De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 26 september pagina 15

26 september 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 252 J DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 DIERSTUDIE: ARA Teekening voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen DE KEUKENPRINSES PIONIERS door CORNELIS VETH Opstellen uit Van onzen Tijd" verzameld door TH. DE JAGER en G. KNUVELDER. Van Munster's Uitgevers Mij. Amsterdam. De verzamelaars van deze opstellen uit het katholieke orgaan Van onzen Tijd" hebben uit het werk der pioniers van een eigen Roomse Kunst" een bloemlezing willen geven. Iets bij zonders van deze bloemlezing is al dadelijk, dat de beschouwingen, critieken en betoogen somtijds zijn afgebroken, waarna een gedeelte is uitgelascht en met een enkel woord weergegeven; zoo missen wij, door weglating van de K'erk's hoofdstukken over een nieuwe Vondel-beschouwing, elke be spiegeling over den grooten, voor het katholicisme gewonnen dichter. Misschien was dit systeem onvermijdelijk reeds zóó is het een dik boek geworden, en als de auteurs zelf het met de inkorting eens zijn, bestaat er, behalve in het geval dat ik noemde, voor ons geen reden tot klagen. Het tijdschrift, later weekblad Van Onzen Tijd" waaraan zooals men zich herinnert, ook prof. Struycken meewerkte is in 1900 opgericht, en in 1919 bezweken. Ik geloof niet, dat iemand zal beweren, dat het overbodig is geworden,doordat het zijn baanbrekende roeping had vervuld en de baan voor een katholieke kunst volkomen ge broken was. Die katholieke poëzie der 20ste eeuw waarvan C. R. de Klerk spreekt, die komende kunst door Maria Viola voorspeld, ze mogen in wording zijn, zoo sterk dat zij het gezicht op deze pioniers zouden mogen verliezen, zijn ze nog niet. Toch doet Van onzen Tijd", vertegen woordigd door deze bloemlezing, i'men moet helaas zeggen: helaas), niet meer aan als van onzen tijd. Of zouden we misschien nu juist te grager luisteren naar stemmen als deze, geluiden gedragen door geloofsovertuiging, maar ook door schoonheids drang en heryormingszin, naar de pittige, soms driftige betoogen van schrijvers, die zich zelf hebben opgevoed tot veelzijdige waardeering en doordrin gende critiek en wier roeping tot opvoeden van anderen uit eigen ontdekkingen, strijd en lijden ontstond? Zou er in onze straten van het materialisme, plat geloopen door valsche democratie, met op alle hoeken, als schamele vergoeding, uitdragerijen van ethische afleggertjes en slap-religieuze lorrepijperij zou daar geen plaats meer zijn voor een tempel? Hoe het zij, Van Onzen Tijd" bestaat niet meer en die door geestdrift hartsterkende betoogen. waarin pioniers hun ervaringen en hun ver wachtingen uitspraken, waarin zij niet schroomden elkaar nu en dan duchtig te lijf tegaan, of althans vrijelijk te becritiseeren, doen ons alweer aan als dingen uit het verleden, en als karakteristiek voor die herle vingen, die dik wijls op iets heel anders uitloopen dan zich deed aanzien. Onze jongste dichtkunst heeft sterk - religieuze tendenzen, toch is ze in geen harer voornaamste ver tegenwoordigers katholiek, terwijl Maria Viola, de veelzijdigste en in pure , woordkunst stellig uitnemendste der pioniers" in de journalistiek is terecht geko men. Het zou voorbarig en mis schien boosaardig zijn, deze religieusartistieke bewe ging een bom te noemen, die ver keerd gebarsten is; wij zijn dichter bij de waarheid wanneer wij haar een vertakking noemen van een grooten groei. Van de opstellen in dezen bundel is, wanneer men het oppervlakkigdoceerende van Theo Molkenboer uitzondert, te getuigen, dat zij de uitkomst blijken van ernstige studie en gespannen denken. Voelt men al dat de auteurs zich meer dan anderen bewust zijn zich te richten tot een in kunst ganschelijk ongeschoolden kring, zij ver vallen niet in het leeraren; polemiseeren doen zij met hartstocht, profeteeren, zoo niet met rotsvaste zekerheid, dan toch met fiere verwachting. Als ik van profeteeren spreek, denk in aan het mooi geschreven artikel Een eigen Litteratuur" van C. R. de Klerk, dat in enthousiasmeerende zinnen een moderne Mystiek aankondigt daarbij nimmer vergetende in sterke beelden aan te duiden wat ze niet moet zijn (een kunst van kunstbloemen)?maar nog meer aan de voorspelling (met een waarschuwenden ondertoon) van Maria Viola: Onze komende kunst zal zich ontwikkelen, vrij van de kortzichtige vrees voor den trek naar werkelijkheid, die, wij weten het aan het verleden, steeds de machtigste factor was in de praktijk van het ras". Legt Maria Viola, zich herinnerende misschien dat Breero en Jan Steen katholieken waren, hier niet den vinger op een teêre plek: is onze katholieke litteratuur tot dusverre niet wat te zeer verknocht aan het abstracte, te bang voor het gemeenzame ? Van de meesten dezer schrijvers bewonder ik den stijl. Een verzorgde en gedragen stijl schijnt het voorrecht van een goed katholieke opvoeding te zijn; men herinnert zich hoe die zonderlinge en geniale verschijning in de journalistiek, Matthijs Vermeulen er al bij zijn eerste optreden elk door aangreep. Het minst onderga ik dien stijl bij Gerard Brom, wiens aanval op Adama van Scheltema's boek over Italiëoverigens vol rake critiek en door overtuiging gestuwde mooie felheid is; het meest in Maria Viola. Het zijn vooral haar artikelen over beeldende kunst, waarin zij naast zooveel deugdelijke kunsthisto rische kennis zoo veel echt warm gevoel en een zoo zeldzame ontvankelijkheid toont, die ons hart winnen. Meer dan een der anderen stort zij zich in de sfeer harer onderwerpen, en ik meen op te merken dat zij bij dien altijd vloeienden en altijd hel deren stijl, die nooit vermoeit en altijd vasthoudt, nog een zeldzaam en stellig uit haar aanleg van schilderes voortkomend vermogen tot beschrijven in gloedvolle en teedere woorden bezit. Het is niet de geringste verdienste van den bundel, dat haar werk er een groote plaats inneemt. NEDERLANDSCHE LIED COMPOSITIES door CONSTANT VAN W E s s E M IZ^ir=l MUZIEKHANDEL _ PIANO'S l VLEUGELS A" 18'tf D U DAUD D Tel. 443 ichtsrSt. Pieter4 H. RAHR UTRECHT De voorliefde voor het componeeren van liederen houdt niet gelijken tred met de belangrijkheid der resultaten. Een goed lied is zeldzaam en ook aan een modern lied stelt men eischen ten opzichte van de stem als instrument". Nog te veel blijken onze moderne Nïderlandsche componisten modern en klassiek te beschouwen als een jasje, dat men aan en uit kan trekken. Hun imitatie-talent voor Debussy en nog nieuwere is toegenomen, doch ook in dit nieuwe klanken-milieu ontwikkelt zich ten slotte geen eigen schepping. Sporen van in vloeden behoeven niet veroordeeld te worden, bij Diepenbrock b.v. laten zich vele zulke sporen aanwijzen wanneer uit het geheel maar een persoonlijkheid spreekt, die het zijn eigen stempel opdrukt. Wij hebben reeds eerder op deze goede uitspraak van Se m Dresden gewezen: dat een Nederlandsche scheppende toonkunst desnoods de vitale elementen der muziek van alle andere volkeren mag bevatten als zij maar zuivere spijs biedt". De persoonlijkheid, die wij verwachten vinden wij ook bij de liederen niet, die ons den laatsten tijd onder oogen kwamen. Wij zouden een uitzondering behooren te maken voor de liederen van Willem Pijper en Paul Sanders. Deze zijn in ieder geval van opmerkelijke geaardheid. Pijper publiceerde een tweetal liederen op oud-Hollandsche teksten 1), die een declamatorische zangstem zelfstandig door het klavier laat begeleiden, het karakter van beide als instrument" handhavend, en een bewerking der oud-Hollandsche melodieën van Daer staet een clooster in Oostenrijc", Jesus' Bloemhof", De winter is verganghen" 2) e.a., sober met een gemakkelijk speelbare be geleiding zonder in de banale cadensen van vooren naspel te vervallen: een goed staaltje van intelligente piano-begeleiding" bij volks-melodieën. De drie liederen van Sanders 3) op gedich ten van Marsman zij werden het afgeloopen seizoen door Berthe Seroen gezongen laten in druk interessante fijnheden zien, die in de uitvoe ring verloren gaan. Het komt mij voor, dat de componist wat hij nu voor piano opschreef, in den geest aan andere instrumenten had toevertrouwd. De plastiek in de uitdrukking zou er zeker door gewonnen hebben. Frans Wiemans is een van hen, die knap, doch meer imiteerend dan oorspronkelijk uit den Debussyaanschen geluidskring composities weet te vervaardigen 4). J. P. J. Wierts, de bekende volksliederen-componist, ten slotte, gaat door op de populaire cadens te schrijven, die aan het ouderwetsche, naar onze Oosterburen georiënteerd liedgenre zijn frischheid verleent, en publiceerde een reeks van zes Zuid-Afrikaansche liederen op Transvaalsche teksten 5). 1) Willem Pijper, Twee liederen (1923) Broek mans en van Poppel, Amsterdam. 2) Willem Pijper, Acht oud-Hollandsche liederen, J. A. H. Wagenaar, Utrecht 1924. 3) Paul F. Sanders, Drie liederen, Broekmans en van Poppel, Amsterdam 1924. 4) Frans Wiemans, Drie Wijzangen, G. H. van Eek en Zoon, den Haag 1925. 5) J. P. J. Wierts, Ses Afrikaanse Liederen, J. H. de Bussy, Pretoria. Nederl. Munt Holtand» tto»to IO ttont» Er wordt vrij geregeld Nederlandsche muziek gepubliceerd, het meest liederen. Wij ontvingen er een aantal in den laatsten tijd. Wij willen eenige feiten vaststellen, daar wij niet iedere publicatie afzonderlijk kunnen bespreken. NIEUWE UITGAVEN Amsterdam, Oud en Nieuw, Stemmingen en Studies door CORN. J. GIMPICL. Geïllustreerd naar teekeningen van H. HI;UFF en met reproducties van oude teekeningen en schilderijen. Voorwoord van R. W. P. de Vries; tumdversiering van J G. Veldheer. Tweede Druk. Uitgave van J. M. Meulenhoff te Amsterdam. Dat de uitgave van oud en nieuw Amsterdam veler belangstelling heeft, bewijst deze tweede druk. De uitgever heeft dan ook in den schrijver en illustrator uitstekende krachten gevonden, waardoor het boek een betrouwbare bron werd voor de geschiedenis en topografie van de hoofd stad. VAN NELLES VARINAS GOUDZEGEL 3O ets. per Pakje.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl