De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 3 oktober pagina 5

3 oktober 1925 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2521 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND NIET MEER IN ZAK EN ASCH door LE'O PLEMP VAN DUIVELAND Onder hen, die de Duitsche gebeurtenissen van op een afstand volgen, zijn er maar weinigen, die opgemerkt hebben, dat eene stemming van dee moed het Duitsche volk nagenoeg vijf jaar beheerscht heeft. Geen wonder voorwaar ! Deemoed is eene deugd, Welke men in de allerlaatste plaats heeft leeren zoeken bij het Duitsche volk, dat voor den oorlog aan zijn drang tot expansie voort durend op de meest ontactvolle wijze uiting heeft gegeven en daardoor in hooge mate schuldig ge weest is aan de slechte atmosfeer, welke voor het uitbreken van de catastrofe het verkeer tusschen de staten onderling bezwangerde. Verder waren er na den oorlog houwdegens te over, die voor het vermeende onrecht, het Duitsche volk te Versailles aangedaan, wraak en vergelding predikten, de jeugd mobiel maakten, de pers bezoedelden met gezwollen smaadredenen tegen de Entente, den nood der massa's aan hunne oorlogszuchtige propa ganda dienstbaar maakten. Hun getier was zoo luid, dat het ver buiten de landsgrenzen vernomen werd en het behoeft weinig verwondering te wek ken, dat de Entente daaruit de voor de hand liggen de conclusies trok. Toch waren deze conclusies niet altijd juist. De groote massa van het Duitsche volk was na den oorlog nolens volens pacifistisch. Diep getroffen door het schrijnende verschil tusschen het weleer en het thans, zag zij in, hoe zij door haar leiders in den afgrond was gevoerd. De jammerlijke stand van de Duitsche valuta heeft vele menschen ziende gemaakt, die tijdens het keizerrijk met blindheid waren geslagen. Thans, na de stabiliseering van het Duitsche geld, heeft nachtelijke duisternis de meesten van deze zienden opnieuw omfloerst. Overigens heeft men ook in andere landen eene wisselwerking tusschen valuta en politiek inzicht kunnen waarnemen. Een functi onaris aan het ,,Auswaertige Amt", die in Brussel en in Parijs eenige jaren als attachégewerkt heeft, vertelde mij nog onlangs, hoe eene min of meer agressieve stemming bij eene daling van den franc onmiddellijk placht plaats te maken voor eene rustiger beschouwing van feiten en toestanden. Nu wil het ongeluk, dat tien kalme menschen belangrijk minder leven maken dan n schreeu wer, zoodat het voor de Entente moeilijk viel om aan een bekeerd Duitschland te gelooven. In niet mindere mate dan Duitschland is Frankrijk de dupe geworden van de Duitsche nationalisten, die hun vaderland met de Roer-bezetting hebben opgescheept en Frankrijk tot tweemaal toe van de vruchten eener overwinning hebben beroofd. Na den wapenstilstand had Frankrijk van Duitsch land kunnen krijgen, wat het wilde. Dit was nog in sterker mate het geval, nadat Duitschland het lijdelijk verzet aan de Roer had moeten opgeven. Het oogenblik voor eene nauwe economische samenwerking tusschen Duitschland en Frankrijk was aangebroken en zoodra zulk eene samenwer king tot stand komt, verliezen ook bestaande poli tieke tegenstellingen hare scherpte. Frankrijk, door nationalistisch geschreeuw in het eigen en in het vreemde land misleid, heeft het gunstig oogenblik beide keeren werkeloos laten voorbij gaan. Thans hunkert de algemeene meening in Frankrijk naar een samengaan met Duitschland. Politici en hooge militairen zeggen: tusschen Duitschland en ons kan slechts oorlog bestaan of zeer nauwe samenwerking. Wij echter kiezen de samenwerking". Ook nu zijn er nog genoeg menschen, die meenen, dat dit samengaan toch eenmaal, hetzij vroeg of laat, tot stand moet komen. Maar hoe lang zal het nog duren, voordat Duitsch land zich weer tot het standpunt, waarop het voor twee jaar nog stond, kan opwerken? Zal men daarop hebben te wachten toteene tweede inflatie? Voor dengeen, die gelijk de steller dezer regelen thans na afwezigheid van een half jaar in Berlijn is teruggekeerd, valt tusscheii de Duitsche mentali teit van toen en nu een aanmerkelijk verschil waar te nemen. Ongetwijfeld was reeds van den winter in Duitschland de drang naar internationale samenwerking verzwakt, maar toch bleven politici, pers en publiek in hunne uitingen nog eene zekere voorzichtigheid betrachten. De schrik van de booze inflatiejaren zat den menschen nog in de beenen. Maar in 1925 heeft zich het blad gekeerd. Duitschland kreeg in Januari eene rechtsche regee ring, waarin ook nationalisten zitting hebben. Eenige maanden later werd het idool van den oorlogstijd, de veldmaarschalk Von Hindenburg, Rijkspresident. Even voor het ingaan van cie parlementaire vacantie, wist de rechtsche meerder heid van den Rijksdag door den spreeklUd van de oppositie te beperken, er eene tariefwet door te jagen, die het Duitsche Rijk met een muur van protectie omgeeft. Tegenwoordig is het meer dan ooit: Dein Deutschen ein deutschcs Rad, deutscher Weinbrand, deutsche S toffe. Hurrah, das deutsche Vaterland". Dat bij dergelijke opvattin gen de levensstandaard naar boven vliegt, en de uitschakeling van vreemde concurrentie ook de qualiteit van het product niet ten goede komt, ligt voor de hand. Toch willen de toonaangevende kringen dit de groote massa der verbruikers als bijzaken doen slikken. Een landgenoot, die tegen over een Duitsch ambtenaar ons land als het klassieke land van den vrijhandel prees, kreeg van dezen te hooren: ja zeker, uw land kent geen eerzucht op het gebied van productie". Ook het militarisme heeft onlangs weer een duw omhoog gekregen. De jongste verordening van den Rijkspresident staat gewezen officieren het dragen van de oude uniform weer toe. Dat Duitschland lijdt onder overbevolking, is zeker niet geheel onwaar, maar het is merkwaardig, hoezeer deze erkentenis opeens gemeen goed geWorden is van het groote publiek, dat u haarfijn Weet te vertellen, hoe de kaart van Duitschland er naar recht en billijkheid moet en na verloop van tijd ook zal uitzien. De hatelijke corridor moet ver dwijnen, opdat Oost-Pruisen weer in rechtstreeksche verbinding met het Rijk te staan komt. Duitschland moet Posen terug hebben om zijne graanproducten en Opper-Silezie om zijne kolen. Vooral in zake dezer gebieden, die Polen toebehooren, dulden de Duitschers niet de geringste tegen spraak. Met eene schuchtere tegenwerping riskeert men een gemelijk: ja, was wol/en Sie denn; wir brauchen diese Gebiete, wir haben sie einfach notwendig". Dat het belang van eene andere natie aan het Duitsch belang tegenstrijdig kan zijn, zegt den Duitschers in het algemeen al weinig, maar minder dan niets, wanneer zulks Polen betreft. Met twee beweringen meenen de Duitschers de Polen volkomen te disqualificeeren. De Polen zijn geen organisatoren. De Polen zijn niet ordelievend. Nu zijn organisatievermogen en liefde tot orde stellig twee voortreffelijke eigenschappen, waarvan men zeggen kan, dat de Duitschers ze in buiten sporig hooge en de Polen ze in dito geringe mate bezitten. Maar het gaat toch niet aan, deze eigen schappen tot de uitsluitende criteria ter beoor deeling van een volk of zelfs maar van een enkel mensch te verheffen. De Duitschers doen gewoonlijk nog erger. In de ontstentenis van deze eigenschappen wenschcn zij eene rechtvaardiging te zien tot elke bedreiging van de nieuw verworven Poolsche staatseenheicl. Er zijn echter niet veel volken, die hun recht op be staan overtuigender bewezen hebben dan het Pool sche, dat 150 jaar lang tegen Slavische en Duitsche verdrukking in een eigen nationaal gevoel heeft weten levendig te houden. Sedert 1870 hebben de Polen in Duitschland ook niet maar n Duitscher naar den Rijksdag afgevaardigd, hoewel zij wisten, dat afgevaardigden van Poolschen oorsprong niet alleen niets voor hen bereiken konden, maar dat ook het feit alleen van hunne aanwezigheid in het Duitsche parlement als uittarting van het Duit sche volk beschouwd werd. Ieder Poolsch gezin hield zijn taal in eere, ofschoon kinderen, waarvan uitkwam, dat zij thuis Poolsch spraken, op school zwaar gekastijd werden. Voor den buitenstaander leek het vaak, of de Polen hunne harde koppen tegen een ijzeren muur te pletter liepen. Tot het jaar 1919 kwam en de omstandigheden Polen in het gelijk stelden, dat het nog niet verloren was. Eene nieuwe haard van onrust is dezen zomer in Tsjecho-Slowakije ontstaan, waar de SudetenDuitschers op verschillende partijdagen en congres sen, die door de Oost-Pruisische en Pummersche agrariërs druk bezocht werden, fel te keer gingen tegen wat zij noemden Tsjechische dwingelandij en onomwonden over den daggesproken werd,Waarop de aansluiting bij het Rijk met het zwaard in de vuist geforceerd zou worden. Polen en TsjechoSlowakije, van nature geen vrienden, zoeken in den laatsten tijd toenadering tot elkaar, iets waar over men in Duitschland eene naieve verwondering aan den dag legt. Het vraagstuk der aansluiting van Oostenrijk bij het Rijk heeft de gedachten der Duitschers nog nooit zoo in beslag genomen als thans. Zij zijn op dit punt sentimenteel en doen het voorkomen alsyf de Volkerenbond opzettelijk twee geliefden wreed gescheiden houdt. Nationalisten en sociaal-democraten zijn het hier roerend met elkaar eens. Een der warmste en ijverigste voor standers der aansluitingsgedachte is de sociaaldemocratische Rijksdagspresident Locbe, die daar om in de Entente-pcrs als een gevaarlijk man wordt voorgesteld. Loebe, die de beminnelijkheid zelve is, moet daar erg om lachen. Gelukkig, vindt hij, kunnen deze aanvallen op zijn persoon hem slechts weinig deren, aangezien hij alleen maar Duitsch verstaat. Ten opzichte van de aansluiting vergeten de Duitschers maar al te zeer, dat het belangrijker is, hoc de Oostenrijkers, die zich moeten aansluiten, daarover denken dan zij zelve. In Oostenrijk be staat stellig eene vrij sterke strooming voor de aansluiting bij het Rijk, maar van een sterk levend volksverlangen in deze richting kan men toch volstrekt niet spreken. De grootste liefde voor de aansluiting koesterde Oostenrijk nog in 1921, maar dit was een liefde, die de baatzucht het noodlijdend land had ingegeven. De gemakkelijk levende JCORNB VAN6LU/6 DER l MEUBELS. GEHEELE WOON INRICHTING DEN HAAG NGORDEINDE Oostenrijker voelt zich in het land der zwaar wichtige Pruisen nog minder op zijn gemak dan wij. Ook in het Noorden van het Rijk vinden de Duitschers eene kleine correctie noodzakelijk. Het stuk van Sleeswijk, dat de Denen in 1919 weer hebben teruggekregen, moet weer bij Duitschland worden ingelijfd. In Noord-Sleeswijk bevindt zich eene sterke Duitsche minderheid, die voor deze gedachte ijverig propaganda maakt en bij de or ganisatie van optochten, congressen voor het stambewustzijn en wat dies meer zij krachtigen steun ontvangt van de landgenooten aan gene zijde van de grens. Zelfs in den tijd, dat geheel Denemarken zich mobiel maakte voor de hulpactie ten bate van het noodlijdende Duitschland, honderden Duit sche kinderen in Deensche gezinnen werden onder gebracht om wat op te knappen, staakten de Duit schers in Noord-Sleeswijk hunne actie niet. Laatst sprak ik een jongen Duitscher, die net teruggekeerd was van eene studiereis naar Kopenhagen en zeer onaangenaam was getroffen over de weinig aange name bejegening, die hij aldaar van de meeste Denen had ondervonden. Hij was naar Denemar ken gekomen om wat te leeren en ziet, het enkel feit, dat hij Duitscher was, had vele deuren voor hem gesloten. Was zooiets in den haak? Natuurlijk niet. Maar valt het aan den anderen kant niet te begrijpen, dat de Denen onder de huidige omstan digheden verderen toevlo'ed van Duitschers met leede oogen aanzien? Na het bovenstaande zou men verwachten, dat de Duitschers eens recht op dreef zouden komen bij het spreken over Elzas-Lotharingen, maar neen, bij dit onderwerp willen zij zich eene zekere be perking opleggen. De rust aan hunne Westgrens, welke een waarborgverdrag met Frankrijk hun zou verzekeren, is hun, nu zij van de noodzakelijkheid van de boven aangeduide grenscorrecties zoozeer overtuigd zijn, ook wel wat waard. In zake ElzasLotharingen denken zij: reculer pour mieux sauter". Het waarborgverdrag is er naar Duitsche opvatting voor bestemd om Frankrijk te immobiliseeren, zoodat Duitschland vrij spel naar het Oos ten heeft. Zijn de verlangens in Oostelijke en ZuidOostelijke richting eenmaal bevredigd, dan hoopt men zijn volle macht naar het Westen te kunnen keeren. Want ieder Duitscher bekent tenslotte volmondig, dat Duitschland zich natuurlijk op den duur bij den afstand van Elzas-Lotharingen, van oer-Duitsche gebieden", niet zal kunnen neer leggen. Deze uitbreidingswenschen worden in Duitsch land door nagenoeg alle partijen gekoesterd, even zeer door de zoogenaamd vrijzinnige als door de rechtsche. De wenscheiijkheid van een Rijk der vereenigde Duitsche stammen" is voor haast lederen Duitscher boven elke bedenking verheven. Slechts over tempo en methode bestaat verschil van opvatting. AAN DE MEDEWERKERS Brieven en bijdragen bestemd voor het redac tioneel gedeelte moeten worden geadresseerd aan het secretariaat der redactie, Keizersgracht 333, Amsterdam, zonder vermelding van persoons namen. VAN NCLLC S VARINAS GOUDZEGEL 5O ets. perPakje. Een aangename Bezuiniging een HALF ONS vervangt vele GOEDE SIGAREN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl