De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 19 september pagina 4

19 september 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2519 DE HISTORISCHE TENTOONSTELLING. VII. Het is nog niet lang geleden, dat in onze historiographie de achttiende eeuw met een zwarte kool stond aangeteekend. De eerste helft der eeuw, die plotseling uitliep op het rumoer van de pachtersoproeren onder Willem IV heette de pruikentijd, alsof de haardos iets met ons geestelijk bestaan had te maken en alsof men niet reeds in de vorige eeuw pruiken had gedragen. En in de tweede helft der achttiende eeuw leken na verraderlijke rus) alle duivels wel losgebroken in het arme, verhijs terde Nederland; een politieke strijd van het allerslechtst allooi bracht de oude, roemrijke republiek ten val, vergiftigd als zij was door het scherpe venijn der partijstaatkunde. Tegenover zulk een periode was huiverende schaamte het eenige gepaste gevoel. Van twee zijden kwam de sterke afkeer van den tijd, waarin toch de wortels lagen vandenegentiende eeuw. Bilderdijk, die toch waarlijk wel de achttiende eeuw goed had kunnen kennen, zag in de periode van zijn opgang niet anders dan een tijd van onherroepelijk verval, meer nog, van afval van de geheele natie van haar God. Een tijd van afval, die dus geestelijk en stoffelijk niet anders kon zijn dan een periode van achteruitgang. Het rationalisme, dat op het geestelijk leven zijn stem pel had gedrukt en dat in staat en maatschappij tot diepgaande hervormingen drong, was den grooten dichter en zijn geestverwanten een gruwel. Minder begrijpelijk, maar toch niet onverklaarbaar was het dat het gematigde rationalisme der negen tiende eeuw zijn eigen oorsprong verloochende en met zekere minachting ging neerzien op zijn eigen voorgeslacht. Van der Palm had in zijn jeugd zoo wat gekeesd; van Lennep wist nauwelijks, dat zijn vader een patriot was geweest. En nog later reikte een man als Potgieter, liberaal minder naar de politiek en de partij dan naar den geest, over de geminachte achttiende eeuw heen de hand aan de groote periode van onzen gulden tijd. Wij zijn deze opvatting, die nog lang niet al gemeen is opgegeven, toch goeddeels te boven ge komen. Wij weten nu, dat de achttiende eeuw aan den eenen kant de slotsom heeft getrokken uit de zeventiende en aan de andere zijde de negentiende heeft voorbereid. Zij sloot de zeventiende eeuw af, die welvaart en rijkdom had gebracht, door beide voort te zetten, maar ook door beide te gebruiken. Van economisch verval was geen sprake, daaren tegen wel van stabiliseering en vooral van ver fijning van het bedrijfsleven. Geen forsche geniali teit meer in handel en wandel, maar rustig overleg en fijne berekening. Dit geslacht kon welvaart en rijkdom verwerven niet alleen, maar ook ver dragen, gebruiken. Naast den rijkdom komt het gebruik daarvan, de weelde. Amsterdam be gint zich paleizen te stichten aan de grachten; dan krijgt de stad het karakter van solieden rijk dom en beschaafde luxe, dat zij, hoe ook geschon den, tot in onze dagen heeft behouden. Aan die luxe, die soms overdaad werd, paart zich ook een geestelijke ontwikkeling als de zeventiende eeuw niet had gekend. Stellig, de sterke, geniale intuitie der vorige eeuw is verdwenen; het rationalisme, dat de geheele achttiende eeuw heeft beheerscht, liet weinig plaats voor intuitieve schepping. Maar zoo werd de nieuwe tijd voor bereid, dat het zorgvuldige onderzoek van natuur en levensverschijnselen werd aangevat en in KAMER IN DEN STIJL VAN LODEWIJK XV ruimen kring werd gewaardeerd. De achttiende eeuw is de periode der geleerde genootschappen, der wetenschappelijke bibliotheken, der natuur kundige en andere kabinetten. Een wetenschappe lijke arbeid zette zich in, die in menig opzicht nog onbeholpen en onvolkomen was, maar die beloften van geweldige beteekenis inhield. Alles werd onderzocht en getoetst op zijn ware betee kenis, ook het kritiekste werd onder het ontleedmes genomen. De natuur niet alleen, maar ook de staat en de maatschappij werden onder het microscoop genomen en met het ontleedmes behandeld. Natuurlijk ging men, als in iedere nog min of meer primitieve periode, in allerlei opzicht veel te ver. In de natuurwetenschappen begon men al spoedig de beteekenis van het experiment in te zien, waardoor meteen een rem was aangelegd aan al te ruime fantasieën. In de maatschappelijke ver schijnselen en de staatkundige verhoudingen kon uit den aard der zaak het experiment minder gemakkelijk toegepast; men kon zich dus verlus tigen in toekomstbeelden van een andere maat schappij en een beteren staat. En daar de oude republiek eigenlijk nooit naar eenig beginsel van staatsrecht was ingericht geweest, maar uitsluitend naar traditie van ouds en behoefte Van het oogenblik, lag het voor de hand, dat zij haast weerloos stond tegen den aanval van overtuigde hervor mers, die de zekerheid hadden van een betere toekomst. Ongelukkig was hun verzekerdheid veel grooter dan hun ervaring en hun kennis op staatkundig gebied. En zoo konden de patriotten wel zeer veel geraas maken en ook in korten tijd het geheele staatsbestel in de war sturen, maar eenige duurzame hervorming konden zij niet tot stand brengen. Tot groote woorden waren zij in staat, niet tot groote daden. Niettemin waren zij echte kinderen van hun tijd, die leefden in de gelukkige illusie van nog tot groote dingen in staat te zijn. Zulk een tijd heeft haar groote waarde. Ook in de tweede helft der achttiende eeuw leefde men evenals in den pruikentijd in de aangename zekerheid, dat de wereld goed en schoon was, dat de mensch van ELECTRIC HOME DEN HAAG THOMSONLAAN 20 TELEFOON 34257 Electrische Verwarming en Warmwater Voorziening geboorte en aanleg goed en edel was. Wat dus nog aan het menschdom ontbrak was gemakkelijk ten goede te schikken. Het ideaal ligt niet hoog boven ons, nauwelijks door den mensch te vatten, maar is dicht bij en is met de hand te grijpen. In zulk een tijd is de mensch gelukkig; er was immers evenwicht tusschen ideaal en werkelijk heid; wenschen en bereiken scheen hetzelfde; ook was er geen smartelijke wanverhouding tus schen pogen en kunnen. Zulk een gelukkige tijd, waarin het evenwicht niet of nauwelijks wordt verbroken door politiek rumoer, was de achttiende eeuw. Dat geluk wordt duidelijk gereflecteerd door de voorname luxe van de toenmalige interieurs. Het is zeker een der meest geslaagde onderdeelen van de historische tentoonstelling, die men in de kamers der SophiaAugusta-stichting in het stedelijk museum kan aanschouwen. Naast de renaissance der zeven tiende eeuw vindt men hier alle stijlen der acht tiende eeuw in allen rijkdom in zeer goede voor beelden vertegenwoordigd. Het zijn alle kamers, die uit Amsterdamschegrachthuizen zijn gebroken en die hier weer met zorg en met smaak zijn op gebouwd. De stijl van Lodewijk XV met zijn ge bogen lijnen, soms in de grilligste vormen is hier even goed te vinden als die van Lodewijk XVI, die de rechte lijn weer in eere herstelde en zoo den klassieken stijf van het Eerste Keizerrijk voorbe reidde. Niets is in staat het sentiment van de beschaafde, ontwikkelde, maar niet meer forsche en krachtige achttiende eeuw zoo goed op zich in te laten werken als zich over te geven aan den indruk van deze kamers; misschien geeft het den indruk het beste weer, als wij niet meer spreken van kamers, maar van salons, want zoo was de achttiende eeuw een smaakvol, aantrekkelijk salon. H. B K u o M A N s Butóerrjy Bonbons Overheerlijke pika.r\te smaaK ZAAL IN DEN STIJL VAN LODEWIJK XVI

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl