomen, is de afstatnmingsleer een experimenteele wetenschap geworden die in de Oude en de Nieuwe Wereld beoefend wordt met respectabele vlijt en volhar ding. Er is nu geen plaats meer voor holle voor barigheden. Wij hebben voorzichtigheid geleerd. Wij kunnen de weetgierigheid der leerlingen be vredigen en hen tegelijk waarschuwen tegen de plausibele onbedachtzaamheden van voorheen. Jonge, knappe geleerden hebben ons prachtige leerboeken verschaft, waarin de evolutieleer voor beeldig wordt behandeld, streng kritisch, en met diepen eerbied voor het mysterie van het leven. Een van hen eindigt zijn hoofdstuk over de Algemeene Biologie aldus: De biologie, de leer van de levende organismen, tracht de raadselen van het leven te ontsluieren met behulp van schei kunde en natuurkunde, maar de oorsprong en het wezen der grondeigenschappen van het leven, zooals deze met elkaar voorkomen in n cel, zijn tot heden van natuurwetenschappelijk standpunt even groote problemen, als de oorzaak der evolutie, het ontstaan der doelmatige aanpassingen en van ? gewaarwordingen als gevolg van op de zintuigen werkende prikkels". En de ander zegt: Natuurwetenschappelijk wordt tot dusver het ontstaan van het leven op aarde voor ons een te dieper mysterie, naarmate wij in het stoffelijke wezen van dit leven, dieper doordringen". Deze uitspraak is net andersom, dan wat de fundamentalisten van de evolutionnisten meenen te moeten verwachten. Ik betwijfel echter, of ze er wel door zouden worden gerust gesteld. Van God en Genesis wordt in die leerboeken niet gewaagd. De auteurs meenen zeker wel, dat elk leeraar voor zichzelf moet uitmaken, in hoe verre hij met zijn leerlingen religieuse problemen wenscht te benaderen. De leerlingen plaatsen den leeraar met hun vragen vaak in een moeilijk parket. Het gulden zwijgen is dikwijls geraden. En de theologische faculteit is er ook nog; die helpt ons misschien ook nog wel eens met voor drachten over cosmogonie van haar standpunt. Heel lang geleden heeft Gladstone al geprobeerd een compromis te treffen tusschen Darwinisme en Genesis, maar alleen dit onverwacht succes er mee behaald, dat Huxley uit ergernis over zijn betoog herstelde van een leveraandoening. En sedert zoeken we nog. Vraagt steeds VAN OUDS HET BESTE MERK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl