Historisch Archief 1877-1940
No. 2520
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLADTVOOR NEDERLAND
13
SCHILDERKUNST-KRONIEK
l
Het blijkt, dat de recensent in den Haag van
de Nieuwe Rotterdamsche Courant (ik zal zijn
naam niet noemen, omdat hij in een als steeds
anoniem artikel in zijn blad zich ontzag en
ont:zeide den mijnen te spellen) meer en meer zich
vertoont als een man vol autoritaire onkunde,
?en als iemand, die niet vermag vooruit te zien.
Dat hij, een katholiek toch, in een unfair artikel
?de katholieke voorstellingen van Toorop aanviel,
het is een der vele bewijzen van een onwillige
ongewisheid?maar zulk doen is verder zonder
belang en valt terug op hem, die het leven als
schilder niet dorst bestaan. Dat hij in Kelder den
schilder niet voorzag, die deze zou worden (zie
-de Rotterdamsche tentoonstelling) is van ernstiger
aard, en dat hij zich veroorloofde te schrijven,
?dat de verven of kleuren van Kelder niet kookten
op het palet" is een soort uitdrukking, die bij
mij bedeesdheid veroorzaakte, en vrees voor de
litteraire zuiverheid zijner uitdrukkingen. Het
ernstigst heeft mij getroffen zijn oordeel over het
?werk van Joep Nicolas. Ik weet, dat dit oordeel
ten eenenmale een bewijs is van de autoritaire on
kunde van dezen recensent, want, ik zou haast
-Willen schrijven, natuurlijk bij dezen kritikus,
?zag hij Nicolas' belangrijke muurschildering te
Asselt niet, zijn raam niet te Parijs noch
kerkramen van hem. Toch decreteert hij over dit werk,
als doorgrondde hij gansch Nicolas' wezen
alsof hij alles van dezen kende en begreep. Het
doet mij geen genoegen hier te moeten schrijven,
dat de bewuste kritikus hiermee den derden flater
beging in eenjaar maar dat i s te veel. En waaruit
komt dit tegenwoordig, toch alles bij hem voort?
Het is toch niet, zooals een mijner vrienden hem
zeide, omdat de recensent eigen mislukking
<als schilder) wil verhabn op de stoutmoedigen,
die het schilderleven aandorsten, of is het, zooals
iemand mij schreef: deze recensent gaat toch niet
legen ons te keer, omdat Plasschaert vóór ons is?
Het laatste ware kinderachtig en onmachtig !
Maar wat het ook alles is, ik wil het anonieme
van sommige zijden" in de N.R.C, niet zonder
?een praeciseering mijnerzijds van den recensent
dulden.
Na de behandeling van dit schijnbaar persoonlijk
ieit, maar dat algemeener is dan net lijkt, omdat
de bewuste in zijn jaloezie? anderen mee in een
geding betrekt van dezen aard, zullen wij overgaan
tot onze gewone kroniek.
TOON KELDER en W. SCHUHMACHER IN DEN
ROTTERDAMSCHEN KUNSTKRING.
II
Kelder en Schuhmacher vormen als schilders
een algeheele tegenstelling in dezen zin is het
voor beiden dus een aangename zaak samen ten
toon te stellen. Maar dit is een negatieve
quaestie. Van belang is: welke zijn de eigenschap
pen van deze schilders? Eén ding hebben ze nu
gemeen: beide zijn ze vooruitgaand, en niets
is aangenamer dan zóó iets te kunnen
neer.schrijven. Zoowel Kelder als Schuhmacher won
nen aan werkelijke waarde; hun persoonlijkheid
TOON KELDER (1925)
vond vaster, meer eigen vorm
Kelder is een schilder, die met de
gulheid van een sterk en natuurlijk
talent schildert. Het was voor iedereen
te begrijpen, dat tekorten en manke
menten te vinden in zijn werk eertijds
bij Mensing in den Haag, en die hetwerk
grof maakten, te overwinnen zouden
zijn. Ze werden overwonnen en het
werk is van grof sterk geworden. Het
verloor niets aan drang; het verloor
alleen een overtolligen ballast, de
zwaardoenerij, 't geganzendonk zoudt ge
kunnen zeggen. Wanneer ge dan ook
staat voor de schilderijen in den
Kunstkring, dan weet ge, dat we
zonder tw ij fel een werkelijk
s cjh ilder r ij k e r werden.
Het werk is dat van een colorisi, die
in een anderen tijd een impressionist
zou zijn geweest, maar die nu, mee
gaand op het rhythme van dezen tijd,
zijn schilderij sterk bouwt, zijn vor
men grooter houdt, en in een donker
gamma het meest psychologisch is. Het
werk is daarenboven dat (ge kunt het
zien aan de data of liever aan liet
jaartal) van iemand, die overvloedig
en zonder zwakte kan voortbrengen.
Kelder schildert figuur, landschap en
stilleven. Vroeger was het stilleven het
belangrijkste deel van wat hij voort
bracht (hier zijn de zonnebloemen, No.
2, zeker belangrijk) maar in den
laatsten tijd neemt de tiguur, in macht
en aantal toe. Twee portretten (een,
en drie) zijn daarvan de zuiverste voorbeelden;
dat van de Scheveningsche vrouw en dat van
den heer A. W. St (zie illustraties) Bij het
portret zoowel bij dat van de Scheveningsche als
dat van den heer St. zijn de achtergronden (die
bij het manneportret het eenvoudigst werd)
volkomen in de stemming van de figuur gehouden.
Bij den man vindt ge een eenzaamheid den hoog
moed eener mislukking; bij de vrouw vindt ge
(in de kleine huizen en in de lucht over de huizen)
het tragisch wezen van de vrouw uit het zwoegend,
berustend? volk, maar nobel gesierd alles met den
blauwen mantel. Deze drie schilderijen zijn mij
het belangrijkst. In het stadsgezicht met den
sterken, toch zwaren glans in het water treffen
stoutmoedigheid en zekerheid; in den
Scheveningschen man (10) de schildering van den kop en
het gedurfd maar zuiver blauw van de zeeoogen;
in de Aaronskeiken de uitkijk uit het raam
(dikwijls is dit bij Kelder goed, en een belangrijk
deel van 't schilderij) en de tinnen schotel met zijn
kaatsing; in het stilleven met vrouw de geheele
toon en de schildering van 't brood en van de kaas;
in het bruusk zelfportret de achtergrond. Naast
deze vindt ge nog schilderijen uit Spanje (uit 1925);
n uit Rijswijk en een kinderportret ('t gezicht
van het jongetje doet aan Mankes' gezicht wat
denken) en de Spaansche vóór het landschap,
in Holland geschilderd.
Eén eigenschap moet ik tenslotte van dit werk
nog vermelden, van dit werk, dat volgens mij vol
van toekomst is, en dat is, dat Kelder zich
het best uit op groote of betrekkelijke groote
formaten; de zwier der schildering
heeft dan ruimte zich te ontvouwen,
en de hand kan ruim en gemakkelijk
zich in zijn drift laten gaan....
Wil Kelder openheid, Schuhmacher
zoekt het straf-geslotene in de voor
dracht, of hij wil de kleur vooral niet
als een zwaarte geven. Ook in zijn
zwart-en-wit (zijn teekening met
O.-I.inkt) vindt ge dezelfde neiging. Bij
Schuhmacher is het schilderij geschil
derd, de teekening gemaakt met
bedachtsame spaarzaamheid, met een be
duchtheid voor alles wat te veel zou
zijn, en het ongerepte der psychologie
zou kunnen verzwaren. Ge kunt dit
met een gemakkelijk woord cerebraal
noemen, maar de voorzorg voor het te
zware is zeker hier een winst gebleken;
het romantisch-overdadige in gevoel
en in kleur, dat sommige werken ont
siert, werd overwonnen tot een koele
klaarte. Deze koele klaarte vindt ge bij
de schilderijen in het bekende sobere
portret van de Moeder van den schil
der in haar paarse kleed, en in het eeiie
landschap waar de zwarte bootjes lig
gen in een iets te witte zee. Maar het
zuiverst is in dit opzicht wat ik de
,,witte" teekening noem, en waar ge
huizen etc. ziet bij twee bruggen in een
landschap. Hier is geen enkele oneffen
heid in de strakheid, geen enkele zwaarte
in de klaarte; dit landschap heeft iets
smetteloos. (Nu. 31) Feller van accent
is het n jaar vroeger gemaakte por
tret van den ouden man (1924). Deze
TOON KELDER 1925
DEN HAAG
LUNCHROOM DE BIJENKORF"
WAGENSTRAAT 45-45a
LUNCH 75 et. VAN 12?2 UUR
kop heeft een misdadigen nadruk in het oog,
die niet zoo sterk is in de litho (eveneens uit
'24) maar die daar toch ook met zijn kracht
alles beheerscht.
Het werk beweegt zich dus van romantische
overdrijving tot een verstilde, verstrakte beschou
wing in den laatsten tijd. Ge vindt op deze ten
toonstelling, die werk uit drie jaren vertoont
(i922tot'25)de gelegenheid Schuhmacher'sgang tn
voortgang na te gaan; ge vindt het overdrevuie
in den vorm van een boom, die een bundel bliksem
lijkt (39) of het te gewoon romantische in den
Corsicaanschen citadel (37) tot de werken der
ingetogen terughouding toe. Ge vindter met andere
woorden bij zuiverder stand, een meer te
waardeeren uitslag.
WILLY SLUITER, BIJ SALA, DEN HAAG.
Wanneer ge de vrouwefigiuir op den katalogus
wel hebt bezien, weet ge onmiddellijk, na vele
vorige ervaringen met dezen bedrijvige, dat het
werk met kunst niet heeft te maken, en alleen
den uiterlijken schijn ervairbezit. Het is bij Sluiter
altijd een fout hem onder de kunstenaars te reke
nen; hij behoort tot de journalisten-teekenaars,
journalisten-schilders, die in elke generatie voor
komen en weer in elke generatie hun dagtaak
voltooien tot eigen baat, maar die de beschouwers
even arm laten als te voren. Hij is een man, zeer
wel geschikt in geïllustreerde bladen voor den dag
te komen met vlotte, karikaturiseerende teekening,
en dan na het diner bij den digereerenden burger
man, welgestelden burger, de waardeering te
verwekken, die 't juiste loon is voor zulk talent;
de van digestie dan wat bevangen toeschouwer
waardeert terecht de snelheid der oppervlakkige
observatie, terwijl een algeheele afwezigheid van
gevoel door den digestiedoezel bij den bekijkende
voldoende wordt aangevuld.
Er is op deze tentoonstelling, we moeten
praecies zijn en blijven, n teekening, waarin iets te
vinden is (in het licht) van dat gevoel, dat bij
Sluiter zoo goed als steeds een onding is, en dat
vindt ge in" een teekening van een strand, met
stoelen etc. Daar vertolkt het licht ten minste
iets, en verloor het automatische, al het overige
eigen.
P i
. A S S C II A E R T
Paviljoen Vondelpark"
Tel. 24190-27595
Groote en kleine Zalen voor Déjeuners,
Diners, Soupers, Bals en Recepties
J. ZOMERDIJK BUSSINK