De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 12 september pagina 13

12 september 1925 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2518 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 JAC. VAN LOOY ZEVENTIG JAAR door Prof. Dr. J. PRINSEN J.L ZN. Hoewel elcke Kunst haer eige bepalinge heeft, rnochtans worden zommighe Kunsten door eenerhanden bant van onderlinge gemeenschap ver knocht en gelijck vermaeghschapt; hoedanige zi]n Poëzy, Schilderkunst, Beelthouwery, en andere Kunsten, die, te gelijck op maet en getal gegront, de wiskunst niet ontbeeren mogen: ?tn zeker dit vermindert zoo weinigh den luister van deze Kunsten, datze hierom te goddelijcker te achten zijn: want van Godt zelf, aller dingen Schepper, wort gezeit, by het Orakel der wijsheit, ?dat Hij alle dingen, in mate, getal, en gewighte, :geordineert heeft." Vondel spint dit idee in zijn woord tot de Kunst?genooten van Sint Lukas t' Amsterdam nog ?verder uit. Diep dringt het niet in het onderwerp, ?ook dacht hij wel niet aan de prozakunst. Hij was .geen man voor een grondig, logisch, theoretisch betoog. Lessing heeft in later jaren de kunst van het woord en wat men daar tegenover de beel dende kunsten noemt, scherp trachten te scheiden. Maar de Romantiek heeft zich niet aan hem ge.?stoord en de litteraire kunst, in Frankrijk vooral, bracht schitterend schilderend proza. Om van de eigenlijke romantici niet te spreken, hoe hebben later Flaubert, Zola, Villiers de TIsle-Adam en vele anderen alle kille theorie van :Lessing gelogenstraft. Naast hen staan, in Holland, als onze ontwaking komt, in de eerste plaats Ary Prins en Jac. van Looy. En de laatste vooral is, in het bijzonder in zijn eerste periode, wel de schilder, die in zijn litteraire kunst zoo nu en dan eenvoudig ander materiaal dan zijn verf gebruikt, maar overigens volkomen schilder blijft. Hoe zoekt hij naar het pakkende, sappige, kleurrijke Woord om er den raken toets in zijn zuivere kleurstemming mee te bereiken; hoe :zien we hem zijn figuren met den kwast modeleeren. ,.Huisjes gelijk gothische vensters smal en ribbig opgaand den een naast den ander tot een blonde wijk; waterig geel, weêrgrijs maar ook als appelbloesem verschijnen de muren-kleuren in deez' ?koud-tooverige buurt, met 't tulpengroen van .luikenverf en vensterhout, onder het anemonenrood van de natte dakjes, soms hagelwolk-blauw, ?maar schemerig het al, nu het witte hemelpoeder ;geheimvol rond ons neerlaat in de stille stad." Zie, dit is volkomen schilderwerk. Dit is een zoeken en een tasten naar de kleur om precies de juiste toonverhoudingen te treffen. Als ge Van Looy leest, is het soms of ge achter zijn ezel -staat, terwijl hij vlug grijpt op zijn palet en mengt van hier en van daar, veegt en smeert en duwt rinet zijn 'kwast, zwiert met zijn mes, om dan weer i even voorzichtig een klein effect je er in te tikken. En dan dit. Achter de lijst van muur en lucht brug is het kleurgezicht dat het asphalt berumoert. In 't felle straateind drangt en draait het chroomgeel, 't cinnaber en 't groen van vinnige metaalroesten: omnibussen, bestreept, beletterd van reclames, als van zwa telende nieuwspapieren gebouwd, dragen de kudden menschen onder regenschermen voorbij; over de karkassen gloeien de geveltjes bar niet gladde ribben van geverfd hout. Daar boven is de nacht. Al wat daar voorthaast, hoog en verwijderd op 't onzichtbaar ;nlavei is bevlaagd van 't licht. Kaarsschijnen van gas, verinnigen onder de kille verstarringen van 't manige, rookelooze electriek, dat harde raskaken en neuzen en ooren en monden die houten pijpjes klemmen, voorbij doet gaan tot tronies in 4 een droom geboetseerd. Snijdende schaduwtjes verholen oogen, hoeden, schermen en kléerplooien duisteren als inkt, schouders en knieën knoken naast paardkoppen en pooten, handen van velerlei leeftijd glissen naar elkaar in den zakelijken loop". En zoo gaat dat door. Dat is alles eenigermate verwant aan Breitner, dien we zoo goed kennen; maar het is bovenal toch het echte, zuivere, persoonlijke, dieper, liefdevoller verzorgde van Van Looy's eigen schildertrant, waarvan we helaas zoo weinig te zien krijgen. Het heeft de volkomen gaafheid en afheid, de rijkdom en volheid van zijn schilderijen. Bij het lezen van zijn proza denk ik telkens weer aan die machtige gaafheid, die ontroerende knap heid, die geen knapheid meer is maar het hoogste meesterschap, van dat groote doek, dat in ons Museum hangt, dat veld met blauwe bloemen in het late avondlicht en ver over de heg draalt nog een schemering van de verdwijnende zon, er is het visioen van een dorpje en het hooi dat naar huis gereden wordt. Tal van zulke schitterende schilderstudies zijn in zijn kostelijken bundel Proza aan te wijzen, in zijn aangrijpende, te weinig gekende Gekken en in later werk. Een Wandeling uit den bundel Proza is zuiver een breed opgezet landschap in het woord. Herlees in De dood van mijn poes dat visioen van den ijsnacht in een buitenbuurt van de groote stad. Van Looy speelt zoo maar niet met wat kleurtjes, zooals een literator zou doen die niet tevens een geboren schilder was; hij heeft de rijke materie van kleurwoorden, van beeldende klanken voor het grijpen; zij schikken zich in malsche klatering en fijne nuanceering naar zijn schilderend besef, zijn beeldenden wil. Wij zien zijn werk als een schilderij in ingehouden kracht. Van Looy is onder de mannen van tachtig" wel de meest stoere, onverwoestbare kracht, die zich zelf het meest gelijk gebleven is, die zich rustig en welbewust in breedte en diepte ontwikkeld heeft tot onzen allerbesten prozaschrijver, tot volkomen rijpheid en machtig meesterschap kwam. Hij is van het begin af meer dan schilder geweest in zijn prozakunst. Het Werken naar de natuur zat hem in het bloed, maar hij legt zijn eigen ziel in zijn werk; hij zoekt niet enkel de kleur en de lijn, hij zoekt den mensch, en hij heeft zijn zoeten, geestigen humor. Dat dieper zoeken van het menschelijke, dat innig meeleven in eigen sentimenten begint al in het Proza, in de Nachtcactus in het bijzonder. Hij leeft in herinnering en droom, in fantasie en machtige visioenen, ontschoten aan eigen gemoedsleven. Maar hoe ziet hij ook het leven om hem heen, meest het schijnbaar dorre, eentonige bestaan van den dag. Hij ziet het in zijn zachte gemoedelijke intimiteit, met zijn milden humor, zijn fijnen, rustigen glimlach; hij laat er het vreugdig stralende licht van de liefde over spelen en het Wordt alles trouwe, eenvoudige heerlijkheid. SCHILDERKUNSTKRONIEK TENTOONSTELLING van werken door A. H. GOUWE. Schilderijen en teekeningen, portretten en caricaturen.?Van 14 tot 31 Aug. KUNSTZAAL VAN LIER naast het Postkantoor te LAREN (N.-H.) TER EERE VAN JAC. VAN LOOY. Van Looy en ik hadden n vriendin gemeen schappelijk (hij weet dat zelf allicht niet !) Het was Mevrouw Tholen, die we in vertrouwde en vertrouwende oogenblikken ,,Coba" noemden, en die, met haar vrijen eerbied voor lederen kunste naar, een zeldzame was in Holland. Ze had niets van dat slappe aanbidden in zich, dat een teeken van onderdanigheid is. Ze was frisch van kritischen zin, altijd, maar dat stoorde haar eerbied niet, verlevendigde dien maar alleen. Zóó kende ik haar; zóó kende van Looy haar nog wel beter. En ze kon zeggen, met een gedeeltelijke juistheid maar waarvan ze het gedeeltelijke zelf zeer goed be greep, dat door haar Van Looy aan 't schrijven was geraakt, en dat het eerste wat hij geschreven had (ik weet dit niet zeker meer) was een vertelling van den marmeren knikker...." En daarna, kon ze een bundel brieven voor den dag halen en die laten zien (niet laten lezen !), die van Looy haar had geschreven, en die versierd waren met krabbels en schetsen (god weet wat bekorends en aangenaarns daar allemaal in staat !) De brieven waren dus geschrevens vereenigd met geteekends. Het is om die samenkomst van twee dikwijls ge scheiden uitingen, dat ik deze weer al lang geleden gebeurtenis naar buiten breng, en hier neer zet. Want zóó is het (al spreken duizend felle mon den het tegen !) in van Looy zijn schilder en schrij ver niet gescheiden, maar meer vereend dan te velen meenen. Er zijn van die analytische lieden, die doen alsof de schrijver Van Looy en de schilder Van Looy toevallig in dat ne lijf logeeren, zooals malkaar gansch onbekende passanten logeeren kunnen in n hotel. Maar hebben ze dan Van Looy's schilderij Het Wonderkastje" nooit ge zien, of rt'Oranjefeesten, 't Avendbrood, L<> Fuller of den Dans, als ze ten minste gelezen heb ben wat hij schreef! Want wat treft in Het Wonderkastje"? Het is niet ten eerste de kerel (een type uit het volk natuurlijk) die het kastje draagt. Die geeft niet het belangrijke hier al heeft Van Looy overal gaarne typen uit het volk gekarakteriseerd in hun teederheid en daarnaast in hun roekelooze scherts; in hun verwondering (die zij met den kunstenaar gemeen hebben); om hun blijvende menschelijkheid en kleine hebbelijkhedens ! Het grootere van d;t schilderij wordt voltrokken, in de schildering, door het kastje zelf; door het meisje, dat starend tot zwijgen lijkt te manen met n vinger aan haar lippen en door den jongen, die (met den rug naar den toeschouwer) staat en kijkt, e zoudt durven zeggen: zóó staat, en staat nog steeds Van Looy vóór het leven, en dat is zijn innerlijkheid. De vent, die de wonderkast draagt, is een beeld van zijn waaksene, nu tcedere, dan guitige, altijd bekorend-verhalende waar neming maar daarmee, herhaal ik, is Van Looy niet gegeven noch bepaald. Want van zelf ont bloeit bij hem uit de werkelijkheid" het hemelsche"; ik heb het nog eens geschreven: uit een burgerlijkste kamer zijt ge door Van Looy on gemerkt ineens ver en beweegt u daar, waar de verschijningen schoon en glorieus zijn, al zwiert ook daar, langbeenig, zijn ironie soms door heen ; van zelve ontbloeyt bij Van Looy uit liet gewone liet wonderlijke. En ik wil toegeven, dat dat Won derlijke meer te vinden is in den schrijver, maar ge vindt het toch eveneens nu en dan in den schil der; en ge vindt even fleurig en diep als dikwijls in den schilder een kleur doorvlogen van licht, in een beschrijving van den zuiveren rasechten prozaïst en nog miskenden dichter. En om dit tesaam is Van Looy een kostbaar en werkelijk Hollandsch bezit ons, en deze jaardag een gaarne gevonden mogelijkheid tot het toonen van onzen, durenden eerbied. P l~.\ S S CJI A E R T Nederl. Munt Holland 1O JUBILEUM-UirGAVE TER EERE VAN DEN ZEVENTKïSTEN VERJAAR DAG VAN DEN SCHRIJVER JAC. VAN LOOY Ds wondgrliike-avonturen van Zebedeus met houtsneden van J. B. Heukelom, com pleet in 3 deelen, 7üU pag. Prijs ingenaaid f 9.75, geh. f 13.50. Luxe-exemplaren op oudHollandsch papier, gebonden in kalfsperkament, drie deelen tezamen voor f 75.?. Bij den uitgever dezes verschenen van denzelfden schrijver: JAAP JE, Ge druk ..Prijs f 2.90; geb. f 3.90 JAAPJ 3e druk Prijs f 3.90; geb. f 4.90 PROZA, 5e druk Pri'js f 3.50; geb. f 4.7o REIZEN Tijdelijk uitverkocht UEKKKN, 2e druk. .Prijs f 2.90; geb. f4.15 FEESTEN, 3e druk. . Prijs f 4.25; geb. f 5.5 : ALFRED DE MUSSET, DE MEINACHT. Vertaling van Jac. van Looy. . Prijs t'O.tïl) KEOEIWS VÏOEGSÏE GESCHIEDENIS Dr. J. H. HOLMDA met 94 platen en 3 gekleurde kaarten. (ïroot 301) pag. ing. f 7.50: geb. f H.75. Uitg. van S. L. VAN LOOY .AMSTERDAM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl