De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 5 september pagina 13

5 september 1925 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2517 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Teekening voor de Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen . DRAMATI/CHE KRONIEK Waarheen ? Elke generatie noemt het tooneel van haar tijd in verval", en zelfs een buitengewone bloeiperiode, zooals we die hier beleefd hebben het hoogtepunt viel omstreeks 1916?1919 werd op het oogenblik harer krachtigste en schoonste ontplooiing ter nauwernood erkend. Laten we zeggen, dat de eeuwige onvoldaanheid met het bereikte het menschdom siert, doch intusschen wel Wéten waarover we klagen. W Te midden eener toenemende massa-productie van Weinig of geen waarde, deden zich tot dusver in elk seizoen nog eenige voorstellingen voor, welke het bestaansrecht van den schouwburg als kunstinstelling volkomen billijkten. Wij be doelen: voorstellingen, die door het samenspel uitmuntten en het" brachten tot een zuiver en bezield tooneelbeeld, niet natuurlijk op zichzelf mooie stukken", welke door onvoldoende be zetting beneden hun geschreven waarde bleven. Deze harmonische vertooningen werden echter niet elk jaar minder in aantal, hetgeen voor een deel geweten moet worden aan de wantoestanden in het bedrijf, voor een deel op rekening komt van de vervlakking allerwegen, die op de werke lijke kunstenaars meer enerveerend dan inspi reerend werkt. Wie zijn tooneelklachten op dit verschijnsel bazeert, hoog over alle kleinere en persoonlijke belangen, welke ervan afhankelijk zijn, heen, heeft gelijk. De liefde en de geduldige vreugde aan het werk, die onontbeerlijk zijn om iets-van-kunst te maken, vinden geen bodem meer, noch den tijd zich uit te spreken, noch de waardeering, evenredig aan de inspanning, die alleen al het. handwerk vereischt. Het kan er .al gauw mee door, men" neemt er allicht ge noegen mee; maar voor den kunstenaar is de opgave op die manier geen taak en geen illusie meer. En vooral waar het een kunst geldt, zoo louter en alleen uit wederzijdsche illusie gevormd als tooneelkunst, kan het bedenkelijk worden wanneer in ons, toch al niet bijster theatergezind land, de beste kunstenaars en het betere publiek langzamerhand den schouwburg den rug toe draaien. Soortgelijke verschijnselen als ten onzent doen zich tot op zekere hoogte in alle landen voor. Men zou zeggen, dat in Duitschland, na de machtige Reinhardt-periode en haar pretentieuse, maar zwakke reacties, thans ook de lusteloosheid is ingetreden, die zich kenmerkt door theatertrusts en ster"-vertooningen, terwijl in Frankrijk met den minder begaafden maar goed-willenden en fel propagandistischen leider van den VieuxColombier", vele kunstenaarsidealen ter ruste zijn gegaan. Doch de kans, dat men het er na een periode van stilstand en inzinking wel weer bovenop zal halen, is overal elders grooter dan bij ons, aangezien overal meer dan bij ons het tooneel bij het volk in het bloed zit, en de schouwburg het fier bezit der natie is. Het tooneel is den geestelijken middenstand toegevallen. De veranderde sociale verhoudingen hebben dit meegebracht. De speculatie op het groote publiek" ten einde het roekeloos uit gebreid bedrijf nog zooveel mogelijk rendabel te maken, heeft het in die richting gedreven, en we kunnen, wat ons land betreft, zeggen, dat de massa-productie op dit -burgerlijk niveau van alle kanten is bevorderd. Een zekere belangstelling in tooneelzaken heeft altijd in onze burgerij gezeten, ze vereenigde zich in bonden" en zette bij feestelijke gelegen heden aan ons theaterleven graag en gul fleur bij. Doch eerst in de laatste jaren hebben die vrienden van het tooneel" zich een positie verworven, waarin zij zich ook gezaghebbend op dit terrein kunnen bewegen. In de plaats van het kunstenaarsidealisme trad allengs dit leeken-idealisme, dat zich veelal in regeerings- en kunstbesturen voor de hoogere tooneelkunst" beijvert en blindelings de productie steunt gelijk zij zich aan haar voor doet, zonder basis of eigen onderscheidend ver mogen, afgaande op de ochtendblad-kritiek, en met eeiTonbestemde voorkeur voor dit of dat, deze of gene. Om al die heterogene idealen en bestrevingen te bevredigen, zijn de noodlijdende gezelschappen er toe gekomen hoe langer hoe hooger tegen elkaar op te bieden, wat de waar" betreft zij schud den de klassieken als het ware uit hun mouw omdat zij zeker zijn hiervoor althans een categorie van afnemers", als ik het zoo noemen mag, te zullen vinden, en er, wanneer de kritiek niet -al te veel roet in het eten gooit, eer mee in te leggen C. LAOEMAN, werd 4 September zeventig jaar ook. Ontegenzeggelijk werd het bedrijf in de latere jaren door deze organisaties gesteund, doch helaas heeft de in het algemeen geringe kennis-van-kunst in deze lichamen daarbij weinig essentiëels bevorderd en eigenlijk gemaakt, dat er een wei-geordend dilettantisme is ontstaan, aanmoedigend voor de quantiteit, maar funest voor de qualiteit?de waarachtige kunstwaarde ??van het werk. Een dilettantisme, dat in zijn overmacht de werkelijke kunstenaars handicapt en het gehalte van het publiek we zien het voor onze oogen met elk jaar doet verminderen. Het beschaafd en in zekere mate geletterd publiek, dat zich in de genoemde bloeiperiode aan de zorgvuldig voorbereide opvoering van groot werk gewonnen gaf, werd nadat faillisse ment en uit elkander-spatting van telkens een, met veel misleidenden bluf geopend ensemble" het kunstvak gansch en al ontwricht hadden herhaaldelijk in zijn verwachtingen teleurgesteld, en bleef weder uit den schouwburg weg. Ons eigenlijke volk" werd, ondanks volksvoorstel lingen" en populaire prijzen voor tooneelkunst niet gewekt. Collectief, in vakvereeniging, mag het deze speciaal georganizeerde avonden bezoe ken, op gewone avonden blijven de buvenrangen leeg. Zoomin als men hier een wachtenden huurkoetsier op den bok zal zien zitten met een roman, of zelfs maar met een courant, zoomin interes seert zich onze arbeidersklasse voor den schouw burg. Het publiek, dat van alle bemoeiingen feitelijk profiteert, is de half-ontwikkelde stand, die ook in dansgelegenheden, restaurants en op het gebied der mode groot-doet, en den toon aangeeft. Het is van den derden op den eersten rang gekomen. Het heeft, dank zij de volksontwikkelende in stituten, die mede in de mode zijn, de klok hooren luiden over eenige klassieke en moderne groot heden der dramatische litteratuur Shaw en Pirandello zijn voor deze bezoekers gesneden koek en vindt in het algemeen alles prachtig", wat het als zoodanig wordt aangeprezen. Voor dit publiek worden met hand en tand tooneelgezelschappen opgericht en onderhouden, schrijft een leger van zich noemende critici" aanmoedi gende artikelen, v/orden buitengewone voor stellingen" van hooger hand gelast en met premie's beloond. En och, het is zoo ondankbaar, zijn bewondering is zonder eenig fond". Het beste gaat aan zijn verwende oogen voorbij, het oppervlakkigste vindt ziin bijval. Wie veel in den schouwburg, te midden van dit slecht-reageerend, om alles lachend en snelle-vliet-tranen schreiend publiek vertoeft, verwondert zich niet, dat voor vele kunstenaars de illusie eraf ging, dat het gevoelig deel der schouwburgbezoekers zich terugtrok. In het overwicht dezer begunstigers ligt de oor zaak, dat inderdaad buitengewone tooneelvoorstellingen,dat inderdaad prachtig spel van eerstenrangs tooneelkunstenaars in ons land herhaaldelijk voor leege zalen verloren gaat, en door een over vloed van halfslachtige vertooningen meer en meer wordt verdrongen. Dat de gezelschappen geen repertoire van beteekenis meer kunnen bezetten, en de inspanning zich niet meer loont. In tal van emplooien ontbreken de krachten, de kunstenaars, die een hoofdrol kunnen dragen en bezielen, zoowel als de, in het ensemble geschoolde spelers voor het tweede en derde plan; om van het gebrek aan begaafde regisseurs nog niet te spreken. Voeg daarbij de onmogelijkheid om bij een schier onafgebroken kunstleverantie want het thans heerschend publiek laat zich niet binden, het blijft even willekeurig weg als het komt de spelers te leiden en het werk te doen bezinken, dan is het duidelijk in welk een impasse het too neel is geraakt. Desniettemin eischt de opgevoerdheid van het bedrijf, het leeken-idealisme, dat vraagt om titels en noviteiten, dat de dramatische werken van de hoogste litteraire waarde eraan worden gewaagd. En om het hoofd nog zoowat boven water te houden, is de kunstreclame in dit bedrijf tot den grofsten eigenlof en winkeliersspeculaties op gedreven. Het ligt niet op mijn weg hier te schrijven over den mogelijken invloed van de pers die ik direct" voor gering houd, indirect van beteekenis acht noch over de constellatie van onze tooneel-kritiek en de taak, die zij, als organisme, onvervuld liet. In vele opzichten staat zij er in ons land ongunstiger vóór dan elders. De bevoegdheid over tooneelkunst te schrijven, wordt hier niet als een kunstvak erkend, zij is in de meeste gevallen een bijbaantje. De groote dagbladen stellen zonder scrupule naast hun officiëelen beoordeelaar, hun medewerkers uit andere rubrieken, anonieme correspondenten, die dezelfde autoritaire rechten genieten, zoodat we in n courant niet alleen de tegenstrijdigste oordeelen over een voorstelling lezen dat zou, mits voldoende geargumenteerd, geen bezwaar zijn doch daarbij het eene gezichtspunt zelfs niet kunnen toetsen aan het andere, van zoo ongelijke mentaliteit als ze in den regel getuigen. Dat het ambt daarmede niet in aanzien steeg, en het verantwoordelijkheidsbesef bij deze dagschrijverij niet werd aangekweekt, laat zich hooren. De stemmen die zich gelijk blijven, zijn te tellen; het meeste dat verschijnt is journalistiek" ook in dien zin, dat men morgen met overtuiging kan ontkennen, wat men heden met overtuiging heeft bepleit, en liet huikje naar den wind hangt van elk seizoen. Het welgeordend dilettantisme heeft ook hierin gezegevierd, dat een ieder, al bezoekt hij voor het eerst van zijn leven een schouwburg, daarover een alweder naar de mode van den dag diepzinnig oordeel ten beste kan geven en dat het argeloos schouwburgpubliek, voor zoover het van de uittreksels" notitie neemt, ook daarin elk gezag even gaarne erkent. Op deze wijze vindt ieder gezelschap zijn eigen gangmak'ende pers, want aan den voornaamsten eisen: dat er over geschreven wordt, is voldaan. Ik vroeg onlangs, onder den indruk van een opvoering, waarbij een waardevol tooneelwerk tengevolge eener mediocre vertooning al zijn qualiteit had ingeboet, aan een lid van hetdaaraau schuldige gezelschap: Waarvoor doen jelui dat eigenlijk, zoo'n stuk monteeren, waarvan je bij voorbaat weet het niet te kunnen bezetten?" Het verbluffend antwoord luidde: Voor de kritiek." In deze richting is het dan nu al vele jaren gezocht en gedreven. Terwijl de pseudo-kunstdaden allerwegen toenamen, werd de positie der gezelschappen hoe langer hoe hachelijker, de samenstelling hoe langer hoe zwakker, de ge middelde voorstelling hoe langer hoe dunner, de gemiddelde zaal hoe langer hoe leeger. Wie in den Haag failleert, staat in Amsterdam weer op, en omgekeerd. Het eene gezelschap ver liest zijn hoofd, het andere zijn ledematen, de artiesten, die voor de rollen in aanmerking zou den komen, zitten toe te kijken in de zaal. Het komt er niet op aan. Het bedrijf gedoogt geen stagnatie, zomer en winter zonder soulaas, de schouwburgen moeten verhuurd worden, er willen met elk jaar meer al-of-niet-geroepeneti van leven. Zóó ongeveer staat het seizoen l'.*25?20er vóór. Hopeloos mogen wc het niet noemen. Het kunstenaars-idealisme, dat geen aan de bioscoop betwist" publiek naar de oogen ziet, maar, niet hart en geweten voor het werk, zich zijn eiyeti suivereine wet stelt, is onverwoestbaar. Als we maar tijd van leven hebben. T o i' N A i: i-' i-'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl