De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 26 september pagina 16

26 september 1925 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

16 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2520 HET INTELLECT REPLICEERT door L. J. J o R D A A N. Het is ons niet meegevallen ! Wij wisten wel, toen wij den euvelen moed hadden onze meening te zeggen over de film-enquête van De Stem", dat er populair gesproken wat zwaaien zou". En Wij bereidden ons, niet zonder angst, voor op een hautain, fijn-ironisch wederwoord: scherp en flitsend als een Damascener kling elegant en moordend als een Florentijnsche dolk. Een Wederwoord, dat ons spelenderwijs, maar strikt volgens de Wetten der aesthetica, naar de Eeuwigheid zenden zoude dat ons, zoo wij al niet in schoonheid vermochten te leven, dan ten minste de voldoening zou schenken in schoonheid te sterven. Helaas ! Hoe verbaasd en teleurgesteld waren wij, toen de Stem" der Dichters en Ver geestelijkten ons begon te vergelijken met een razenden boschjesman en een beenen-kluivenden straathond ! Toen Wij inplaats van een degenstoot in 't hart, dezen schop tegen onze scheenen ont vingen met een ... .klomp ! Dat het antwoord van De Stem" zakelijk niet veel om het lijf zou hebben daarop Waren wij voorbereid.... maar de vorm de vorm ! Zie wij hebben geen litte raire aspiraties en aanvaarden gelaten de qualrficatie van een nog onbeholpen en onverantwoor delijk scribent" ??maar wij verwachtten van de zijde dezer meester-scribenten een bestrijding, die een voorbeeld zou zijn van technische geraffi neerdheid temeer waar hun zakelijke positie ons nogal zwak toescheen. Niets van dit alles. Het antwoord is van een ontnuchterende onbeduidend heid en een nuance of drie te luid en te heftig, voor een behoorlijke discussie. Wij kunnen de gedachte niet van ons afzetten, dat de redactie gelijk alle menschen, die niet gewoon zijn te worden tegengesproken in hooge mate ge prikkeld door het feit, dat wij haar gestie durfden critiseeren, zich heeft laten verleiden tot de min of meer compromitteerende associatie met den boschjesman en den straathond voornoemd - een tactiek, die toch van een zekere platheid (?plati tude" zegt men in de kringen van De Stem") niet is vrij te pleiten. Valt ons de toon van het artikel niet mee ook uit tactisch oogpunt bezien, is het een teleur stelling. Wij lezen dat onze arbeid voortreffelijk werk" en aanvankelijk sympathiek van toon" onder den invloed der verrassende aanmoediging van de zijde van het publiek, al spoedig een zwetserig karakter aannam" en verder, dat de slechte films, die een film-criticus noodwendig moet zien" ons een zekere besmetting afgaven van Americanisme, en dat in den slechten zin des woords". Prachtig dat is tenminste een houw, die zit" en bij uitstek geschikt om door Welwil lende dagblad-redactie's te worden geciteerd. Maar een eind verder verklaart dezelfde Stem"-redactie, dat zij juist op den heer Jordaan wilde toetreden, om hem bij deze gelegenheid tevens met zijn nuttig werk geluk te wenschen", toen onze ge ncrimincerde enquête-critiek verscheen. Hoe nu? Wij waren al geruimen tijd aan het zwetsen en laboreerden klaarblijkelijk reeds aan een vergevorderd Americanisme en niettemin treedt men op ons toe, om ons geluk te wenschen enz. ! Het zal wel aan onze gesignaleerde onbeholpenheid en onervaren heid liggen, maar wij vinden deze zonderlinge tegenspraak van een geduchten tegenstandster als De Stem" nogal.... onbeholpen. Maar een uiterst bedenkelijke eigenschap van het verweer, lijkt ons zijn fel-persoonlijk karakter. Onze geachte opponente is niet met onze journa listieke persoonlijkheid ingenomen in vredes naam, il y a de quoi! maar het verraadt naar onze meening een absoluut manco aan argumenten, om aan deze antipathie een zoo belangrijk deel harer bestrijding te wijden daargelaten, dat het ons nóg maar ijdeler maakt. Want Wij zijn allerverschrikkelijkst ijdel op deze belangwekkende bijzonderheid komt de Stem"-redactie herhaalde lijk, in een eenigszins vermoeiende monotonie, terug. Wij zijn ijdel wij reiken onszelf attesten uit wij hangen onszelf kransen om wij zijn in extase over onszelf zoo gaat het een heele bladzijde-lang voort ??'t is waarlijk om er verlegen onder te worden. Verder behooren wij tot de on oorspronkelijke, grove geesten zijn kwaadaardig, naijverig en perfide kortom de ,,Stem"-redactie verdiept zich in onze karaktereigenschappen en geeft een compleet signalement om van te rillen ! Nog eens: Wij zijn gevoelig voor de eer, maar wij hadden iets militanters verwacht, dan dit langademige, tamelijk goedkoope scheldpartijtje. Wij kennen journalisten doodgewone krantenschrij vers ! die de kunst verstaan, met n enkel vlijm scherp zinnetje een tegenstander te vernietigen.... ! Tenslotte moeten wij tot onze spijt constateeren, dat de Stem"-redactie zelfs geen kinderachtigheden versmaadt. Wij waren zoo onvoorzichtig in ons eerste artikel, zeer terloops, onze verbazing te uiten over de stunteligheid van een zinnetje, dat wij moesten citeeren uit de enquête van de Stem" toch immers het orgaan van het litteraire In tellect ! Wij betreuren het, achteraf, ronduit want het deed niets tot de zaak toe of af en het laat ons per saldo volkomen koud, of de Stem" mooie zinnetjes schrijft of niet. Maar het is gebeurd en daarmee basta ! Onze geachte tegenstandster evenwel, die blijkbaar tot de fijne en vooral oorspronkelijke geesten behoort, gaat nu óók naar stylistische fouten in onzen critischen arbeid zoeken en citeert ze met welbehagen .Lek ker!" plachten wij in onze schooljaren te zeggen. Hoe nu op deze weinig voorname strijdwijze te reageeren? Het is toch te mal om in alle ernst te gaan twisten over de vraag of de heer Jordaan ijdel is of niet of hij tot de grove, onoorspronke lijke geesten behoort, dan wel of hij zich reeds heeft opgewerkt tot het hoog-intellectueele jargon van den boschjesman en den straathond. Wij voe len er weinig voor nu op onze beurt, breed uit het venster te gaan hangen, en de journalistieke per soon van onze tegenpartij met overvloedige en luidruchtige critiek te lijf te gaan. Bovendien moeten wij bekennen tot dat talrijke geestelijke pauperdom te behooren, dat ook zonder geregelde kennisname van het doen en laten der Stem"redactie in vollen vrede meent te kunnen leven. Laat ons dus liever tot de zaak komen ! Wij hebben de enquête van de Stem" in drie uitvoerige artikelen gecritiseerd misschien niet met al den eerbied dien zij voor zich opeischt, dan toch uitvoerig gedocumenteerd en in 't algemeen zeer bezadigd. Hetwelk de redactie transponeert met de geïrriteerde Stem"-uitzetting, waarop Wij reeds zinspeelden in de mededeeling, dat de heer Jordaan" haar met een schelle schreeuw en een doffe grauw naar de keel vloog, besloten om voor de kluif te vechten of te sterven" en dit alles onder een wreed geblikker van tanden en een bosch van opstaande haren !" Kom, kom geachte opponente drink eens en kom tot u zelven ! Zoo erg was 't heusch niet! Wij vonden alleen maar, dat de opzet en het resultaat van uw enquête weinig gelukkig waren en achtten het noodig, den indruk door de dagblad-publicaties op de goêgemeente gemaakt, tot de juiste propor ties terug te brengen. Daartoe drukten wij de vijf vragen, waarin de enquête was geformuleerd, precies zooals ze door de Stem"-redactie aan haar lezers waren voorgelegd, aan den kop van ons artikel af en onderwierpen ze daarna, stuk voor stuk aan critiek. De Stem" noemt dit het verminken van den opzet van de enquête van de Stem" en het verstrekken van volkomen onwaarachtige inlichtingen aan de lezers van het Groene Weekblad...." Tja dit kan natuurlijk óók al nervositeit zijn maar het lijkt bedenkelijk veel op krasse onwaarachtig"heid ! Zoo zijn er meer voorbeelden, die ons doen be sluiten, de interpretatie van onze artikelen door de Stem"-redactie, met terzijdestelling der tale Kanaans, vlakweg onjuist te noemen. Wanneer wij lezen dat om de nijdigheid van zijn insinuaties (brrr !) te kunnen handhaven, de heer Jordaan de Redactie beschuldigt zich te hebben gewend tot niet-bevoegde vooraanstaanden" dus klaarblijkelijk de niet-vooraanstaanden" maar bevoegden" te hebben genegeerd" dan kunnen wij niet nalaten den geïncrimineerden zin uit ons eerste artikel af te drukken, luidende: Welk een zonderlinge opvatting moet men hebben van een ernstig onderzoek in 'f openbaar.... om zoo maar klakkeloos-weg naar eenige ,,,,Nederlanders" " te loopen, welke doet er niet toe, als ze maar vooraanstaan hun oordeel te vragen en dit nog op den koop toe te publiceeren. Voor ieder, die lezen kan staat daar duidelijk, dat wij geenszins de vragen aan vooraanstaan den" veroordeelen, omdat zij vooraanstaanden" zijn maar omdat de Redactie niet de moeite nam als eerste voorwaarde de eisch te stellen, dat de vooraanstaanden" in quaestie, van het onder werp waarover zij en vaak op zoo hoogen toon ! hun meening uitten, de allernoodzakelijkste kennis bezaten. Het is waar wij noemden het een onbeschaamdheid van inzenders, vooraan staand" of niet, zonder dit minimum van bevoegd heid met een volmaakt overbodige krenking van andersdenkenden een hooghartig en apodictisch oordeel te vellen over de bioscoop en haar voor standers. Met hetzelfde compliment aan het adres der Redactie, die dit fraais publiceert. Welnu wij blijven daarbij en vinden onze repliek nog zeer gematigd, als wij herlezen wat de heeren zich jegens de film-voorstanders permitteeren ! Terloops zij er op gewezen, dat de weiiiig-scrupuleuze redactie een alinea verder reeds spreekt van haar onbeschaamde" enquête alsof wij de enquête-zelf een onbeschaamdheid vonden. Toch niet! Wij vonden haar met verlof van Talleyrand erger dan een onbeschaamdheid .... n.l. een onhandigheid ! De redactie van De Stem" noemt onze arti kelen een straat-gejouw (merkwaardig zoo ver trouwd als dit aristocratische orgaan met het begrip straat" blijkt te zijn !)een straat-gejouw" alzoo, naar alle Nederlandsche schrijvers en intellectueelen en bloc". Wij durven met een gerust hart De Stem" aan te bevelen, onze artikelen ook in hun scherpsten vorm, naast deze zinsnede te leggen onzentwege naast haar heele relaas. Het kan haar onderscheidingsvermogen ten opzichte van werkelijk straatgejouw" slechts ten goede komen ! Intusschen de waarheid dient erkend heeft de Stem"-redactie werkelijk ook nog ge tracht de door ons aangevallen Enquête te ver dedigen. Zij doet dit met de volgende woorden: Een enquête is een informatie. Een enquête is een poging, te weten te komen wat een bepaalde groep menschen over een bepaald probleem denkt, hoe deze menschen zich ertegenover verhouden. Een enquête over een bepaald probleem van artistieken aard neemt zijn informaties natuurlijk allereerst bij de vooraanstaande kunstenaars. Het zou een zonderlinge enquête worden, die zich met negeering van de kunstenaars, allereerst naar de niet-vooraanstaanden wendde!" (Natuurlijk! is ook nimmer door ons verlangd zie boven. J.) Wat deze kunstenaars willen antwoorden is hun zaak. Wat zij ook antwoorden: het heeft zijn waarde, 't zij statis tiek, 't zij om een stemming te vertolken, 't zij om een gradueelen groei te kunnen constateeren." En dan vergelijkt zij deze rondvraag .met een vroeger door haar gehouden Dostojevski-enquête en constateert daarbij met voldoening, dat het zijn hooge documentair-litteraire waarde had" te hooren, hoe kunstenaars die D. ternauwernood kenden" op het slachtoffer afgaven. Het blijkt dus een bewuste en speciale liefheb berij te zijn van De Stem" antipathieke en apodictische oordeelen" te publiceeren van promi nente persoonlijkheden over zaken, waarvan deze hoegenaamd geen verstand hebben. Wij gunnen haar dit zonderlinge genoegen gaarne, ai ontgaat het nut van dergelijke vreemdsoortige informa ties" ons ten eenenmale tenzij men er dan de humoristische gelegenheid in wil zien voor groote mannen, om zich eens gewoon-menschelijk te vergaloppeeren. Hoe dit zij, wanneer de Stem" het voor de kennis der Dostojewski-figuur nuttig acht, onbekookte en begriplooze scheldpartijen over dezen schrijver te publiceeren, dan is dit haar zaak en die van letterkundig Nederland. Maar wij, die ons nu eenmaal bovenop de film gelegd hebben en haar met ons leven bewaken" rneenen, dat het onze zaak is tegen een dergelijk gesol met het filmvraagstuk krachtig op te komen. De film is een integreerend deel van onze cultuur geworden,. van het hoogste gewicht voor de ontwikkeling van de massa en wij zijn nu eenmaal van meening, dat deze met de nuttelooze knoopen-tellerij van dit selecte orgaan weinig gebaat is. Dit echter daar gelaten het zal wel iedereen duidelijk zijn, dat het film-vraagstuk een crisis-periode is ingetreden een tijdperk, waarin men zich nauwkeurig dient rekenschap te geven van de wijze, waarop de ge voelige publieke opinie wordt beïnvloed. En het zal wel niemand verwonderen, dat onze werkwijze, die gericht is op een krachtige, positieve propa ganda voor de veredelde film in botsing moest komen, met dit in 't wilde weg publiceeren van rijpe en groene aanvallen op de film gedekt,. helaas, door min of meer illustere namen. Wij vergeleken in ons tweede artikel de objec tieve werkelijkheid, met de koperen etsplaat, waar van de film de afdruk zou zijn. De Stem"-redactie vergelijkt thans (ach, die fijne, oorspronkelijke geesten !) haar enquête zeer ingenieus, met de fotografische plaat die een stemming vastlegt". Wij zien er, in de gegeven omstandigheden, juist een gevaar in, dat zij zooveel redelooze o/ifstemming" vastlegde ! Tot slot Willen wij nog vermelden, dat de Stem"redactie, die aan onze fameuze ijdelheid gelukkig niet lijdt, vertrouwelijk meedeelt, dat een zeer bekend kunstenaar" op haar enquête niets ander? had geantwoord, dan dat hij de film verafschuwde en het zonde vond van De Stem"." Welnu, zoo wij ooit onze vele en uiteenloopende bezwaren zouden moeten samenvatten in n enkelen kernigen zin dan lijkt onseen paraphrase op de uiting van dien onbekenden, zeer bekenden kunstenaar buitengewoon treffend: Wij waren tegen de Stem"-enquête omdat wij' het zonde vonden van.... de film !" PAST 5TAUEN RAMEN TOE VAN DE "".' ; KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT SPECIALITEIT/VERZINKTE STALEN RAMEN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl