De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 3 oktober pagina 1

3 oktober 1925 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

No. 2521 ZATERDAG 3 OCTOBER 1925 Onder Hoofdredactie van O. W. KERNKAMP Redacteuren: H. Brugmans, Top Naeff en O. Nolst Trenité. Secretaris der Redactie: C. F. van Dam UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF Prüs per jaargang f 10.- bij vooruitbetaling. Per No. 25 cent Advertentiën f 0.75 p. Regel - Dispositiekosten 20 Cent REDACTIE EN ADMINISTRATIE i KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM MOSOEL. TSJITSJERIN TE WARSCHAU Toen wij hier een maand geleden, over Mosoel schreven, opper den wij de veronderstelling, dat de Volkenbondsraad den Mosoelschen knoop niet zou doorhakken, maar de kwestie slepende zou houden. Dit laatste is inderdaad geschied. En flink ook ! Toen nl. in het begin van September het rapport over Mosoel ter tafel kwam in den Raad, heeft deze zijne beslissing eenigen tijd verdaagd. En in dien tijd kwam hij tot de overtuiging, dat het eigenlijk niet zeker was, of hij wel een beslissing mocht nemen ! In de bepaling van het verdrag van Lausanne, waarbij de Mosoel-kwestie aan den Volkenbondsraad wordt geëndosseerd, voor het geval Engeland en Turkije het daarover niet eens konden worden, is nl. niet met juridische stiptheid geformuleerd, of de Raad er een finale, bindende uitspraak over zal geven; evenmin bestaat er zekerheid, of deze beslissing met meerderheid van stemmen kan worden genomen, dan wel of er eenstemmigheid voor vereischt wordt. De Raad is dus gaan twijfelen aan zijne bevoegdheid, en ver keert in onzekerheid omtrent de wijze, waarop eventueel een geldende uitspraak behoort tot stand te komen. Hij heeft zich daarom tot het Permanente Hof van Internationale Justitie, te's-Gravenhage, gewend met het verzoek, in dezen van voorlich ting te dienen. Dit Hof zal den 22sten October a.s. beginnen met zijne beraadslagingen over dit onderwerp, waarmede ver moedelijk eenige dagen gemoeid zullen zijn. Eerst in zijne bijeen komst van December zal de Raad, die dan het advies van het Hof zal hebben ontvangen, de Mosoel-kwestie opnieuw in behan deling nemen. Dit alles klinkt redelijk genoeg. Alleen rijst de vraag, waarom de Raad eerst op het laatste nippertje is gaan twijfelen aan zijne bevoegdheid. Hij kende de bepaling van het verdrag van Lausanne toch reeds lang en heeft zich al geruimen tijd met de Mosoelkwestie bemoeid; waarom is hij niet eerder reeds tot het inzicht gekomen, dat er iets haperde aan de formuleering van zijne be voegdheid? waarom heeft hij zich niet dadelijk zekerheid ver schaft op het punt van meerderheid van stemmen, of eenparigheid? Men kan nu het vermoeden niet weren, dat de Raad de zaak heeft willen rekken en het nemen van een beslissing opzettelijk heeft uitgesteld. Het zou aan zijn autoriteit ook afbreuk hebben gedaan, wanneer zijn uitspraak niet ware aanvaard. En Turkije had reeds gedreigd zich er niet aan te zullen storen, wanneer het er naar zijne meening door verongelijkt werd; Engeland had daarop te kennen gegeven, zich in dat geval zijn vrijheid van handelen voor te behouden. Zoo was het misschien maar beter, de zaak nog te laten traineeren, in de hoop dat de betrokken partijen ondertusschen nog tot een compromis zouden geraken. Maar geheel zonder gevaar is het uitstel niet. De Engelschen klagen, dat de Turken zijn begonnen met het uitzetten van Christenen uit hun gebied; beide partijen beschuldigen elkaar van grensschendingen en andere onregelmatigheden; er zal nu een door den Volkenbondsraad benoemde commissie naar Mosoel gaan om een onderzoek in te stellen. Men mag aannemen, dat Engeland geen oorlog zoekt wegens Mosoel; van Turkije is dat minder zeker; daarom is het gevaar niet denkbeeldig, dat er, tijdens het door den Volkensbondsraad verwekte uitstel, in de omgeving van Mosoel incidenten voorvallen die de militairen aan het werk zullen brengen in plaats van de diplomaten. De Sovjet-regeering van wie reeds geruimen tijd geleden werd gezegd, dat zij Turkije tegen Engeland opstookte zou dat vermoedelijk wel toejuichen. Zij weert zich overal, waar zij kans ziet den grooten mogend heden van West-Europa moeilijkheden te bereiden. Zoo ook nu weer te Warschau, waar Tsjitsjerin, de Russische minister (volkscommissaris, zegt men daar) van buiteiilandsche zaken, dezer dagen aan het onderhandelen is geweest. Op zich zelf is er niets vreemd in, dat Rusland en Polen betere betrekkingen met elkaar willen aanknoopen; beide landen hebben elkaar in economisch opzicht noodig. Ook is het oogenblik daarvoor niet ongunstig te noemen, nu straks de ministersconferentie te Locarno zal worden gehouden, waar Engeland, Frankrijk en België, misschien ook Italië, met Duitschland een waarborgverdrag hopen te sluiten. Wij laten op het oogenblik in het midden, of de mondelinge verklaringen, die de Duitsche gezanten te Londen en te Parijs hebben afgelegd bij het overhandigen van de nota, waarbij Duitschland de uitnoodiging tot het bijwonen dezer conferentie aannam, een kink in den kabel hebben gelegd; voorloopig schijnt men echter te mogen aannemen, dat de samenkomst zal doorgaan. In elke geval heeft Frankrijk getoond, zooveel waarde te hechten aan het verkrijgen van veiligheid ten opzichte van Duitschland, dat het, om het tot stand komen van het gewenschte waarborg verdrag niet in de waagschaal te stellen, niet tegelijkertijd er voor heett willen ijveren, om ook aan Polen een dergelijken waarborg te verschaffen. Om het voor Duitschland aannemelijk te maken, zijne westelijke grens als een vaststaande grens te er kennen dat wil dus zeggen: te berusten in het verlies van Elzas-Lotharingen moest het althans het uitzicht behouden, dat zijne oostelijke grens, die tegen Polen, mettertijd nog gewijzigd zou kunnen worden. Met andere woorden: Frankrijk, dat Polen altijd de hand boven het hoofd heeft gehouden, heeft, om Engeland mede te betrekken in het waarborgverdrag met Duitschland, Polen eenigszins aan zijn lot moeten overlaten. Geen wonder dat de Rus nu over den muur komt kijken, of hij het Poolsche kindje ook kan troosten ! Behalve over economische onderwerpen, zal Tsjitsjerin te Warschau ook wel over aangelegenheden van hooge politiek hebben gesproken. Rusland heeft Polen's vriendschap noodig, omdat alleen door dit land een eventueele aanval uit het Westen op Sovjet-Rusland zou kunnen geschieden. Het zou zichzelf dus veiligheid kunnen verzekeren, door aan Polen zijn steun te beloven tegen een poging die Duitschland te eeniger tijd zou kunnen ondernemen om een deel van het gebied, dat het aan Polen heeft moeten afstaan, terug te krijgen. Een verbond van Rusland met Polen zou aan de Duitsche nationalisten de hoop ontnemen, waarmede zij zich vleien, om in samenwerking met Rusland tegen Polen op t L- treden. Het zou dus bevorderlijk zijn voor het behoud van den vrede in Oost-Enropa. Zoo luidt de officieuse commentaar, waarmede Polen de onder handelingen, die het met Rusland heeft aangeknoopt, aannemelijk wil maken. Maar ook al zouden hiermede de bedoelingen van Polen naar waarheid zijn weergegeven, dan nog is het mogelijk, dat die aan Rusland daarmede niet geheel overeenkomen. Het feit, dat Tsjitsjerin juist op dit oogenblik, nu Duitschland op het punt staat het waarborgverdrag te sluiten, naar Warschau komt, kan ook uitgelegd worden als een waarschuwing aan Duitschland. Als een waarschuwing, dat Duitschland, wanneer het een waar borgverdrag verdrag sluit met de Westersche mogendheden en straks ook toetreedt tot den Volkenbond, niet meer op de hulp van Sovjet Rusland tegen Polen behoeft te rekenen, integendeel, dat Rusland dan gemeene zaak zal maken met Polen. En zoo zou het kunnen zijn, dat de bolsjewiek, die het verlaten kindje komt troosten en het een stuk speelgoed voorhoudt, met Polen speelt in de dubbele beteekenis van het woord. Want van dubbel spel heeft de diplomatie der Sovjet-republiek zich allerminst afkeerig getoond. KERNRAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl