De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 10 oktober pagina 1

10 oktober 1925 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

*(? ( vwoecc Dekblad voor ZATERDAG 10 OCTOBER 1925 n J Onder Hoofdredactie van O. W. KERNKAMP Redacteuren: H. Brugmans, Top Naeff en G. Nolst Trenité. Secretaris der Redactie: C. F. van Dam UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORF PrUs per jaargang f 10.- bij vooruitbetaling. Per No. 25 cent Advertentiën f 0.75 p. Regel - Dispositiekosten 20 Cent REDACTIE EN ADMINISTRATIE, KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM KERKLEER EN WETENSCHAP Verwerpt gij elke voorstelling, waarin alles wat in Genesis l, 2 en 3 betreffende de Schepping en den Zondeval is medegedeeld, niet als zuivere historische werkelijkheid wordt opgevat?" Gelooft gij, dat de boom der kennis des goeds en des kwaads een werkelijke, door God zelf aangeduide boom geweest is?" Gelooft gij, dat de slang, waarvan Genesis 3 ons spreekt, een werkelijke slang is geweest en dat zij werkelijk tot de vrouw heeft gesproken?" Ziedaar eenige van de vragen, waarop Ds. Geelkerken naar zijne conscientie antwoord heeft moeten geven aan de classis Amsterdam der Gereformeerde Kerken. Dit geschil onder de broederen, dat thans zooveel gerucht maakt in den lande, heeft vooral beteekenis als symptoom. Als teeken van den voortgang van een proces, dat reeds eeuwen lang duurt, nl. van den strijd tusschen kerkleer en wetenschap. Er kunnen tijden voorbijgaan, waarin dit proces schijnt stil te staan. Totdat er opeens iets voorvalt, waaruit blijkt, dat onder het onbewogen oppervlak inwendige krachten hebben gewoeld, die ten slotte een uitbarsting veroorzaken. Als zulk een explosie moet men de kwestie-Geelkerken beschou wen, en alles wat zich daar omheen afspeelt, ook de uitlating van prof. Buytendijk, vroeger hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, die schreef, dat de noodzakelijkheid, om van de traditioneele opvatting van het Scheppingsverhaal in Genesis af te wijken, zich vooral deed gevoelen bij de vraag naar den ouderdom van het menschelijk geslacht. Ook moest, volgens zijne vaste weten schappelijke overtuiging, de leeftijd der aarde op tienduizendtallen van jaren worden geschat. Bij zijne moeilijkheid om deze en soort gelijke meeningen in overeenstemming te brengen met de leer van zijn kerkgenootschap, klopte hij herhaaldelijk bij hoogleeraren in de theologie aan, zonder ooit een bevredigend antwoord te krijgen, maar ook zonder ooit van eenige afwijking van het Gerefor meerd standpunt te worden beticht. De door mij gecursiveerde woorden zijn belangrijker nog, dan de daaraan voorafgaande mededeelingen over den gemoedsstrijd van een Gereformeerde, die tevens een man van wetenschap is. Zij bewijzen immers, dat de theologische hoogleeraren van de Vrije Universiteit want men mag veronderstellen, dat prof. Buytendijk in de eerste plaats zich tot hen om voorlichting heeft gewend de letterlijke opvatting van het Bijbelverhaal niet meer overal handhaven. Ook de starste van alle theologieën, die Calvijn tot geestelijk vader heeft, moet dus concessies doen aan de wetenschap; kan niet langer het voorschrift van Deuteronomium opvolgen, om aan Gods woord niets bij, en er niets van af te doen; ziet zich ver plicht plaats te ruimen aan de uitlegging van dat woord door de menschelijke rede en geraakt daarmede op het hellende vlak, dat leidt naar de oorden, waar men het Bijbelverhaal toetst aan de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Van eeuwen her dagteekent de strijd, niet tusschen godsdienst en wetenschap, maar tusschen kerkleer en wetenschap. En het was een strijd, waarin de eerste hardnekkig eiken voetbreed terreins betwistte, totdat zij dien niet langer houden kon. Dan trok zij zich terug in een volgende stelling, die voorloopig nog onneembaar scheen, totdat zij, bij den voortgang der wetenschap, ook deze moest ontruimen. De leer van Copernicus, volgens welke de aarde draaide om een ten opzichte van haar stilstaande zon, werd door de theologie als een dwaalleer veroordeeld. De Katholieke Kerk heeft het stelsel van Copernicus tweemaal veroordeeld, als strijdig met de Heilige Schrift en met de waarheid, en de geschriften, waarin het werd verkondigd, op den Index geplaatst; eerst in 1835 herriep zij dat vonnis. .Luther sprak met geringschatting over dien gek, die wou be wijzen dat niet liet firmament, niet de zon en de maan, maar de aarde zich in een kring bewoog. Hij hield zich aan de Heilige Schrift waarin immers stond, dat Jozua niet de aarde, maar de :cn beval stil te staan. Melanchthon meende de nieuwe leer te kunnen weerleggen door het getuigenis onzer oogen, die immers uitwijzen dat in den tijd van 24 uren de hemel zich ns omwentelt ! Maar die nieuwe leer kreeg de kroon op het hoofd; zons- en maansverduisteringen bleken natuurlijke oorzaken te hebben en werden ten slotte door de theologen geschrapt uit de rij der natuur verschijnselen, die als een blijk van Gods toorn moesten worden beschouwd en als een bewijs, dat geduchte straffen voor de menschheid in aantocht waren. Zoolang de wetenschap met de kometen nog geen weg wist, werden deze door de theologen gehandhaafd als aankondigers van groote veranderingen op aarde; toen ook van deze hemellichamen was gebleken dat zij even natuurlijk waren als het op- en ondergaan der zon, wijzigde de theologie ook te hunnen opzichte de oude leer naar de nieuwe wetenschap. De Protestantsche Kerk verwierp het geloof aan de mirakelen der heiligen, omdat anders moest worden aangenomen, dat God deze had laten geschieden ten behoeve van de Kerk van Rome. Maar zij behield het geloof aan de wonderen, door heksen en toovenaars met hulp van den Satan verricht; eerst gaandeweg werd ook dit geloof als bijgeloof erkend. Zoo verminderde langzamerhand het geloof aan wonderen dat wil hier zeggen: verschijnselen, die buiten de natuurlijke orde der dingen schenen te liggen. En naarmate het geloof aan wonderen afnam, geschiedden er ook minder wonderen. In n opzicht heeft de voortgang der wetenschap het aantal wonderen verduizendvoudigd maar dan moet men dit woord in een anderen zin nemen dan den bovengenoemden. Ook de moderne mensch leeft in een wereld van wonderen, zoo dra hij zich rekenschap tracht te geven van: zien, hooren. tasten, proeven en ruiken; van de werking zijner geestelijke organen; van het zich n en hetzelfde individu blijven gevoelen, ondanks de veranderingen, die lichaam en geest steeds ondergaan. Hij behoeft niet buiten zich zelven te treden om in een wónderwereld te geraken; het is daarvoor niet noodig, dat hij het leven van planten en dieren gadeslaat of den blik naar het uitspansel richt; zelts de radio kan hij er buiten laten ! In zich zelf vindt hij reeds het wonder. En het is juist de wetenschap, die hem meer en meer ontzag voor dit wonder heeft ingeprent, omdat telken en telken male het wezen der dingen weder voor haar terugwijkt, zoodra zij meent het te hebben benaderd. Bereiken zal zij het nooit: dit is. zoo men wil, een geloot'; maar een geloof, dat bevestigd schijnt u worden door de uitkomsten der wetenschap zelf. Intusschen het zijn niet deze wonderen, waarvoor de kerkleer geloof opeischt. Haar wonderen zijn die, welke in den Bijbel worden verhaald. Het geloof aan vele daarvan zal zij altijd kunnen handhaven, omdat de wetenschap nooit het bewijs van de on mogelijkheid ervan zal kunnen leveren. Maar de op een letterlijke opvatting van het Bijbelverhaal steunende voorstellingen omtrent den loop der hemellichamen of den ouderdom van aarde- en menschengeslacht moet zij telkens wijzigen naar de uitkomsten der wetenschap. Wat de astronomie betreft, heeft zij dit reeds gedaan. Voor de jongere wetenschap van biologie en palaeontologie zal zij ons wederom een deel van haar terrein moeten ruimen. De molens van den vooruitgang malen langzaam maar zij malen. K E R x K A M P

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl