De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 3 oktober pagina 9

3 oktober 1925 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2521 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND J. QRESHOFF en J. DE VRIES, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, Arnhem, 1925. KAREL VAN DE WOESTIJNE, Beginselen der chemie, Nijgh en Van Ditmar's Uitg. Mij. Rotterdam, 1925. Er zijn nog idealisten in de wereld. Greshoff en Di Vries schrijven een schoolboek voor de ge schiedenis der Nederlandsche letterkunde van een kleine 400 flinke pagina's in het goed vertrouwen zeker wel, dat heel de inhoud op een H.B.S. of Gymnasium verwerkt kan wordtn, dat die inhoud levend eigendom van de leerlingen worden zal. Ik geloof, dat verscheidene docenten met een be scheidener deel tevreden zullen zijn .Maar boven dien, hoe het ook zij, een zoo breed opgezet verhaal in het boek moet de persoonlijkheid van den leeraar in verdrukking brengen en als die persoonlijk heid er niet is, brengt hij met geen enkel boek iets tot stand. Het bijzondere in dit boek is, dat ongeveer een derde handelt over de kunstenaars, die het heden en de toekomst vormen, de kunstenaars van na de Bsweging van 80, tot op de jongste vrucht baarste" verwachtingen toe. De Beweging van'80 zelve was tien jaar geleden al wel even uitvoerig als hier in de geschiedenis der letterkunde opge nomen. Ik acht het onpaedagogisch een zoo groot deel van het letterkundig onderwijs op school aan het onmiddellijke heden en de toekomst te geven. De leerlingen hebben meer leiding en inwijding noodig bij de oudere letterkunde. De docent, die tracht iets van de schoonheid en wording der oudere kunst te doen voelen en begrijpen, eerst van de middeleeuwen, de vroege Renaissance; die zijn leerlingen inwijdt in Vondel, Hooft en Breero en eenige zeer bijzondere bijfiguren: die hun het krachtig nieuwe opleven in de 18de eeuw in West-Europa met enkele feiten duidelijk maakt en de flauwe afschaduwing ervan laat zien in onze eigen kunst; die onze Romantiek door loopt, alweer in verband met wat elders groeide, om te eindigen met onze Beweging van 80, die heeft al heel veel nuttig werk verricht en zal weinig meer kunnen doen. Als hij dit werkelijk goed gedaan heeft, dan hebben de leerlingen, groeiend in een levend besef van de schoonheid in alle tijden, uit eigen natuurlijken drang zich al een wegje gezocht ook in het werk van de onmiddellijke tijdgenooten. De leeraar heeft er zijn vingerwijzingen en raad gevingen bij kunnen geven, heeft hun debatten" in gymn.-clubs e.d. kunnen bijwonen en desnoods kunnen leiden. Een zoo uitvoerige behandeling van de jongere tijdgenooten als de schrijvers zich voorstellen, tijdgenooten, waarvan we op grond van de er varing der eeuwen mogen aannemen, dat misschien de helft over een kwart eeuw volmaakt vergeten is, acht ik dwaasheid. De voornaamste taak van den docent in de Nederlandsche letterkunde moet er onder lijden. Trouwens een onbevangen zuiver oordeel over de tijdgenooten wordt te zeer door persoonlijke anti- en sympathieën vertroebeld. Menigeen zal zich bijv. verbazen, dat Alice Nahon in dit boek volmaakt genegeerd wordt. Hoe wordt Adama van Scheltema uit de hoogte met een genadig knikje afgescheept! Het spreekt dan ook wel van zelf, dat Margot Vos heelemaal niet in genade wordt aangenomen. Zoo kan men tal van verrassende opmerkingen maken: waarom die wel en die andere niet? Per soonlijk laat ik in het midden, of de auteurs ge lukkig en rechtvaardig, vooral veelzijdig in hun keuze geweest zijn, maar ik kan mij levendig voor stellen, dat sommige tijdgenooten hier en daar diep verontwaardigd zijn. Toch stel ik het bestaan van zoo'n boek, dat tot op den huidigen dag gaat, bijzonder op prijs. Buiten het onderwijs kan het door ieder, die mee leeft in onze jongste litteratuur, vaak met vrucht geraadpleegd worden. Ik weet zeker, dat ik er zelf dikwijls naar grijpen zal. In het gedeelte, dat de eigenlijke litteratuurgeschiedenis geeft, zijn echter nu en dan wel eenige zwakke punten. Uiterst vaag en onzeker, ja, laten we maar liever zeggen onjuist is de beteekenis en de aard van het Humanisme aangegeven: Nu eerst (wanneer dit is, blijkt niet voldoende) ontstaat het Humanisme, aanvankelijk een weten schappelijk streven, waarvan het voornaamste doel is een nauwkeuriger kennis van de oudheid. Maar dat ongemerkt uitloopt in een streven, die ouden, zij het ook in de verte, na te volgen". (p. 63). Dit alles wordt dus enkel namaken van klassieke kunst. Van de groote wijsgeerige beteekenis van het Humanisme, al beginnend minstens in het tweede gedeelte van den roman van de Roos, het vrije wijsgeerige denken tegenover het middeleeuwsch Christendom, de philologie, de tekstkritiek, de ontluikende wetenschappelijke historie-studie, de wordende archeologie, wat alles en nog meer het ware karakter van het Humanisme is en zeker wel behoort tot het geestelijke leven, waarvan de literatuur de spiegel is", merken we absoluut niets in dit boek. Daarmee zal wel samenhangen, dat Coornhert wordt voorgesteld als de bevestiger der Renaissance-kunst". Met de Renaissance heeft Co irnhert zoo goed als niets te maken, al vertaalde hij dan ook bij het begin van zijn letterkundige werk zaamheid een gedeelte van de Decamerone, al schreef hij drama's, die als zoodanig absoluut waardeloos zijn. Coornhert is een humanist. Men krijgt den indruk, dat het de schuld van de Duytsche Academie was, dat zij ten slotte niet veel anders dan een tooneelgezelschap werd". Wie het zoo voorstelt, kent niet de geschiedenis der Academie, noch die van Coster's leven. In hun Voorrede schrijven de heeren: De ge schiedenis der vaderlandsche letterkunde behoort minder aesthetisch-critisch te zijn, dan wel den nadruk te leggen op de ontwikkeling van het geestelijke leven, waarvan de litteratuur de spiegel is'\ Dat zinnetje staat daar eenigszins, of ze er een nieuwe methode mee willen inaugureeren. Maar dat doen we immers allen, die over litera tuur schrijven in den laatsten tijd, al moeten we niet uit het oog verliezen, dat groote geniale geesten niet enkel het geestelijke leven der natie weerspiegeld hebben, maar evenzeer er een nieuwe richting aan hebben gegeven. Dat typeeren van het geestelijke leven geschiedt hier o.a. zooals gebruikelijk is, in een kort opstelletje bij den aanvang van een nieuwe periode. Het opstelletje over het karakter der 18de eeuw acht ik wel het minst geslaagd: Het is de geest van het nuchtere verstand, het rationalisme, die deze eeuw tot een der minst verkwikkelijke van de moderne tijden gemaakt heeft". Is dit een juiste karakteristiek voor een eeuw zoo rijk en veelzijdig aan jong, frisch, krachtig leven? Hebben de heeren niet gezien, hoe van den aanvang der eeuw af naast het verstand steeds het gevoel en het hart spreken; zien zij niet, hoe Rousseau staat fel tegenover dat nuchtere rationalisme en hoe hij wortelt in het verleden? Loopen de lijnen Roussau en Lessing voor hen niet door heel de eeuw, zelfs in ons land, dat juist in deze glorie rijke eeuw van groei en vernieuwing stellig slap en achterlijk was? Ik kan hier natuurlijk op dit punt, dat heel een historische schets zou eischen, niet verder ingaan, maar uit alles blijkt, dat de schrijvers de waarde van de 18de eeuw nimmer met aandacht hebben gepeild. Over diezelfde eeuw schrijven ze later; Wan neer wij te midden van deze Classicistische periode een steeds groeiende belangstelling aantreffen voor de letterkundige producten der Oud-Germaansche volken, dan mogen wij dit in verband met de later in de Duitsche Romantiek optreden de verschijnselen als de voorbode beschouwen van het nieuwe dat komen zal. Omstreeks 1750 is er in Duitschland een strooming, die de Germaansche kunst bewondert en ze tegenover de klassieke kunst stelt". In de 18de eeuw is geen classicistische periode, dat wil zeggen een periode waarin het (Fransche) classicisme bloeit. Er ontstaat een heerlijk nieuw levend begrip der klassieke Oudheid bij Winckelmann, Lessing, Goethe etc. Wat er in de 18de eeuw nog van classicisme is, is stervende. Het komt en bloeit het laatst in Duitschland bij Gottsched. Het overige is zeer zeker juist, maar zij vergeten, dat Frankrijk hierin is voorgegaan, ook aan Engeland. Zij vergeten Perrault (1693), Claude Fauchet (1536?1601), De Sainte Pallaye, Barbasan, Ie Comte de Caylus, Legrand d'Aussy, Mallet. Die allen voelen de waarde van de roman tische of natuurlijke oude nationale kunst (Mallet van de Scandinavische) tegenover het verdroogde Fransche Classicisme. De Querelle des Anciens et Modernes was al oud in Frankrijk en ook in Engeland. Perrault teekende zijn Contes de ma mère l'Oye uit den volksmond op. Men moet er de voorrede van Legrand d'Aussy's Fabliaux et Contes die deze richting in Frankrijk bekroont, maar eens op na lezen om te weten, hoe de oude volkspoëzie daar verheerlijkt wordt. En dit alles is zeer stellig ook van invloed geweest op de Europeesche romantiek. Maar ik geef toe, niet zoo sterk als de latere gelijksoortige beweging in Engeland en in Duitschland. Ik noteerde in dit klein bestek slechts een paar punten om mijn algemeenen indruk te verdedigen, dat de schrijvers de litteratuurgeschiedenis van Holland voor 80 en van West-Europa in het algeRl 1GER5' KROKANTE CHOCOLADE 15 CT5. meen niet zoo bijzonder diep en grondig bestudeerd hebben, voor ze zich aan het werk stelden. Zij hadden misschien beter gedaan door enkel een geschiedenis van 80 tot op vandaag te schrijven voor het belangstellende publiek. Ik heb bij het nieuwe boek van Van de Woestijne voortdurend aan het werk van een bepaald schilder gedacht, dien ik goed meende te kennen, in wiens werk ik innig meeleefde, en dien ik toch altijd maar niet aanduiden kon, oproepen kon uit de duisternis van eigen ziele-zijn. Ik weet nog altijd niet, of die schilder werkelijk bestaat en ik hem enkel maar niet kan losmaken uit mezelf. Is het misschien alleen de machtige plastiek van dit rijke, schilderende proza, dat plotseling het onbewust verwachte in mij wakker riep? Het is proza broeierig bruin, met hier en daar bronstig roode flitsen, het paars van den rouw, de hard koperen glimmingen van den humor, de witteslierten van den haat. Het is prachtig beeldend proza volop gegroeid uit de realiteit en zwaar van het mysterie der ziel, van het diepst doorwroete binnenste. Wat rustige realistische waar neming betreft zijn ersoms stukken in,verwant aan Van Looy's beste proza. Neem Een Vrijheid, daar is veel in van Van Looy's techniek. Maar Van Looy is enkel de geestdriftige observator van het zijnde, dat hij met liefde in zich opneemt, met machtig kunnen uitbeeldt, er zijn eigen vreugdige, gemoedelijke ziel in laat trillen. Een hantise en een levensangst als liier brandt in de zich opdringende beelding, in de zwoele kleur, die moede zelfontleding, dat pijnigende zoeken van het leven zijn volkomen vreemd aanVan Looy's vredige humorziel en speelschen lust. Toch heeft ook Van de Woestijne zijn humor, maar het is een geweldige, schroeiende,pijnlijke, in zijn Liefdes vooral. Er is niet enkel kleur en beeld hier; er is schit terende fijne teekening met gevoeligen, vasten streek. Volg eens die dansende vrouw in de Derde Liefde in haar bewegingen en vormen, en ook den kerel, en het paar in hun eenheid van dans, in het mysterie dat hen omhult. "Dit boek heeft mij aangegrepen en diep ont roerd. Eén ding heeft mij verbaasd: dat een zoo innerlijk voornaam kunstenaar een titel bedacht van zoo knullige, ordinaire grappighcid. PRINSEN ]. Lz. TRANSPORT Mij. Weesperzijde 94, AMSTERDAM Telefoon 51271. T«l.-Adres Transport' VERHUIZINGEN, ook per gesloten auto verhuiswagens met aanhangwagen. Binnen een rayon van 80 Km. bespaart men Hotel kosten. BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ Machinale Stofreiniging. Bewaarplaatsen voor Inboedel*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl