De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 26 september pagina 11

26 september 1925 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 2520 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND n BEKENDE SOCIAAL-DEMOCRATEN BIJ DE HULDIGING VAN Mr. TROELSTRA. Teekeningen vcor ,,de Groene Amsterdammer" door Jan Rol MR. P. J. TROELSTRA. MEVR. TROELSTRA. JAN VAN ZUTFHEN. Ir. J. W. ALBARDA. R. STENIIUIS. W. H. VLIEGEN. PAUL BUREAU. Towards moral Bankruptcy (Authorized traduction from the French l'lndiscipline des Moeurs"). London. Constable and Company limited. 1925. Prijs 16 sh. Dit mij ter aankondiging toegezonden boek is een pleidooi voor de kuischheid van man en vrouw, kuischheid en zelf bedwang buiten', maar ook binnen de grenzen van het huwelijk. Het boek heeft zonder twijfel groote eigenschappen en bevat zoowel waar het geeselt als tot kentering op wekt lezenswaardige bladzijden. Voor wie echter vreemd staat tegenover elk opgeschroefd chauvi nisme, vreemd ook tegenover de mentaliteit van een schrijver, die in navolging van Bossuet de kinderkens bij den catechismus reeds het sexueele vraagstuk onder oogen wil brengen (bldz. 516) is de lezing van deze 538 bladzijden een zware en onbevredigde taak. Dit Wil echter niet zeggen, dat er tusschen den veel te langdradigen tekst men verwondert zich vaak, dat hier een Franschman aan het woord is ? bladzijden staan, welke men er uit wilde lichten en ter lezing geven aan ieder jonge man en vrouw, die in den maalstoom van den huldigen tijd de juiste verhoudingen tusschen de seksen uit het oog verliezen, die in de geslachtelijke daad de groote bedoeling der natuur misduiden en ver krachten of zich moedwillig hebben losgescheurd van het, ook voor den niet-katholiek, heilige gezinsverband. Het boek is in vier deelen verdeeld, waarvan het eerste de losbandigheid schetst, een gevaarlijk, maar moeilijk te vermijden werk, wanneer men den lezer van dezen kanker der maatschappij over tuigen wil. Drie euvelen maken Frankrijk ziek", aldus de schrijver, geslachtelijke losbandigheid, drankmisbruik en het gemis aan centrale krachten om de collectieve belangen van Het land te ver dedigen." Of het noodzakelijk was, zoovele bijzonderheden omtrent de uitingen dier losbandigheid mee te deelen in een boek dat voor den socialen opbouw van de jeugd bedoeld is? Wie ernstig leest, zal ongetwijfeld den diepen ernst, die den schrijver be zielt, verstaan. Toch meen ik, dat de voorlichting juist bij minder afdalen in bijzonderheden dieper in een jong gemoed zou grijpen. In het tweede en derde deel wordt het vraagstuk der kinderbeperking (zoo actueel in Frankrijk, dat in zijn meeste departementen meer doodkisten dan wiegen" heeft) behandeld en haar genees middelen, waarbij alle zedelijke nadeelen van het Nieuw-Malthusianisme aan de kaak worden ge steld. Hevig tegenstander van het Nieuw-Malthu sianisme, is daarentegen Paul Bureau door studie en overdenking tot een aanhanger van de oude leer van Malthus geworden. Verstandelijke regeling van het aantal kinderen in het gezin acht hij in bizondere gevallen een gebiedenden eisch. Malthus zelf is echter nooit een verdediger van anticonceptioneele maatregelen geweest, heeft ze integen deel ten scherpste veroordeeld. Evenals Malthus in zijn Essay on the Principles of Population" acht de schrijver zedelijk zelfbedwang niet alleen buiten, maar ook in het huwelijk mogelijk. Het vierde deel is slechts een documentatie van deze mogelijkheid, een pleidooi voor de door drenking van het jonge geslacht door onderwijs en religie van de noodzakelijkheid voor een ge zonde lichamelijke en geestelijke levenswijze, door drenking tevens met de overtuiging, dat behoud en voortbestaan van het collectieve leven (in casu de Fransche nationaliteit) van ieders individueele bijdrage afhankelijk is. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat een geestelijk leider voor de jeugd hier te lande uit dit boek gegevens van waarde kan putten. Men brenge het echter niet over in de Nederlandsche taal. Op eenvoudiger, doch dieper ingrijpende wijze kan een Nederlandsch socioloog de euvelen bloot leggen, die evenzeer bij de Nederlandsche als bij de Fransche jeugd de verhoudingen tusschen beide seksen dreigen te bezoedelen. Hiervoor zijn echter geen 538 bladzijden druks vereischt. M. A. v A N HERWERDEN IN DEN KUNSTHANDEL TENTOONSTELLINGEN bij GOUDSTIKKER,'OPGANG, VAN DEENE, BUFFA. Van deze tentoonstellingen is die bij den heer Goudstikker verreweg de belangrijkste. Zijn cata logus noemt groote namen, maar hij vertoont wat meer zegt ook mooie schilderijen. Een Hieronymus Bosch ten echte (Friedlander) is al een bezoek waard. Zijn verzoeking van den Heiligen Antonius geliefkoosd sujet heeft de verfijnde, weelige, lokkende en tocli booze kleuren die in zich zelf al een symbool der verleiding zijn; de grillige, perverse figuren konden aan een mo derne verbeelding zijn ontsproten, zooals aan het heele schilderijtje de kwelling eener moderne twijfelzucht niet vreemd is. Tegenover een drieluik van Jacob Cornelis van Oostzanen hangt eene aan bidding der koningen van den Rijnlander Meister der heiligen Sippe". De Duitscher overtreft hier in waardigheid, ernst en rust zijn Nederlandsehen tijdgenoot; de laatste - veel bonter en opdringe riger toont al in een avondmaal (middenluik) de neiging tot het genre-achtige dat volgende geslachten zouden volmaken en kondigt in uit voerige en met voorliefde geschilderde verschieten denzin voor het landschap aan. De beide stillevens van Goya verbazen om den grooten naam, maar de hartstochtelijke bijna woeste schildering dreigde het sujet te vermoorden; van n is inderdaad te Weinig overgebleven. Onder de drie van Goyens toont tenminste n riviergezicht uit 1051 den meester op zijn best; met volmaakte vakkennis is hier uit wat grijs, groen en bruin een brok vaderlandschen grond, vaderlandse)! water en vaderlandsche lucht tot een geheel opgebouwd. Zulk een schilderij heeft het eenvoudige, van zelf spre kende dat geslaagden kunstwerken eigen is. Als het ergens aan schort, is het aan een te groote gemakkelijkheid. Toch kan men niet zeggen dat de phenomenale vaardigheid waartoe al doende van Goyens aanleg zich had ontwikkeld hem tot maak werk verleid heeft. Er is op zijn tallooze schilde rijen altijd wel een plek waar ge den adem voelt der levende natuur. Desniettemin heeft zijn ongekwelde en onbezorgde ziel hem den toegang naar de hoogste gebieden gesloten gehouden. Ook een stormweer (no. 2) verstoorde zijn evenwicht niet. Tot den onrust en de twijfelmoedigheid van Jacob Ruysdael bracht hij het niet. Strijd zou men zeggen heeft hij niet gekend. Een riviergezicht van Aelbert Cuyp dat dezen van Goyen zeer gelukkig flankeert schijnt tegenover diens rondborstigheid de uiting van een fijner en ge compliceerder gemoed. Interieurs van Brouwer, een winter van Van de Capelle, een portret van Terborgh, een ander zeer aantrekkelijk van Jan van Scorel, verhoogen de beteekenis der tentoon stelling. Op veel lager plan staan de modernen. Jan Poortenaar laat in den kunsthandel Opgang (Utrechtschestraat) veel bekends zien. Hij heeft in het koper en op den steen groote dingen aan gedurfd; misschien ontbrak hem zoowel de vaar digheid als de innerlijke dispositie om zijn visie te verwerkelijken. In het algemeen lijkt het krijt meer zijn materiaal dan de naald,omdat het vlugger resultaat geeft; onder de tragere etsnaald be koelt zijn inspiratie. Er is dus iets droogs in zijn grootere etsen maar ook en dit is erger ietsoppervlakkigs in zijn kleinere litho's. Te midden der werken van D. B. Nanninga die de Heer J. F. van Deene laat zien, is eralthanseen een besneeuwd veld door een schutting be grensd waarin strakke observatie en bezield geduld het resultaat tot een opmerkelijke hoogte hebben opgestuwd. De moeilijke opgaaf, een sneeuwvlakte in de zon terwijl geen schaduw het licht releveert, een zuiver impressionistisch gege ven, is niet overtuigend geslaagd: de sneeuw lijkt vooral daarom sneeuw omdat ze niets anders zijn kan. Maar de aantrekkelijkheid van dit schilderij is ten dcele een negatieve; de moeizame verwerke lijking, de primitieve kijk, de kinderlijke verhaal trant die niets kan verzwijgen en alles belangrijk vindt geven dit vertcllend-ontboezemend stuk een bekoring, die tegen den tijd bestand schijnt. Vreemd dat deze schilder, in wien een kunstenaar schuilt, blijkens deze tentoonstelling, ook dan kan mistasten als hij zijn aandacht met even groote concentratie aan andere landschappelijke onder werpen wijdt, die hern blijkbaar minder inspireeren. Bij de heeren Buffa heeft ten slotte F. Melchers reeds weer voor J. C. W. Cossaar plaatsgemaakt. De verandering is niet zoo groot als zij lijkt. Ook Cossaar versmaadt hier voornamelijk in aqua rellen een directe interpretatie der natuur. De romantiek die hij ervoor in de plaats geeft kan echter te duidelijk den grondslag der realiteit niet missen. H E N N U S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl