De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 3 oktober pagina 15

3 oktober 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2521 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Teekerring voor de Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen GUSTA DE VOS?POOLMAN Gelijk Badeloch om nen man" bei haar kin deren wilde geven, zoo geeft Weldra Guusje Poolman" haar kunst en haar roem om Jan C. de Vos haar echtgenoot niet meer te verlaten in den strijd tegen ziekte en ouderdom. Er zal wel niemand zijn, die dezen nen man, en onvergeten kunstenaar, haar offer dat onzerzijds het offer: haar voortaan te zullen missen, inhoudt niet van harte gunt; niemand, die zich niet zal verheugen, wanneer aan het einde der voorgenomen afscheidstournée mag blijken, dat het haar liefde is gelukt zich vrij" te spelen, ter ?wille van dit optreden voor hem alleen" aan den huiselijken haard. Een veertigjarige ambtsvervulling is gewis ook in dit kunst-beroep lang genoeg om de keerzijden daarvan grondig te leeren kennen, en een vuriger bewonderaar dan hem, dien zij, hopen wij, nog vele jaren behouden mag, heeft Mevrouw de Vos Wel nooit bezeten. Alle oogenblikken van kortsluiting in den vriendschappelijken omgang met Jan C." hebben mij daarvan mogen overtuigen: dat geen eer zijn eer zóó angstig na kwam als de hare. Niet tegenstaande mijn pen ? ten opzichte van het genre, waarin mevrouw de Vos uitmuntte, en niet licht te overtreffen zal zijn voor geen superlatief ooit terugdeinsde, en ik wat meer zegt haar altijd even gaarne heb gezien. En velen met mij. In den tijd, toen de drama tische kunst ten onzent nog te overzien was, de belangstelling in onze tooneelkunstenaars warmer, gaf haar naam, al stond die niet en vedette", aantrekkelijkheid aan het programma, en haar brillante lach klonk lang in onze ooren nog na. Aan tal van saaie vertooningen heef t haar optreden, het opgewekte, kantige, geacheveerde van haar werk, fleur bij gezet; nu en dan heeft het ook ontroering gelaten. Maar het spijtige voor dit talent is geweest, en dat heeft waarschijnlijk ook den kunstenaar aan haar zijde verdroten en extra waakzaam gemaakt, dat de tijd, waarin Guusje Poolman in haar jonge kracht Was, genoegen nam met een uiterst beperkt repertoire en een even beperkte regie. Een reper toire, waarin de fijne kunst der comédienne, de kunst een gesprek te voeren, die met Schnitzler en Shaw herleefde maar zelden werd gevraagd in dien toegespitsten vorm, welken zij er, met haar rappe tong, haar aangeboren gratie, die geestig n navrant kon zijn, aan wist te geven. Voor het moderne kamerspel is dit modern talent zijn tijd vooruit geweest. En het Werk, waarvoor Guusje Poolman misschien bovenal geschapen was: de soubrette, die met Molière en Beaumarchais het rijk der klassieke kunst betreedt, vereischte een milieu, waar de toenmalige opvatting van regie en monteering nog niet naar reikte. Zóó zagen wij in de Tivoli-jaren en bij Legras en Haspels mevrouw de Vos eerste vrouwen-rollen vervullen (Het Goudvischje o.a.) die Weliswaar een kant van haar talent een kans gaven, maar die toch niet het meest eigene en karakteristieke uit haar haalden; en feitelijk was het toen het zangspel" bij gelegenheid van de Rotterdamsche kermissen waarin zij de ware geestdrift verwekte. Doch in die deftige dagen, waarin men de ernstige" tooneelkunst, waartoe mevrouw Pool man zich evenals de dichteres Helene Swarth tot het schrijven van proza geloof ik, zelve het meest aangetrokken gevoelde, hoog verhief boven de kunst van dergelijk divertissement, beteekende dit succes voor de reputatie en evolutie van een jonge actrice weinig. En misschien is het nog be denkelijk, en gevaarlijk voor de goede verstand houding, wanneer ik, bij dit veertigjarig jubileum, beken: Mevrouw de Vos-Poolman nooit hartelijker te hebben bewonderd dan in Onze Don Juans", als de onvergetelijk charmante, van leven tinte lende Kathinka", met haar Poolsch accent. Guusje Poolman is niet verouderd op het tooneel; bij haar optreden als de eene of andere duchess" verleden winter in De Wrekende God", was zij nog de ziel van het gezelschap. Evenals haar moeder, verlaat zij de planken ontijdig. Christine Poolman, Henri Poolman, Gusta.... een dynastie sterft uit. En ook in dit verband zullen ongetwijfeld velen de gelegenheid nog gaarne waarnemen het begaafd geslacht in haar te eeren, en tegelijkertijd het echtpaar Jan C. te doen blijken van hun onverflauwde genegenheid. RUSSISCH CABARET. Der blaue Vogel" Het verschil tusschen den kunstenaar en den dilettant ligt minder in de intensiteit van het talent, dan in de intensiteit van den arbeid". Met deze woorden leidt Paul Zucker het tooneelWerk dezer Russen in, in het bekoorlijk reclameprentenboek, dat Der blaue Vogel" uitgeeft, en dat nevens deze inleiding, een reeks van hartelijk waardeerende uitspraken bevat, onderteekend door de beste Europeesche namen: Georg Brandes, Siegfried Jacobson, Elsa Lasker?Schüller, Carl Meinhard, Moïssi e.a. En daarmede onderstreept de inleider ineens waarom ook ons deze kleine kunst van zoo groote beteekenis dunkt: wijl zij den strijd om het volkomene in sommige uitingen als overwinning in zich draagt. Het ophemelen van uitheemsche tooneelkunst ten koste van wat ons eigen land vermag, heeft tot veel onrechtvaardigheid geleid ; te meer omdat het in den regel ster-vertooningen gold, waarbij al het overige beneden kritiek bleef. Doch hier ligt het geval anders. Dit Russisch ensemble, dat bij zijn eerste be zoek aan ons land reeds vele harten voor zich innam, biedt inderdaad een voorbeeld van die intensiteit van den arbeid, welke de begaafdheid opvoert tot haar uiterste mogelijkheden. En deze scherpe concentratie van kunstenaars-aandacht, deze niet-aflatende innigheid, maakt hier uit ma teriaal, van oorspronkelijk niet meer gehalte dan onze bruilofts-,,aardigheden", tooneelkunst liever gezegd: theaterkunst van den eersten rang. In een minuut of vier, vijf ondergaan wij, spelenderwijs, de kern eener ontroering: den diepen ernst van Die ewige Frage", de Rococo-bekoring van een gracieuse amourette, de donkere beklem ming van de Wolga-trekkers". Wij voelen de melancholie van het Oosten in het enkele gebaar van den droomenden tapijtenkoopman, de zware weelde van een half-bizantijnsche, half Aziatische cultuur in het sprookje van De Prinses, die niet lachen kon"; van ongekende werelden wordt ons een'tip onthuld, juist genoeg om de onmetelijkheid Waarin wij leven te doen beseffen; het leven, waar in dit alles gering, en nochtans van eeuwige betee kenis is. Want in den arbeid dezer kunstenaars ligt het bewustzijn deel te hebben aan die eeuwigheid, de hartstocht voor het volstrekte, de liefde, die in het kleine niets te gering acht. Hun ziel zingt in de stemmen, in de kleeren die zij dragen, in het rhythme hunner bewegingen. Oppervlakkig be zien, zijn het maar kinderlijke charades, ballet fragmenten, waarbij men zich verwondert hoe zich binnen de enge podiumruimte zooveel levensvolheid, monumentaal, grotesk, samendringen laat, hoe zij zich daar kan verheffen en uitspatten. Een bladzijde uit een legendenboek, eene tranche de vie, ineens raak, afgesneden, als een schilderij in de lijst, niet te veel, niets te weinig. Kunst van het hart, kunst van de zinnen, doch zonder een zweem van dubbelzinnigheid; een volkomen kuisch vermaak. Niet alle nummers bereiken dit artistiek peil, niet alle zijn voor ons aantrekkelijk. Het bizarre en excentrieke komt ons gauw gezocht voor, het sterk decoratieve,?al moe t men me t da t woord voorzich tig zijn!?past weinig bij onze soberheid; en zoo heel onbevangen lachen wij niet meer. Terwijl de heer Jushny, de conferencier, spreekt, om den tijd te vullen, die verloopen moet voor de opstelling van een volgend decortje, dwalen onze gedachten nog wél zoo graag af naar al wat er in die beknopte tooverwereld achter zijn correcten rug op zoo'n oogenblik omgaat. Pisuisse, minder hoffelijkbeminnelijk dan deze collega, boeit mij meer. En natuurlijk moet men zich dit werk verbeelden, niet in een nuchtere huurzaal, maar in de intimi teit van wat eenmaal ik weet niet of Der blaue Vogel" het nog bezit zijn eigen, als een bonbonnière gestoffeerd, nestje was. Het repertoire is, niettegenstaande de uitge breidheid, zoozeer ingespeeld, dat de heer Jushny het publiek somtijds laat kiezen wat het wenscht te zien. Hij kan dit veilig doen, in alle steden in alle landen ik trof het gezelschap dezen zomer in Bern valt de keuze op dezelfde nummers. En als bewijs voor de in hoogste instantie zuivere ontroering der menigte, mag gelden, dat zij zoowel ten opzichte van De Wolga-trekkers", als van Der Leierkasten", juist de twee meesterwerken op den kop tikt. Het eerste, een tafereel van zwoegende mannen aan een lijn, die een denkbeeldig schip voortsleepen, en daarbij een monotoon lied zingen, waarvan het tableau eigenlijk de illustratie is, heeft reeds vele pennen in beweging gebracht, zonder dat de stemming van dit troosteloos levensbeeld in woorden weer te geven bleek. Men moet deze negen gestalten zien, tegen den als met bloed beloopen horizon, als het ware voortschrij dend zonder te vorderen, in den eindeloozen tred molen van het bestaan, dat menschen maakt tot doode werktuigen. Doch ook der Leierkasten" behoort voor mij tot het aangrijpendste wat ik ooit op het tooneel zag. Realisme, uit de school van Stanislawsky, en hoe gesublimeerd! Een straattafereel, zooals we er dagelijks voorbij kunnen loopen. Drie figuren: de liereman, de baas, met zijn aan een riem han gend draaiorgeltje, waarvan de puntstok tusschen de keien staat, een jonge man, van terzijde gezien, die de triangel slaat. Tusschen deze beiden: het meisje, de broodwinning, dat straks op het niatrasje, dat voor hun voeten ligt, haar kunsten moet vertoonen. Dat wezentje, het is om nooit te vergeten ! Een lichaampje, waarvan geen lid normaal lijkt uitgegroeid, een gezicht, onder het stroohaar, zonder de geringste uitdrukking, ver loren in den dot'sten droom. En dan de stem, die daar uit komt, met al de schrille hooge halen en heesche dalingen, die we honderde malen met onze ooren hoorden, maar nooit als hier, nu de indruk in kunstvorm tot ons komt, zóó onder gingen, als n langgerekte pijn. Het oogenblik, dat dit schepsel haar werktuigelijke bewegingen staakt, om op een kreupel drafje rond het matrasje te loopen en over haar hoofd te buitelen, en weer als een ledepop op haar plaats te gaan staan, is hartverscheurend. Maar nog ontzettender is het volgende, waarop de baas het stuk is uit haar plotseling zijn deukhoedje in de armen smijt. Dat is het eerste, wat haar tot de werkelijkheid terug brengt, met een schok van angst, van eindelooze levensangst. De blik, dien zij naar den beul opslaat, vóór zij met een smeekgebaar, smartelijkgedwee, den hoed aan de denkbeeldige voorbij gangers biedt, ontbloot de tragiek van dit, en dergelijk, kinderleven, tot op het gebeente. En zooals Breitner ons de schoonheid van een hei machine en een huis-in-aanbouw openbaarde, zoo roept ook dit alledaagsch stadsbeeld, dank zij de volmaaktheid der factuur, waar de ziel onbe lemmerd doorheen kan schijnen, de schoonheid op van de straat, van het leven, nog in zijn jammerlijksten staat. Zelfs het matrasje neemt droomgestaite aan, het heft de drie figuren als op een bronzen voetstuk. Een groep, waarvan de aan grijpende poëzie door geen Rodin of Meunier te overtreffen zou zijn. Is de actrice, die, waarschijnlijk recht van lijf en leden, dit beeld van ellende schiep, zooveel be gaafder dan anderen? heb ik me afgevraagd. Zou het, binnen dit kader, een Greetje Lobo, Annie van Ees, Charlotte Kohier misschien, niet gegeven zijn door te dringen in de diepste schuilhoeken van de kunstenaars-opgave, het volmaakte beeld te scheppen en te fixeeren, de geheime grenzen te overschrijden, waar naturalisme mystiek wordt? Minder in de intensiteit van het talent, dan in die van den arbeid..." Het is een tamelijk stoute stelling. De Russische actrice, wier naam op het programma niet eens vermeld staat, is wellicht even toegewijd als begaafd geweest, en in de gelukkige omstandigheden, dat zij zich niet behoefde te haasten. TOP N A E F F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl