Historisch Archief 1877-1940
10
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2518
HET NIEUWE NEDERLANDSCH TOONEEI.,
Jeftha, door Joost van den Vondel.
Terwijl de leider der K.V. Het Nederlandsch
Tooneel" den wantoestand in het bedrijf, die
de kunstenaarstaak noodeloos en nutteloos ver
zwaart, moede, een afwachtende houding aan
neemt, zijn de voornaamste leden dier vereeniging
besloten bijeen te blijven, om onder den
nietgeringen, en in de gegeven omstandigheden ook
niet zeer geëigenden naam van Het nieuwe
Nederlandsch Tooneel", het werk, dat zoovele
jaren een eerste plaats heeft ingenomen, onderling
voort te zetten. Het is een geval, dat in de
toonrelgcschiedenis voor zichzelf spreekt, en, naar
wij hopen, een kort intermezzo zal blijken.
Want al mag men van dit ernstig geschoold
ensemble, onder leiding van een zijner begaafdste
leden, Louis Saalborn, verwachten, dat het den
ouden geest zoo veel mogelijk zal hooghouden,
zoomin als het een onzer gegeven is een roman
te schrijven a la Couperus, die op de hoogte van
diens oeuvre staat, zoomin zal men de persoon
lijke kunde en bezieling, die van Royaards als
tooneelleider uitgaan, lang kunnen vervangen
zonder schade voor ons geheele tooneei.
De openingsvoorstelling met Vondel's Jeftha",
bevestigde de verwachting in zoover, dat zij de
richting aanwees, waarin de combinatie zich
erkend . hoopt te zien. Zij toonde tevens hoe
moeilijk het is, en zal zijn, met dit gekortwiekt
ensemble rollen van het groot repertoire te bezetten
en zulk een pronkjuweel onzer Nederlandsche
letteren, als dit zeldzaam evenwichtig, van den
rijpen mannelijken geest doortrokken, en noch
tans met allen glans der jeugdjaren overtogen
Jeftha", eenigermate recht te doen.
Wij kunnen dan ook vooralsnog niet veel meer
dan het gebaar loven, doch wel mag hieraan
worden toegevoegd en dit was de verheuging
van den avond dat de zwak-bezette ver
tooning, met smaak gemonteerd, in levendig
tempo, als studie geboeid heeft tot het einde,
en dank zij aller toewijding het stempel droeg
van goeden huize.
En Jeftha beloofde den Heere eene gelofte
en zeide: Indien gij de kinderen Ammons
ganschelijk in mijne handen zult geven, zoo zal tiet uit
gaande, dat uit de deur mijns huizes, mij tegemoet,
zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen
Ammons wederkome, dat zal des Heeren zijn,
en ik zal het offeren ten brandoffer". Aldus
vinden wij in Richteren 11, vers 30 en 31, het
voorspel ingeluid, waaruit Vondel's treurspel ?
als men dit innerlijk triomfantelijk werk een
treurspel noemen moet ontsprong. In vers
34 voltrekt het zich:
Toen nu Jeftha te Mizpa bij zijn huis kwam,
zie, zoo ging zijne dochter uit, hem tegemoet,
met trommelen en reien."
Vondel laat dit voorspel, met al zijn dramatische
en theatrale mogelijkheden, geheel aan de ver
beelding over. Het ontstellend uitgaan" der
argelooze Ifis uit de donkere poort men denke
zich: op den klank van trommelen en schalmeien,
het teedere figuurtje, voorgaande den feestelijken
stoet, in Rembrandt's gulden licht \ de ramp
zalige ontmoeting met den wederkeerenden held,
haar vader, het behoort alles reeds tot het ver
leden wanneer dit spel begint. En ook in het
vervolg der handeling heeft Vondel schier opzette
lijk elk theatraal effect vermeden, en zelfs het
samentreffen tusschen Jeftha, den vader en
feitelijken moordenaar van het meisje, en diens
gemalin Filopeia, de beroofde moeder, overal
omgaan, als vreesde de tweeënzeventig-jarige
het onmiddellijk en al te luid conflict.
Eerbied voor den vorm, die eenheid van tijd en
plaats voorschrijft, heeft den dichter naar zijn
eigen getuigenis tot dezen greep bijna uitsluitend
lyrisch-beschouwend en nabetrachtend ge
bracht, en voor hen, die Vondel van nature
on-dramatisch" noemen, mag dit werk de proef
op de som heeten. Ik voor mij, zou mij op grond
van de Jeftha" een overstelpend-dramatische
stof aan deze uitspraak het allerlaatst wagen.
Voor mijn gevoelen moet Vondel, voor wien het
drama zóó fel en compleet in de taal zelf leefde,
veel van dien aard hooghartig hebben versmaad,
en zou zijn onvergelijkelijk voorname nalaten
schap er weinig bij gewonnen hebben, indien hij
het anders had opgevat.
Van welk een onaantastbaar stille en edele
schoonheid is ,,Jeftha", in weerwil van het
barbaarsch-vroom gegeven, dat, ware het uit minder
voldragen menschelijkheid geboren, in zijn wreed
heid het hart dankbaar in verlichting op te
mogen ademen bij Abraham's Offer", dat op
het uiterst oogenblik, Godlof, niet hoeft" zou
doen huiveren. Doch hoeveel machtiger is hier
Jeftha's volbrachte trouw aan het eens gegeven
woord,hoeveel machtigerlfis'kinderlijke bereidheid,
hoeveel machtiger de God, die niet aarzelt den
wreeden plicht te doen vervullen, in vergelijking met den
God van Abraham", die de nuttelooze marte
ling slechts als een spel-der-beproeving bedreef.
En met hoeveel beleid heeft in dit verband dan
ook Vondel het schokkend drama van den feite
lijken offerdood op den achtergrond gehouden,ja het
offer zelf zoodanig verlicht, dat het voor onze
verbeelding allengs een bijkomstigheid werd.
Jeftha, of Offerbelofte", doch niet het offer",
de belofte" verkreeg den vollen,
diep-menschelijlijken, den goddelijken nadruk. Roekeloos was ze
gedaan, Jeftha's belofte, ongetwijfeld, zóó overbiedt
zichzelf een mensch, zelfs de sterkste, in zijn nood,
hij beloofde maar, beloofde het ongewisse en onmo
gelijke, om, op een benard oogenblik, de zege van
den hemel af te koopen. Doch het oogenblik, zulk
een oogenblik, waarin het hart bidt, staat voor God
met de eeuwigheid gelijk, en zoomin als Vondel
getwijfeld heeft, zoomin kan hier de toeschouwer
twijfelen wat Jeftha overblijft te doen. Geen
waarachtig man, die aan zijn eed ontkomt.
De vrouw, de moeder, zij kan het zóó niet begrij
pen: een teedere vrouw spat uit, al 't ongelatig,
in weelde en druk"; haar hart wil van geen hoo
gere wet dan het recht der moederliefde weten,
in haar kind sterft zij zelve den marteldood.
Doch de jonge Ifis" staat nog dichter bij den
oorsprong. In haar, zijn eenig kind, dat den
vader zoon en dochter tegelijk is, vindt het ver
twijfelend vaderhart steun. Slechts uitstel vraagt
zij, geen beraad. En wanneer zij van de bergen
wederkeert om het vonnis te ondergaan, heeft
zij niets van een slachtoffer, zelfs niet van een
martelares. Vondel's Ifis" sterft als een recht
vaardig menschenkind voor de goede zaak van
haar vader, en haar kinderliefde vergeeft en ver
geet de onvergeeflijke lichtvaardigheid o,
domheidsmacht \" die aan dit bloedig eer
herstel ten grondslag ligt.
De strijd van den fieren Gileadiet, die als een
ongelukkig vader dreigt te bezwijken, voert zij
met de overtuiging eener Jeanne d'Arc ter over
winning: een man een man, een woord een woord.
En zij draagt haar deel daarin licht, want alleen
de twijfel maakt zwaarmoedig, de overtuiging
heft de ziel boven de vlammen uit.
Aldus mogen we haar zien, een heldin van de
aarde, niet van den hemel alleen, al zal men,
ieder naar de mate zijner religieuze gevoelens, en
tegen den achtergrond van Vondel's bekeering tot
het katholieke geloof, veelal geneigd zijn, de mys
tieke krachten boven de menschelijke recht
schapenheid te stellen, en daarbij het offer"
als zoodanig eeren. Dan nog valt niet te ont
kennen, dat hier het hoogste bezit van den
mensch: zijn eigenwaarde, de trouw aan zichzelf,
in de apostolische, maar volstrekt niet
bovenmenschelijke figuur van Jeftha's dochter de
schoonst denkbare gestalte verkreeg.
En meer dan den machtigen Jeftha zelf, die
Ifis' woorden tot de zijne maakt, en zich tegen
over de juridiek van den Hofpriester, welke
hem de mazen aanwijst, waardoor hij glippen
kan om aan zijn belofte te ontkomen, beroept
op het inzicht van haar onwankelbaar hart,
gevoelen wij dit aarzelloos toegewijd kind, dat
alle lasten op zich neemt, de hoofdpersoon, de
drijfkracht van het treurspel. Ifis bereikt de
hoogste toppen van het mensch-zijn, zij lost op
in liefde, zij lost op in God.
Het is Vondel's taal, die deze uitteraard
strenge figuur zoo teeder en lieflijk maakt.
Bij uitzondering heeft hij hier naar het voor
beeld van den heer Ronsard", in plaats van den
zwaren Alexandrijn, den korteren versregel van
tien en elf lettergrepen de voorkeur gegeven,
en ongetwijfeld werkt deze lichtere versmaat
mede tot de opheffing van het gegeven uit den
druk der omstandigheden. Voor het overige blijft
ze Vondel's geheim, al deze verrukkelijke lyriek,
waarin zijn hart bleef kloppen en waarover zijn
adem stofgotid blies, en staan we telkens weer
versteld over wat hij met de simpelste middelen
vermocht. Want boven den prachtigen bloei
van het vers, gaat hier altijd nog de innigheid
van het spontaan gevoel. Natuurlijk, een ieder
bewondert gevleugelde versregels als:
De roos van Jericho gaat open
In 't opgaan van den morgenstond". . . .
Maar hoeveel liever nog dan dit, en dergelijk
symbool, is mij de innig menschelijke, de zuiver
kinderlijke val der huiselijke woorden, in bijvoor
beeld Ifis' verwonderde vraag:
,,Wist moeder niet, dat ik most wederkeeren
Van 't hooggebergt', gelijk het was gezeid?"
BOUWT IN HET
DILTHÖVEN
INLICHTINGEN VERSTREKT DE DIRECTIE
TEtEF.INT. NS 653 8
Hierin hooren wij Vondel's eigen stem, als
las hij het ons vóór. En dit, wat zoo natuurlijk
uit het dichterhart welde, door de eeuwen heen
die warmte behield, is het dramatische bij Vondel,
dat, innerlijk fel bewogen, uiterlijke actie en span
nende bedrijvigheid ontberen kan.
Niet naar deze bewogenheid in de eerste
plaats leek me de vertooning te streven, meer
legde zij, door sterk omlijnd spel, den nadruk
op de romantiek, en met de innigheid van het
vers, werd ook de wijsheid de nimbus van den
hoogen leeftijd, die om dit werk hangt ge
schaad. Intoomen en bij wijl den breidel vieren";
de geest van Jeftha ademt matigheid.
Van de verschillende rollen trokken op dit
plan de Jeftha van Saalborn en de Filopeia
van Sophie de Vries de aandacht, de laatste, op
een enkel oogenblik van fluisterende verinniging
na, hoofdzakelijk om plastische hoedanigheden.
De dictie van Sophie de Vries is te onvolkomen
voor het reciet, en de stijging in deze
moedersmart, die van de natuurlijke opstandigheid tot
de gedwongen aanvaarding en verstandelijk-vrome
berusting komen moet, haalde zij, met haar
overwegend theatrale middelen, niet.
Saalborn's Jeftha toonde een naar wei-overlegd
schema opgebouwde figuur van primitief, en, buiten
den krijg, schier kinderlijk man, van wien men
zoowel de onnoozele belofte, als de wijze waarop
hij haar volbrengt, begrijpelijk kan achten. De
stomme verslagenheid en joodsch misbarige
wanhoop, in snelle en felle wisseling; en ook het
eindelijk besluit, zonder waardigheid, veeleer
met de blinde woede van den modernen mensch,
die denkt: er is geen ontkomen meer aan, praat
er in godsnaam niet tusschen, ik doe het, opdat
het gedaan zal zijn !
Ontroerd heeft hij mij bij deze, in vele opzich
ten verdedigbare opvatting, zelden, de vadersmart
verging in het luidruchtig betoog en tusschen hem
en Ifis voelden wij, zelfs daar, waar vader en dochter
elkander voor het laatst omarmden, nauwelijks
contact. Doch als intellectueele analyse van een
half-barbaarsche, half bijbelsche, in diepste
wezen zwakke mannenfiguur, was deze, ook uiter
lijk geraffineerde Jeftha belangwekkend.
Dat er om vader en dochter geen atmosfeer
stond, mag overigens voor een groot deel geweten
worden aan het onvermogen van Jenny van
Oogen om de heerlijke rol van het fiere jood ?
sche meisje te peilen en uit te beelden. Ifis",
wier wonderbare wijsheid welt uit het liefste hart,
wier vroomheid zuivere rede en menschelijke goed
heid is, en wier extaze wortelt in het recht te
leven en te sterven naar den oorspronkelijken,
den goddelijken eisch, is met geen oppervlakkige
liefheid te scheppen, hier moet de innerlijke adel
uitstralen.
Van de overige spelers onderscheidde zich
in de expressionistische opvatting der regie
John Gobau, de zeer martiale slotvoogd, door
warme dictie. Eentonig, doch een waardige
figuur was Te Wechel, als de Hofmeester;
van Praag (de Hofpriester) scheen mij het tegen
gestelde van wat deze uitlegger van de Schrift,
alleen al als uiterlijk hoogwaardigheidsbekleeder
zou moeten meebrengen. De reyen" in dit werk
zijn buitengewoon zwaar, zoowel om den opge
togen klank, ais om de ingewikkelde
niaatverdeeling. Marie Meunier-Nagtegaal kweet zich
van deze taak verdienstelijk. E»n van de ken
merkende eigenschappen van Royaards' gezelschap
is altijd geweest, dat een vertooning na de pre
mière nog door tal van retouches in diepte en
schoonheid won. Waar bij deze moeilijke opgave,
vorm, kleur en rhythme te loven vielen, mogen
we hopen, dat het voortwerken daaraan mede
als een goede traditie zal worden gehandhaafd,
en inmiddels het deel der toeschouwers, dat leest,
naar Jeftha zal grijpen; het houdt alles in wat
de hijgende" menschheid aan lafenis behoeft.
T o i' N A E F F
O l-D O