De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 26 september pagina 13

26 september 1925 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2520 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLADTVOOR NEDERLAND 13 SCHILDERKUNST-KRONIEK l Het blijkt, dat de recensent in den Haag van de Nieuwe Rotterdamsche Courant (ik zal zijn naam niet noemen, omdat hij in een als steeds anoniem artikel in zijn blad zich ontzag en ont:zeide den mijnen te spellen) meer en meer zich vertoont als een man vol autoritaire onkunde, ?en als iemand, die niet vermag vooruit te zien. Dat hij, een katholiek toch, in een unfair artikel ?de katholieke voorstellingen van Toorop aanviel, het is een der vele bewijzen van een onwillige ongewisheid?maar zulk doen is verder zonder belang en valt terug op hem, die het leven als schilder niet dorst bestaan. Dat hij in Kelder den schilder niet voorzag, die deze zou worden (zie -de Rotterdamsche tentoonstelling) is van ernstiger aard, en dat hij zich veroorloofde te schrijven, ?dat de verven of kleuren van Kelder niet kookten op het palet" is een soort uitdrukking, die bij mij bedeesdheid veroorzaakte, en vrees voor de litteraire zuiverheid zijner uitdrukkingen. Het ernstigst heeft mij getroffen zijn oordeel over het ?werk van Joep Nicolas. Ik weet, dat dit oordeel ten eenenmale een bewijs is van de autoritaire on kunde van dezen recensent, want, ik zou haast -Willen schrijven, natuurlijk bij dezen kritikus, ?zag hij Nicolas' belangrijke muurschildering te Asselt niet, zijn raam niet te Parijs noch kerkramen van hem. Toch decreteert hij over dit werk, als doorgrondde hij gansch Nicolas' wezen alsof hij alles van dezen kende en begreep. Het doet mij geen genoegen hier te moeten schrijven, dat de bewuste kritikus hiermee den derden flater beging in eenjaar maar dat i s te veel. En waaruit komt dit tegenwoordig, toch alles bij hem voort? Het is toch niet, zooals een mijner vrienden hem zeide, omdat de recensent eigen mislukking <als schilder) wil verhabn op de stoutmoedigen, die het schilderleven aandorsten, of is het, zooals iemand mij schreef: deze recensent gaat toch niet legen ons te keer, omdat Plasschaert vóór ons is? Het laatste ware kinderachtig en onmachtig ! Maar wat het ook alles is, ik wil het anonieme van sommige zijden" in de N.R.C, niet zonder ?een praeciseering mijnerzijds van den recensent dulden. Na de behandeling van dit schijnbaar persoonlijk ieit, maar dat algemeener is dan net lijkt, omdat de bewuste in zijn jaloezie? anderen mee in een geding betrekt van dezen aard, zullen wij overgaan tot onze gewone kroniek. TOON KELDER en W. SCHUHMACHER IN DEN ROTTERDAMSCHEN KUNSTKRING. II Kelder en Schuhmacher vormen als schilders een algeheele tegenstelling in dezen zin is het voor beiden dus een aangename zaak samen ten toon te stellen. Maar dit is een negatieve quaestie. Van belang is: welke zijn de eigenschap pen van deze schilders? Eén ding hebben ze nu gemeen: beide zijn ze vooruitgaand, en niets is aangenamer dan zóó iets te kunnen neer.schrijven. Zoowel Kelder als Schuhmacher won nen aan werkelijke waarde; hun persoonlijkheid TOON KELDER (1925) vond vaster, meer eigen vorm Kelder is een schilder, die met de gulheid van een sterk en natuurlijk talent schildert. Het was voor iedereen te begrijpen, dat tekorten en manke menten te vinden in zijn werk eertijds bij Mensing in den Haag, en die hetwerk grof maakten, te overwinnen zouden zijn. Ze werden overwonnen en het werk is van grof sterk geworden. Het verloor niets aan drang; het verloor alleen een overtolligen ballast, de zwaardoenerij, 't geganzendonk zoudt ge kunnen zeggen. Wanneer ge dan ook staat voor de schilderijen in den Kunstkring, dan weet ge, dat we zonder tw ij fel een werkelijk s cjh ilder r ij k e r werden. Het werk is dat van een colorisi, die in een anderen tijd een impressionist zou zijn geweest, maar die nu, mee gaand op het rhythme van dezen tijd, zijn schilderij sterk bouwt, zijn vor men grooter houdt, en in een donker gamma het meest psychologisch is. Het werk is daarenboven dat (ge kunt het zien aan de data of liever aan liet jaartal) van iemand, die overvloedig en zonder zwakte kan voortbrengen. Kelder schildert figuur, landschap en stilleven. Vroeger was het stilleven het belangrijkste deel van wat hij voort bracht (hier zijn de zonnebloemen, No. 2, zeker belangrijk) maar in den laatsten tijd neemt de tiguur, in macht en aantal toe. Twee portretten (een, en drie) zijn daarvan de zuiverste voorbeelden; dat van de Scheveningsche vrouw en dat van den heer A. W. St (zie illustraties) Bij het portret zoowel bij dat van de Scheveningsche als dat van den heer St. zijn de achtergronden (die bij het manneportret het eenvoudigst werd) volkomen in de stemming van de figuur gehouden. Bij den man vindt ge een eenzaamheid den hoog moed eener mislukking; bij de vrouw vindt ge (in de kleine huizen en in de lucht over de huizen) het tragisch wezen van de vrouw uit het zwoegend, berustend? volk, maar nobel gesierd alles met den blauwen mantel. Deze drie schilderijen zijn mij het belangrijkst. In het stadsgezicht met den sterken, toch zwaren glans in het water treffen stoutmoedigheid en zekerheid; in den Scheveningschen man (10) de schildering van den kop en het gedurfd maar zuiver blauw van de zeeoogen; in de Aaronskeiken de uitkijk uit het raam (dikwijls is dit bij Kelder goed, en een belangrijk deel van 't schilderij) en de tinnen schotel met zijn kaatsing; in het stilleven met vrouw de geheele toon en de schildering van 't brood en van de kaas; in het bruusk zelfportret de achtergrond. Naast deze vindt ge nog schilderijen uit Spanje (uit 1925); n uit Rijswijk en een kinderportret ('t gezicht van het jongetje doet aan Mankes' gezicht wat denken) en de Spaansche vóór het landschap, in Holland geschilderd. Eén eigenschap moet ik tenslotte van dit werk nog vermelden, van dit werk, dat volgens mij vol van toekomst is, en dat is, dat Kelder zich het best uit op groote of betrekkelijke groote formaten; de zwier der schildering heeft dan ruimte zich te ontvouwen, en de hand kan ruim en gemakkelijk zich in zijn drift laten gaan.... Wil Kelder openheid, Schuhmacher zoekt het straf-geslotene in de voor dracht, of hij wil de kleur vooral niet als een zwaarte geven. Ook in zijn zwart-en-wit (zijn teekening met O.-I.inkt) vindt ge dezelfde neiging. Bij Schuhmacher is het schilderij geschil derd, de teekening gemaakt met bedachtsame spaarzaamheid, met een be duchtheid voor alles wat te veel zou zijn, en het ongerepte der psychologie zou kunnen verzwaren. Ge kunt dit met een gemakkelijk woord cerebraal noemen, maar de voorzorg voor het te zware is zeker hier een winst gebleken; het romantisch-overdadige in gevoel en in kleur, dat sommige werken ont siert, werd overwonnen tot een koele klaarte. Deze koele klaarte vindt ge bij de schilderijen in het bekende sobere portret van de Moeder van den schil der in haar paarse kleed, en in het eeiie landschap waar de zwarte bootjes lig gen in een iets te witte zee. Maar het zuiverst is in dit opzicht wat ik de ,,witte" teekening noem, en waar ge huizen etc. ziet bij twee bruggen in een landschap. Hier is geen enkele oneffen heid in de strakheid, geen enkele zwaarte in de klaarte; dit landschap heeft iets smetteloos. (Nu. 31) Feller van accent is het n jaar vroeger gemaakte por tret van den ouden man (1924). Deze TOON KELDER 1925 DEN HAAG LUNCHROOM DE BIJENKORF" WAGENSTRAAT 45-45a LUNCH 75 et. VAN 12?2 UUR kop heeft een misdadigen nadruk in het oog, die niet zoo sterk is in de litho (eveneens uit '24) maar die daar toch ook met zijn kracht alles beheerscht. Het werk beweegt zich dus van romantische overdrijving tot een verstilde, verstrakte beschou wing in den laatsten tijd. Ge vindt op deze ten toonstelling, die werk uit drie jaren vertoont (i922tot'25)de gelegenheid Schuhmacher'sgang tn voortgang na te gaan; ge vindt het overdrevuie in den vorm van een boom, die een bundel bliksem lijkt (39) of het te gewoon romantische in den Corsicaanschen citadel (37) tot de werken der ingetogen terughouding toe. Ge vindter met andere woorden bij zuiverder stand, een meer te waardeeren uitslag. WILLY SLUITER, BIJ SALA, DEN HAAG. Wanneer ge de vrouwefigiuir op den katalogus wel hebt bezien, weet ge onmiddellijk, na vele vorige ervaringen met dezen bedrijvige, dat het werk met kunst niet heeft te maken, en alleen den uiterlijken schijn ervairbezit. Het is bij Sluiter altijd een fout hem onder de kunstenaars te reke nen; hij behoort tot de journalisten-teekenaars, journalisten-schilders, die in elke generatie voor komen en weer in elke generatie hun dagtaak voltooien tot eigen baat, maar die de beschouwers even arm laten als te voren. Hij is een man, zeer wel geschikt in geïllustreerde bladen voor den dag te komen met vlotte, karikaturiseerende teekening, en dan na het diner bij den digereerenden burger man, welgestelden burger, de waardeering te verwekken, die 't juiste loon is voor zulk talent; de van digestie dan wat bevangen toeschouwer waardeert terecht de snelheid der oppervlakkige observatie, terwijl een algeheele afwezigheid van gevoel door den digestiedoezel bij den bekijkende voldoende wordt aangevuld. Er is op deze tentoonstelling, we moeten praecies zijn en blijven, n teekening, waarin iets te vinden is (in het licht) van dat gevoel, dat bij Sluiter zoo goed als steeds een onding is, en dat vindt ge in" een teekening van een strand, met stoelen etc. Daar vertolkt het licht ten minste iets, en verloor het automatische, al het overige eigen. P i . A S S C II A E R T Paviljoen Vondelpark" Tel. 24190-27595 Groote en kleine Zalen voor Déjeuners, Diners, Soupers, Bals en Recepties J. ZOMERDIJK BUSSINK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl