De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 12 september pagina 3

12 september 1925 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2518 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET ONDERHOUD VAN DE MINISTERS VANDEVELDE EN VAN KARNEBEEK Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek V. D. VELDE: WAT VOER jij DAAR UIT?" VAN KARNEBEEK: IK BEN IN TRAINING. IK ZAL HET MOEILIJKER HEBBEN DAN MOKUM' OLEF i) EN ZIJN JODEN door C. E i T ,| E Men loopt bij het vieren van een jubileum altijd het gevaar, dat de uitingen van waardeering ietwat valsch gaan klinken omdat het mooie per se naar voren wordt gebracht, en al het minder goede angstig verzwegen. Maar als de Amsterdamsche Joden, den 14den September 1925, mede zullen instemmen met den lof Amsterdam toegezwaaid, dan kan er voor hen geen uiting te warm zijn om te toonen hun liefde en dankbaarheid jegens die hoofd stad van Holland, die in een tijd toen de Jood officieel de paria was temidden van de volkeren van Europa, deze natie niet alleen binnen haar stadsgebied heeft geduld, maar haar zelfs in staat heeft gesteld om daar als menschen te leven. Laten wij niet overdrijven: volwaardig werd ook in Amsterdam de Jood niet behandeld, maar pi.m. 1600 kon toch reeds een nederzetting van Portugeesche en Spaansche Joden zich in Amsterdam vestigen. Zij kwamen uit het gebied van den landsvijand, op hen rustte dus niet alleen het odium van hun jood-zijn, maar ook de verdenking dat zij spionnen waren, en ondanks dit alles werd aan deze zoozeer verachte vreemdelingen toegestaan in Amsterdam te blijven en er hun godsdienst te belijden, al was het dan voorloopig niet in het openbaar. We weten het, er waren klemmende redenen voor het koopvarende Amsterdam om deze Joden te dulden. Het waren de gentlemen" van hun natie; in Portugal en in Spanje hadden zij tot de aanzienlijkste geslachten behoord, zij hadden de beschaving, de goede manieren en de levenswijze van de betere standen. Ook waren de meeste dezer emigranten zelfs in het exil niet onbemiddeld en overal hadden zij belangrijke handelsrelaties aan geknoopt. Maar zelfs als men al die overwegingen van welbegrepen eigenbelang ten volle laat gelden, dan nog kan men niet genoeg lof hebben voor een regeering, die in deze dagen van felle godsdienstige verdeeldheid, (men denke aan de twisten tusschen Remonstranten en Contra-Remonstranten, aan de voorvallen, die de inleiding vormden van den dertigjarigen oorlog) den vrijen blik hadden om hun Joden niet te beperken en te hinderen door de maatregelen, die in de overige landen van Europa gerekend werden tot de gewone behandeling der Joden te behooren. In 1615 en '16 kwam een nieuwe groep Joodsche vluchtelingen zich bij de eerste voegen. Het waren nu Hoog-Duitsche Joden, die aan de poorten van Amsterdam klopten. In tegenstelling met hun Portugeesche geloofsgenooten waren dit inderdaad berooide zwervers; de Hollanders konden in hen niets anders zien dan een troep schamele bedelaars. Met open armen werden zij niet ontvangen, maar toch werden zij niet weggejaagd. Men stond hun niet toe een gemeente op te richten; in het geheim moesten zij hun godsdienstige bijeenkomsten houden, maar gevaar van vervolging bestond even min voor hen; de overheid hield zich van den dom me. En na enkele tientallen jaren waren ook deze Joden zoo ver, dat zij een wettelijk goedgekeurde organisatie kregen, en toen hun welvaart toenam. konden zij zelfs een bedehuis bouwen. Dit alles gebeurde met de oogluikende of officieele medewer king van het stadsbestuur. In het midden der 17e eeuw kwam een derde stroom, nu Poolsche vluchtelingen, binnen Amster dam. Weer werd geen enkele maatregel genomen om deze Joden te weren, die echter niet zoo arm waren als hun Hoog-Duitsche geloofsgenooten. en die ook door hun handelsrelaties van nut kon den zijn. Ongestoord mochten zij zich organiseeren en hun godsdienst belijden. Zoo leefden deze drie groepen der Amsterdam sche Joden in rust en vrede binnen de ;tad. Zij stonden onder Parnassijns, door hen zelf gekozen en genoten een zeer uitgebreid zelfbestuur. En al drukte het juk der Parnassijns, die in hun kring min of meer de copie waren van de almachtige burgemeesters, soms wel wat zwaar, het was een overheersching van geloofsgenooten en in de essentieele dingen des levens waren de Joden vrije lieden. Want nooit, niet in de eerste jaren der Jodenimmigratie noch in latere eeuwen, is door de Am sterdamsche regenten n maatregel genomen, die de Joden heeft aangetast in hun waardigheid en leven als mensch. Hier was geen numerus clausus, waardoor het aantal Joden en daaruit logisch voortvloeiend het aantal huwelijken werd beperkt; zij behoefden niets te dragen, dat hun tot een onteerend Jodenteeken zou zijn, zij werden niet verplicht een smadelijke bijzondere belasting te betalen, zij waren niet gedwongen binnen een ghetto te wonen, ook al kozen zij zelf bij voorkeur het samenleven met hun geloofsgenooten. Het is waar, men heeft vooral de arme HoogDuitsche Joden vaak geplaagd door het uitvaar digen van strenge keuren, die hun nering en handel bemoeilijkten. Men heeft er wel eens het bewijs in willen zien, dat de Amsterdamsche regeering toch niet zoo welwillend stond tegenover haar Joden. G l D D l N G El TUYNENBURG MUYS! ascHILDEPSl Maar zij, die zoo oordeelen, worden misleid door den uiterlijken schijn. Ten eerste: men leefde nu eenmaal in een tijd van reglementeercn en af bakenen. Maar bovendien: spreekt het groot aan tal keuren met dezelfde verbodsbepalingen reeds niet duidelijk genoeg? Vormen zij niet het onweer legbaar bewijs hoe weinig zij uitwerkten? Burge meesteren en vroedschap verboden veel en met barsche stem, ook al ter wille van enkele vurige Calvinisten, wien de groote vrijheid der Joden een doorn in het oog was, maar oogluikend lieten zij de overtreding hunner bevelen gereedelijk toe. Zij hebben zeker niet uit bewust phiiosophische of philanthropische overwegingen zoo gehandeld, deze regenten van Amsterdam; zij hebben er al licht hun voordeel in gezien. Maar toch waren deze mannen met al hun materialisme groot genoeg om uit te komen boven het fanatisme dezer tijden; hun wijde blik, hun natuurlijke gematigdheid en ook de aangeboren verdraagzaamheid van den Hollander, heeft hen in de Joden steeds menschen en eventueel nuttige menschen doen zien. Toch komt hun alleen niet alle lof toe; zij hadden allicht hun Jodenpolitiek moeten wijzigen als niet met hen de Amsterdamsche burgerij geheel doortrok ken ware geweest van denzelfden geest van tole rantie. De burgers hebben de Joodsche natie vrij wel ongestoord in hun midden laten wonen, mis schien niet als gaarne geziene, maar dan toch als volkomen aanvaarde medebewoners. En daarom is den Hollandschen Joden deze stad zóó lief geworden, dat voor hen Amsterdam is Mokum olef, de eerste stad, de stad bij uitnemend heid. En de Joden van andere landen spreken met bewonderende dankbaarheid van het ,,kleine Jeruzalem". Mokum olef, klein-Jeruzalem, stad, die sinds eeuwen een veilige haven is geweest voor de ver drevenen uit groot-Jeruzalem, het ga L' wel ! 1) Mokum (Hebr.) beteekent plaats, olef is de Aleph, de eerste letter van het Hehreeuwsche alfabet, overeenkomend met de Hollandsche A. Mokum olef is dus letterlijk: plaats of stad A. Maar de liefde der Hollandsche Joden voor deze stad heeft hen ertoe gebracht om in deze woord speling aan de letter A. niet alleen het begrip eerste in volgorde, maar ook eerste in heteekenis, in belangrijkheid te verbinden. Leekenspiegel J. E. te A. Syric = Klein-Azië'? Turksdie Kijk'? Hoc zijn daar de Fransclien en met soldaten om te vechten met de Drusen zijn dut «een Tnrk^clie onderdanen? Syriëwas tot den Wereldoorlog een tot A/.intisch-Turkije behoorend land, gelegen tusschen den Eufraat en de Arabische woestijn ten oosten, de Middellandsche zee ten westen, den Tanrus ten noorden en Egypte ten zuiden. Wat de geschiede nis betreft, splitst Syriëzich in het noordelijke of eigenlijke Syrië(hoofdsteden Aleppo en Daniascus, en het zuidelijke of Palestina (hoofdstad Jeruzalem). De hoofdrivier van het land is de Jordaan, die ontspringt in de bergen Libanon en Anti-Libanon. De Drusen of Droezen is een volksstani in het zuidelijk gedeelte van den Libanon. Men heeft in den Libanon 37 en in den AntiLibanon 69 vlekken eu dorpen met een onvermengde bevolking van Droezen, terwijl er alleen in den Libanon 211 zijn met een gemengde bevolking, het totaal aantal wordt op pi.m. 125.000 geschat. De Droezen zijn dapper, gastvrij, matig, zindelijk en werkzaam, maar tevens wraakzuchtig. Hun landen behooren tot de best bebouwde van den Libanon; hun godsdienst is een mengsel van Mohammedaansche en Christelijke bestanddeelen. Op de conferentie te San Remo (1919) tusschen de leidende staatslieden van Engeland, Frankrijk en Italiëgehouden, werd het mandaat over Syri aan Frankrijk toegekend, behalve in het district Smyrna, dat onder Grieksch bestuur werd ge plaatst. In Maart 1920 werd Syriëdoor emir Feisoel tot een onafhankleijk koninkrijk gepro clameerd, maar na korten tijd zag hij zich ge dwongen met Frankrijk in onderhandeling te tre den en het Fransche oppergezag te erkennen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl