Historisch Archief 1877-1940
JSIo. 2522
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
^^ -
WONDERLIJKE
GESCHIEDENISSEN DER STOF
door Dr. W.^vAN BEMMELEN
teekeningen voor de Groene Amsterdammer"
door Is. van Mens)
VAN HEL TOT HEMEL
(Vervol» van No. 2521)
Nauwelijks was de naam OlgaTgenoemd of
bleekheid overtoog David's gelaat en een trek
van diepe smart groef zich om zijn oogen en mond;
met zichtbare moeite kwam het antwoord over
zijn lippen.
,,Olga heb ik verloren.... zijde aan zijde hebben
wij gestreden tegen het groote onrecht, maar ze
heeft den strijd niet kunnen weerstaan.... haar
herinnering is mij heilig."
Arme kerel !" Govert had eigenlijk een gevoelig
hart en hij meende het, toen hij vroeg ^,kan ik
wat voor je doen?"
Ja, heb je geen werk voor mij?"
De aandrang om den jeugdvriend in zijn nood
bij te staan, overwon bij hem den schroom, die
terecht hem eerst had tegengehouden. Als hij hem
eens wat ondergeschikt Werk in zijn instituut
liet uitvoeren? Dat zou naar hij hoopte geen
moeilijkheden baren. Er was werk genoeg en 't
kleine fonds, waarover hij vrijelijk kon beschikken,
was er immers goed voor.
Kijk eens, David," antwoordde hij na eenig
nadenken, ,,ik wil je wel helpen ; ik heb hier inder
daad wat werk voor je om te doen en ik kan je
daarvoor een bescheiden vergoeding geven. Maar
....en dat moet ik nu maar ronduit tegen je
zeggen.... zoo gauw als er moeilijkheden van
buiten af komen, is het uit. Je begrijpt wel wat
ik bedoel, niet waar? Want het zal je zeker niet
bevreemden, wanneer ik vertel, dat ik weet welken
kant je zijt opgegaan. Ik "
Ga maar niet door", viel de ander hem met
een schamper lachje in de reden. Je kunt gerust
zijn; ik zal je niet in moeilijkheden brengen.
En wat voorwerk is het, dat je me wilt opdragen?"
Kijk eens, we maken hier honderden door
sneden en bij hun opberging en bewaring zou je
kunnen helpen."
Wat, daarbij ! !" riep David verschrikt
uit" terwijl op eenmaal het akelige snijtafreel,
beneden gezien, tergend voor hem opdoemde.
Ja, waarom niet dat?" antwoordde de dokter
verwonderd over dien uitval.
Inderdaad, waarom niet?" zei David. met
moeite een cynisch hoonlachje onderdrukkend.
Hij had immers om een aalmoes gevraagd en zou
de maatschappij ze hem geven zonder hem tege
lijkertijd te treiteren? Hij moest eten, zou hij
verder den strijd kunnen voeren, en hij wilde
en kann 1104 niet opgeven. Neen! Nooit!!"
En zoo'verliet hij niet lang daarna samen met
den dokter diens kamer, met de afspraak den
volgenden morgen terug te zullen keercn om zijn
helpersarbeid aan te vangen. Weer liepen zij langs
de naargeestige flesschen en weer zagen zij het
koudblanke staal. En wat den eenen dier beide
mannen, die eens samen romantische schoonheid
hadden gezocht, vervulde met de stille voldoening
van den ijverigen natuuronderzoeker, dat grijnsde
den wilden gemoedsmensch tegen_als een afgrij
selijk monster.
Govert keurde naar zijn kamer terug, niet
onvoldaan over zich zelven en met des te meer
gemoedsrust gaf hij zich daarom over aan zijn
arbeid van geduldige, nauwlettende waarneming.
Hoe anders was het David te moede ! Het drei
gend monster had hij niet achtergelaten; het was
mede met hem gegaan; het liet niet van hem af
met zijn tergend grijnzen.
De nood nijpte; hij moest eten hebben ! Ver
vloekte maatschappij, die hij bestreed en die hem
nu met haar klauwen had vastgegrepen ! Maar
OL.OO
Hij viel op zijn knieën
hij' zou zich loswringen en den strijd voortzetten !
Verdwijnen moest ze; 'n nieuwe toestand moest
geboren worden, waarin geen dwingelandij zou
kunnen bestaan. Alles wat heerschte moest ver
nietigd worden ! Wat denken en voelen kon zou
niet meer door het hartelooze staal doorsneden
Worden, wanneer het menschdom van zijn
tyrannen was verlost!
Zoo woelde een branding van verwarrende
gedachten door het brein van den dweeper, terwijl
hij voort liep langs denzelfden singel, waar hij
nog geen uur geleden den vriend zijner jeugd had
ontmoet. Het laatste avondrood was aan den
westelijken hemel uitgegroeid en donker waren
de Wolken achtergebleven.
Koolzwarte schepen gleden door de verre
hemelzce. Door de halfkale booinen gierden de
herfstvlagen. Ze joegen voor zich uit zwermen van afgerukte
blaren, die even in wilde warreling opblonken
in den lichtkcgel cencr lantaarn, om dadelijk op
geslokt te worden door het duister, dat overweg
en water lag.
Donker en dreigend werd het ook in het ge
moed van den man, die voelde, dat hij Weer ge
ketend zou worden en die vrij wilde blijven om
te kunnen strijden voor zijn doel, dat hoog
boven de onvermijdelijke verschrikkingen van
dien strijd troonde. Het verzet groeide, terwijl
hij voortliep, in hem op tot een reus.
Van den singel kwam hij in de stad, en met
hem kwam het noodlot de stadspoort binnen.
Dat voerde het staatshoofd hem te gemoet
hem, den dweeper, bij wien n vonk genoeg Was
om den brand hoog te doen oplaaien, verhit als zijn
geest was door dien strijd van wilde gedachten.
Bliksemsnel kwam het tot een catastrophe.
Het herkennen van den vorst; de plotselinge,
onweerstaanbare drang tot de daad; de greep
a*u
f 0.2 S
Geboeid werd David weggevoerd
naar den revolver; het aanleggen, het schot, dat
daverde in zijn ooren !
Hij zag het slachtoffer naar de borst grijpen en
omvallen. Kreten weerklonken; voorbijgangers
liepen naar hem toe.
Nog stond hij stil, verlamd door ontzetting over
zijn eigen daad. Om hem heen kookte de beroering
op. Een man sprong op hem af; met een stok sloeg
hij hem heftig op het hoofd. Het duizelde hem;
hevige pijn schoot door zijn gelaat. Iets zwaars
plofte stekend tegen zijn rug. Vuisten'grepcn hem,
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25"" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
rukten hem en scheurden zijn kleeren. Hij viel
op zijn knieën, werd getrapt en geslagen.
Moordenaar ! !" Slaat het beest dood ! !
Ellendeling, ik zal je stuk trappen! !"
'n Schop in zijn zijde deed hem naar adem hijgen.
't Bloed stroomde hem al uit het opengescheurde
voorhoofd over zijn doodsbleek gezicht en verfde
roode vlekken op zijn hemd, dat uit de openge
scheurde jas puilde.
Op zij ! ! Laat los ! Schei uit ! Wij hebben hem
al. Laat hem los !" brul den een paar politiemannen,
die de Woedende menschen op zij drongen. Nog
andere agenten schoten toe. Geboeid werd David
weggevoerd.
Wel verschillend is der menschen lot !
Gevangen; 't lichaam gekneusd en gewond;
doorw'oeid door drommen van schrikgedachten.
Chaos van denken. Wilde vervoering. De dwinge
land gedood. Hij, David, de wreker der onder
drukte slaaf menschen; hij, hij had gedaan de
groote daad.
Doch dadelijk daarop een spook van ont
zetting oprijzend, de Dood zelf, die zijn knokigen
klauw naar hem uitstrekt en hoonlacht, ratelend
met de losse tanden in de beenige kaken; zeker
van zijn prooi.
Rastig gebogen over zijn microscoop in de stille,
warmverlichte kamer, de ander, kijkend door het
venstertje in die andere wereld.
Geen geluid verbreekt Govert's aandacht, niets
verstoort zijn gemoedsrust, die zich wiegt op te
vredenheid.
Onberekenbaar zijn der menschen wegen !
Uiteengegaan Waren de levenspaden dier twee
vrienden, ver uit elkaar.
Een tievallig ontmoeten had M onverwacht
weer samengevoerd, voor korten tijd. Dadelijk
daarop Waren ze andermaal gescheiden, meer dan
ooit.
Govert wachtte den Volgenden dag op zijn vriend,
maar geen David verscheen ; Wel de tijding van den
moord en de naam van den dader, n/.etting en
ontroering maakte zich van hem meester.
De dagen gingen voorbij.
David hokte in zijn cel, die vol was van spoken.
In de rechtszaal werd hij gevoerd, en 't was een
verademing voor hem, want daar lieten de
kuclduivels van hem af. Doch, teruggekomen in liet
halfduistere hok grepen ze hem weer met hun
kralien vast. Door beulshanden voelde iiij zich
al aangepakt en vastgebonden worden. Koud
huiverde het hem door den hals; het me:-sneed al.
Zijn bloed golfde er heen: 't Wou al wegspuiten.
De vervoering, de trots over de groote daad,
ze schrompelden ineen, smolten weg in de spook
achtige somberheid der cel. in de naargeestige
eenzaamheid, en de vale angst, het afgrijzen voor
den gewelddadigen dood op het schavot kneep
zijn hart. in elkaar.
Govert zat weer voor zijn microscoop. Niet
meer zoo rustig als te voren. De oude vraag was
hem weer komen plagen. Waarom kon hij geen
zichtbare verandering ontwaren in die
hersenbanen en cellen, die toch door de voortijlende
prikkels Werden doorloopcn? Waarom konden de
sterkste vergrooting, de fijnste kleuring, noch de
uitgezochtste reagentia in die kanalen iets ver
raden van de seinen, die door hen heen ijlden?
Hun snelheid had men gemeten, maar /elf kou
hij ze niet waarnemen.
Allerlei proefnemingen bedacht en deecl hij,
maar iedere dag bracht teleurstelling.
In de cel bracht elke dag ellende, martelende
ellende. Eindelijk echter zekerheid. De gewisheid
van den dood door beulshanden. De kwelling der
onzekerheid verzachtte zich tot berusting.
(Wordt vervolgd).
LAAT uwt CENTRALE VERWARMING
EN BIJKOMENDE INSTALLATIES
AANLEGGEN DOOR
DEKOh.FABR.F.W.BRAAT-DELFT
ENGE ZULT TEVREDEN ZIJN.