Historisch Archief 1877-1940
No. 2520
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
n
BEKENDE SOCIAAL-DEMOCRATEN BIJ DE HULDIGING VAN
Mr. TROELSTRA.
Teekeningen vcor ,,de Groene Amsterdammer" door Jan Rol
MR. P. J. TROELSTRA.
MEVR. TROELSTRA.
JAN VAN ZUTFHEN.
Ir. J. W. ALBARDA.
R. STENIIUIS.
W. H. VLIEGEN.
PAUL BUREAU. Towards moral Bankruptcy
(Authorized traduction from the French
l'lndiscipline des Moeurs"). London.
Constable and Company limited. 1925. Prijs
16 sh.
Dit mij ter aankondiging toegezonden boek is
een pleidooi voor de kuischheid van man en vrouw,
kuischheid en zelf bedwang buiten', maar ook
binnen de grenzen van het huwelijk. Het boek
heeft zonder twijfel groote eigenschappen en bevat
zoowel waar het geeselt als tot kentering op
wekt lezenswaardige bladzijden. Voor wie echter
vreemd staat tegenover elk opgeschroefd chauvi
nisme, vreemd ook tegenover de mentaliteit van
een schrijver, die in navolging van Bossuet de
kinderkens bij den catechismus reeds het sexueele
vraagstuk onder oogen wil brengen (bldz. 516)
is de lezing van deze 538 bladzijden een zware
en onbevredigde taak.
Dit Wil echter niet zeggen, dat er tusschen den
veel te langdradigen tekst men verwondert zich
vaak, dat hier een Franschman aan het woord is
? bladzijden staan, welke men er uit wilde lichten
en ter lezing geven aan ieder jonge man en vrouw,
die in den maalstoom van den huldigen tijd de
juiste verhoudingen tusschen de seksen uit het
oog verliezen, die in de geslachtelijke daad de
groote bedoeling der natuur misduiden en ver
krachten of zich moedwillig hebben losgescheurd
van het, ook voor den niet-katholiek, heilige
gezinsverband.
Het boek is in vier deelen verdeeld, waarvan
het eerste de losbandigheid schetst, een gevaarlijk,
maar moeilijk te vermijden werk, wanneer men
den lezer van dezen kanker der maatschappij over
tuigen wil. Drie euvelen maken Frankrijk ziek",
aldus de schrijver, geslachtelijke losbandigheid,
drankmisbruik en het gemis aan centrale krachten
om de collectieve belangen van Het land te ver
dedigen."
Of het noodzakelijk was, zoovele bijzonderheden
omtrent de uitingen dier losbandigheid mee te
deelen in een boek dat voor den socialen opbouw
van de jeugd bedoeld is? Wie ernstig leest, zal
ongetwijfeld den diepen ernst, die den schrijver be
zielt, verstaan. Toch meen ik, dat de voorlichting
juist bij minder afdalen in bijzonderheden dieper
in een jong gemoed zou grijpen.
In het tweede en derde deel wordt het vraagstuk
der kinderbeperking (zoo actueel in Frankrijk, dat
in zijn meeste departementen meer doodkisten
dan wiegen" heeft) behandeld en haar genees
middelen, waarbij alle zedelijke nadeelen van het
Nieuw-Malthusianisme aan de kaak worden ge
steld. Hevig tegenstander van het Nieuw-Malthu
sianisme, is daarentegen Paul Bureau door studie
en overdenking tot een aanhanger van de oude
leer van Malthus geworden. Verstandelijke regeling
van het aantal kinderen in het gezin acht hij in
bizondere gevallen een gebiedenden eisch. Malthus
zelf is echter nooit een verdediger van
anticonceptioneele maatregelen geweest, heeft ze integen
deel ten scherpste veroordeeld. Evenals Malthus
in zijn Essay on the Principles of Population"
acht de schrijver zedelijk zelfbedwang niet alleen
buiten, maar ook in het huwelijk mogelijk.
Het vierde deel is slechts een documentatie van
deze mogelijkheid, een pleidooi voor de door
drenking van het jonge geslacht door onderwijs
en religie van de noodzakelijkheid voor een ge
zonde lichamelijke en geestelijke levenswijze, door
drenking tevens met de overtuiging, dat behoud en
voortbestaan van het collectieve leven (in casu de
Fransche nationaliteit) van ieders individueele
bijdrage afhankelijk is.
Ik zou mij kunnen voorstellen, dat een geestelijk
leider voor de jeugd hier te lande uit dit boek
gegevens van waarde kan putten. Men brenge
het echter niet over in de Nederlandsche taal.
Op eenvoudiger, doch dieper ingrijpende wijze kan
een Nederlandsch socioloog de euvelen bloot
leggen, die evenzeer bij de Nederlandsche als bij
de Fransche jeugd de verhoudingen tusschen beide
seksen dreigen te bezoedelen. Hiervoor zijn echter
geen 538 bladzijden druks vereischt.
M. A. v A N HERWERDEN
IN DEN KUNSTHANDEL
TENTOONSTELLINGEN bij GOUDSTIKKER,'OPGANG,
VAN DEENE, BUFFA.
Van deze tentoonstellingen is die bij den heer
Goudstikker verreweg de belangrijkste. Zijn cata
logus noemt groote namen, maar hij vertoont
wat meer zegt ook mooie schilderijen. Een
Hieronymus Bosch ten echte (Friedlander)
is al een bezoek waard. Zijn verzoeking van den
Heiligen Antonius geliefkoosd sujet heeft de
verfijnde, weelige, lokkende en tocli booze kleuren
die in zich zelf al een symbool der verleiding zijn;
de grillige, perverse figuren konden aan een mo
derne verbeelding zijn ontsproten, zooals aan het
heele schilderijtje de kwelling eener moderne
twijfelzucht niet vreemd is. Tegenover een drieluik van
Jacob Cornelis van Oostzanen hangt eene aan
bidding der koningen van den Rijnlander Meister
der heiligen Sippe". De Duitscher overtreft hier
in waardigheid, ernst en rust zijn Nederlandsehen
tijdgenoot; de laatste - veel bonter en opdringe
riger toont al in een avondmaal (middenluik)
de neiging tot het genre-achtige dat volgende
geslachten zouden volmaken en kondigt in uit
voerige en met voorliefde geschilderde verschieten
denzin voor het landschap aan. De beide stillevens
van Goya verbazen om den grooten naam, maar
de hartstochtelijke bijna woeste schildering dreigde
het sujet te vermoorden; van n is inderdaad te
Weinig overgebleven. Onder de drie van Goyens
toont tenminste n riviergezicht uit 1051
den meester op zijn best; met volmaakte vakkennis
is hier uit wat grijs, groen en bruin een brok
vaderlandschen grond, vaderlandse)! water en
vaderlandsche lucht tot een geheel opgebouwd. Zulk
een schilderij heeft het eenvoudige, van zelf spre
kende dat geslaagden kunstwerken eigen is. Als
het ergens aan schort, is het aan een te groote
gemakkelijkheid. Toch kan men niet zeggen dat
de phenomenale vaardigheid waartoe al doende van
Goyens aanleg zich had ontwikkeld hem tot maak
werk verleid heeft. Er is op zijn tallooze schilde
rijen altijd wel een plek waar ge den adem voelt
der levende natuur. Desniettemin heeft zijn
ongekwelde en onbezorgde ziel hem den toegang naar
de hoogste gebieden gesloten gehouden. Ook een
stormweer (no. 2) verstoorde zijn evenwicht niet.
Tot den onrust en de twijfelmoedigheid van Jacob
Ruysdael bracht hij het niet. Strijd zou men
zeggen heeft hij niet gekend. Een riviergezicht
van Aelbert Cuyp dat dezen van Goyen zeer
gelukkig flankeert schijnt tegenover diens
rondborstigheid de uiting van een fijner en ge
compliceerder gemoed. Interieurs van Brouwer,
een winter van Van de Capelle, een portret van
Terborgh, een ander zeer aantrekkelijk van Jan
van Scorel, verhoogen de beteekenis der tentoon
stelling.
Op veel lager plan staan de modernen. Jan
Poortenaar laat in den kunsthandel Opgang
(Utrechtschestraat) veel bekends zien. Hij heeft
in het koper en op den steen groote dingen aan
gedurfd; misschien ontbrak hem zoowel de vaar
digheid als de innerlijke dispositie om zijn visie te
verwerkelijken. In het algemeen lijkt het krijt
meer zijn materiaal dan de naald,omdat het vlugger
resultaat geeft; onder de tragere etsnaald be
koelt zijn inspiratie. Er is dus iets droogs in zijn
grootere etsen maar ook en dit is erger
ietsoppervlakkigs in zijn kleinere litho's.
Te midden der werken van D. B. Nanninga die
de Heer J. F. van Deene laat zien, is eralthanseen
een besneeuwd veld door een schutting be
grensd waarin strakke observatie en bezield
geduld het resultaat tot een opmerkelijke hoogte
hebben opgestuwd. De moeilijke opgaaf, een
sneeuwvlakte in de zon terwijl geen schaduw het
licht releveert, een zuiver impressionistisch gege
ven, is niet overtuigend geslaagd: de sneeuw lijkt
vooral daarom sneeuw omdat ze niets anders zijn
kan. Maar de aantrekkelijkheid van dit schilderij
is ten dcele een negatieve; de moeizame verwerke
lijking, de primitieve kijk, de kinderlijke verhaal
trant die niets kan verzwijgen en alles belangrijk
vindt geven dit vertcllend-ontboezemend stuk
een bekoring, die tegen den tijd bestand schijnt.
Vreemd dat deze schilder, in wien een kunstenaar
schuilt, blijkens deze tentoonstelling, ook dan kan
mistasten als hij zijn aandacht met even groote
concentratie aan andere landschappelijke onder
werpen wijdt, die hern blijkbaar minder
inspireeren.
Bij de heeren Buffa heeft ten slotte F. Melchers
reeds weer voor J. C. W. Cossaar plaatsgemaakt.
De verandering is niet zoo groot als zij lijkt. Ook
Cossaar versmaadt hier voornamelijk in aqua
rellen een directe interpretatie der natuur. De
romantiek die hij ervoor in de plaats geeft kan
echter te duidelijk den grondslag der realiteit niet
missen.
H E N N U S