Historisch Archief 1877-1940
No. 2516
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
HOE WERKEN ONZE RADIO
LAMPEN?
dOOr D. C. VAN R E Y E N D A M.
Voor de ontvangst van door middel der
draadlooze uitgezonden signalen en muziek hebben we
een bijzonder ingenieus geconstrueerd toestel
noodig, dat samengesteld is uit'.
Ie De spoelen, die dienen om op zekere golf
lengten" af te stemmen.
2e Een aantal vaste of blokcondensatoren en
eenige variabele condensatoren. Alle onmisbare
instrumenten, die noodig zijn om het toestel goed
te doen functioneeren.
3e Eén of meer transformatoren, die in com
binatie met de radiolampen het geluid versterken.
4e Eenige gloeidraadweerstanden, die dienen
moeten om de spanning waarop de radiolampen
branden af te regelen tot de juiste waarde.
5e De radiolampen, voorzien van een al of niet
spiegelend glashulsel (de ballon).
Deze onderdeden op de juiste wijze met ko
perdraad verbonden en nog vermeerderd met
eenige schakelaars en spoelhouders vormen te
zamen het eigenlijke ontvangtoestel.
Onafscheidelijk van een goede ontvanginstal
latie zijn verder nog de antenne of opvangdraad,
die verschillende vormen kan hebben, de aard
leiding, accu en z.g. anodebatterij; en een luid
spreker of gewone hoortelefoon.
De radiolampen, almede de belangrijkste en
zeker c(e geniaalste onderdeelen van den ontvanger,
zullen we eens in 't kort nader bespreken.
Uiterlijk bestaan deze lampen uit een glazen
ballon, waaronder een vernikkelde of koperen
voetstukje, de huls, bevestigd is. In deze huls
zitten vier of vijf pennen, de stekkerpennen. Slechts.
bij enkele fabrikaten komen lampen met vijf
stekkerpennen voor, we zullen ons daarom be
perken tot de lampen met vier pennen.
Dit zijn de zoogenaamde enkelroosterlampen
of trioden.
In deze lampen bevinden zich drie geheel van
elkaar geïsoleerde lichamen: de: gloeidraad, het
rooster en de plaat (zie fig. I).
De gloeidraad is een zeer dun draadje, dat door
gaans van wolfram vervaardigd is.
De beide uiteinden zijn elk geleidend verbonden
met een der stekkerpennen onder den lampvoet.
Het z.g. rooster bestaat meestal uit een
spispiraalvormig gewonden metaaldraad, die zóó
om de gloeidraad geplaatst is, dat deze laatste
zuiver door het hart der spiraal gaat. Het rooster,
dat geheel van de gloeidraad geïsoleerd is, staat
in geleidende verbinding met de derde stekkerpen.
De vierde pen maakt contact met de plaat.
Deze plaat is vervaardigd uit dun metaalblik,
cylindervormig opgerold en is ook zóó om de
gloeidraad en rooster geplaatst, dat deze laatsten
weder zuiver in het hart der plaat staan.
Deze drie lichamen, gloeidraad, rooster en plaat
worden de electroden der lamp genoemd, vandaar
de veelvuldig voor radiolampen gebruikte naam:
drie-ëlectroden-Iampen.
De drie electroden bevinden^zich in de ballon,,
die tot een zeer hoogen graad luchtledig gepompt
is (vacuüm).
Om de werking van drie-ëlectroden-lampengoed
te kunnen verklaren moeten we beginnen een
verklaring te geven van datgene wat in een
tweeelectroden lamp, de diode, voorvalt.
De dioden missen het rooster en hebben dus al
leen een gloeidraad en plaat,
De beide gloeidraadpennen onderaan den lamp
voet verbinden we met de klemmen van een
accumulator, de derde- of plaatpen met de positieve
klem van een batterij van hoogere spanning b.v.
100 volt.
De negatieve klem van^deze'z.g. anodebatterij
verbinden we weder met
de positieve klem van de
accu. (zie fig. 2)
Wat gebeurt er nu?
De gloeidraad wordt
door den stroom, dien de
accu er doorzendt,
witgloeiend.
Evenals alle andere
metalen in witgloeienden
toestand zal deze gloei
draad nu electronen (kleinste negatief electrisch
geladen deeltjes) van zich afslingeren en wel met
groote snelheid in rechtlijnige richtingen.
Dat deze beweging rechtlijnig is, komt door het
hooge vacuüm in de lamp; hierdoor zijn alle
deeltjes, die de electronen uit hun rechtlijnige
baan zouden brengen, eruit verwijderd.
Deze electronen nu bewegen zich voor een groot
gedeeltje naar de plaat of anode toe, ze worden
n.l. door deze plaat, die positief geladen wordt
gehouden door de anodebatterij, sterk aangetrok
ken.
We krijgen dus zoolang de lamp brandt een
regelmatigen electronenstroom van de gloeidraad naar
de plaat.
De gloeidraad, waar deze stroom vanuit gaat,
Wordt kathode genoemd.
In het algemeen Wordt hoewel de electronen
zich van de min-pool naar de plus-pool bewegen
(van kathode naar anode) gezegd dat de stroom
van plus naar min gaat; zoo kunnen we dus ook
hier spreken van een onafgebroken stroom van de
plus-pool'der anodebatterij naar de plaat en van
daar door de lamp naar de gloeidraad en via de
plus-pool der accu weder naar de anodebatterij
terug.
Hieruit volgt dus dat deze lampen slechts in
n richting stroom doorlaten en wel van de plaat
naar de gloeidraad en nooit van de gloeidraad
naar de plaat.
Een stroom van steeds wisselende richting
zooals wisselstroom op de plaat aangesloten
zal dus alleen doorgelaten Worden wanneer de
stroomrichting van plaat naar gloeidraad is en
niet doorgelaten als de richting van gloeidraad
naar plaat is.
Een dergelijke wisselstroom gedraagt zich als
volgt, (zie fig. 3A).
Van nul neemt de stroom toe tot een zeker
maximum, neemt dan weer af tot nul, draait van
richting om en neemt in die richting weder toe tot
hetzelfde maximum, neemt dan weer af tot nul,
enz., enz.
De lamp laat slechts in n richting stroom door,
we krijgen dus in de lamp het volgende
stroomverloop (fig. 3 B.).
BOUWT IN HET
Van nul neemt de stroom in de richting
plaatgloeidraad toe tot een maximum, neemt dan weer
af tot nul, blijft dan gedurende den tijd dat de
stroom een tegengestelde richting heeft nul en
neemt daarna weer toe.
Het zijn dus eigenlijk stroomstooten in n
bepaalde richting.
Een dergelijken stroom noemen we een
intermitteerenden gelijkstroom.
De werkingeer lamp is dus een gelijkrichtende
Werking.
Op deze gelijkrichtende werking der dioden
berusten de meeste soorten thans in den handel
zijnde lampgelijkrichters.
De electronenstroom in de lampen kan maar
niet naar willekeur opgevoerd worden.
Wanneer geen plaatspanning aangelegd wordt,
zendt de gloeidraad evengoed electronen uit; deze
kunnen echter nergens een uitweg vinden, en
de ruimte in de lamp raakt verzadigd met elec
tronen.
Bij een zekere minimum-plaatspanning gaan
deze-electronen pas voor een deel naar de plaat.
Bij hoogere plaatspanning neemt deze stroom
nog toe, tot een zeker maximum, de
verzadigingsof.emissiestroom genoemd.
'Boven dezen maximum-stroom kunnen we niet
komen, ook^al voeren we de plaatspanning nog
zoo hoog op.
In dit geval worden n.l. alle door de gloeidraad
uitgezonden electronen naar de plaat getrokken.
De stroom zou alleen dan vergroot kunnen worden,
als de gloeidraad tot een hoogere temperatuur
gebracht werd.
Dit laatste is practisch niet te doen, daar de
OOSTEBPADK
BimiöVEN
"^INLICHTINGEN VERSTREKT DE DIRECTIE
TELEF.INT. N?6558 *
levensduur der gloeidraad door een hoogere tem
peratuur aanmerkelijk verkort wordt.
Nu bevinden zich in alle radiolampen niet twee
doch drie electroden: als derde electrode is daar
nog het rooster aangebracht.
De invloed, dien het rooster op den electronen
stroom heeft, is niet gering. Alle electronen toch
worden tusschen de windingen van dit rooster
door naar de plaat getrokken.
Wanneer dit rooster nu een negatieve poten
tiaal ten opzichte van de gloeidraad heeft, stoot
het a!leelectronen,die het zouden willen passeeren,
af, zoodat ze niet naar de plaat kunnen; de
plaatstroom vermindert daardoor dus aanmerkelijk.
Een rooster met positieve potentiaal daaren
tegen trekt de electronen aan en vergroot daardoor
den plaatstroom.
Deze potentiaal kunnen we krijgen door het
rooster met de positieve zijde der accu
(gloeidraadbatterij) te verbinden.
Om een negatieve potentiaal te verkriigen moet
een stroombron (b.v. een elementje, met de
negatieve pool aan het rooster en met de positieve
pool aan de negatieve zijde der gloeidraadbatterij
verbonden worden (zie fig. 4.).,
Doordat een positief rooster electronen aan
trekt, ontstaat daar dus ook een stroom van rooster
naar gloeidraad, rousterstroom genaamd.
De som van roosterstroom en plaatstroom
noemen we den totalemissiestroom.
Aanvankelijk zal de plaatstroom bij hoogere
positieve roosterspanning nog toenemen, dan komt
echter een punt (verzadigingspunt) Waarop de
roosterstroom zeer sterk toeneemt en de
plaatstroom af gaat nemen.
Dit laatste moet natuurlijk steeds vermeden
worden.
Door een zeer kleine verandering in de
roosterspanning, b.v. l Volt, verandert de plaatstroom
evenveel als door een
plaatspanningsverandering van b.v. 20 volt.
We hebben in het rooster dus een middel om
met zeer weinig energie groote veranderingen in
den plaatstroom te brengen.
Het is duidelijk, dat, wanneer een wisselende
spanning, dus beurtelings positief en negatief, op
het rooster wordt aangelegd, de plaatstroom dus
afwisselend toe en af zal nemen, maar hij kan, zooals
we in 't begin gezien hebben, nooit van richting ver
anderen. Door een wisselstroom op het rooster
krijgen we dus een toe-en afnemenden gelijkstroom
(pulseerende gelijkstroom in de plaatkring).
Hierop berust dan ook de gelijkrichtende wer
king der ontvanglampen.
De ontvangen aethertrillingen, die een
wisselspanning in die deelen van het ontvangtoestel,
die met het rooster verbonden zijn (dus ook op
het rooster) opwekken, worden dus door die be
wuste lamp omgezet in een pulseerenden gelijk
stroom.
De trilplaat van onze hoortelefoon, die de snelle
wisselingen van de ontvangen trillingen niet kan vol
gen, is wel in staat de veranderingen van den
pulseerenden gelijkstroom te volgen.
Deze trilplaat Wordt daardoor meer of minder
aangetrokken en brengt zoodoende geluid voort.
OL.OO
f o. a. s
&N