Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2522
VEILIGHEIDSDIENST
door JOAN A. NIEUW ENHUIS
Bij al de ellende, door de zuinigheidsdrift van
dezen tijd teweeg gebracht, is er gelukkig ook wel
iets goeds uit voortgekomen. Dat goede zou ik
kunnen noemen: de aandrang tot herziening van
zaken. Want bij dat ,,herzien" is het nu al
meermalen gebleken, dat er toch wel het
een-enander kon worden opgeruimd, zonder schade
voor de zaak of het bedrijf. Het bracht zelfs de
vraag naar voren of sommige afzonderlijke
diensten konden worden opgeheven of vereenigd
met een anderen tak van dienst. Daartoe werd
gerekend te behooren: de brand-weer.
Ook ik ben die meening toegedaan en wil nu
de redenen daarvan ontvouwen.
Daar ik bij mijne beschouwingen voornamelijk
het oog heb op de Amsterdamsche brandweer,
acht ik het noodig vooraf een beknopt overzicht
te geven van het ontstaan van dat corps.
Zooals heden nog in overig Nederland, bestond
voorheen ook te Amsterdam een vrijwillige brand
weer. Wellicht zou die er nog zijn, zoo goed als
in Rotterdam, indien die vrijwillige brandweer
niet tot zulk een janboel was ontaard, als omstreeks
het jaar 1874 het geval was.
De oorzaken van dien janboel te verhalen mag
overbodig genoemd worden, waar dat zoo uit
voerig is geschied in het gedenkboek van
Amsterdam's brandweer door b. A. ZOETHOUT. Voor
ons doel is het voldoende er op te wijzen, dat. dit
de aanleiding was tot het oprichten van een
beroepsbrandweer, die in werking trad op 15
Augustus 1874.
Die beroepsbrandweer was van den beginne af
een zuiver militaire organisatie. Dat werd nood
zakelijk geacht, omdat juist het gemis aan tucht
en orde oorzaak was van het verval der vrijwillige
brandweer. Het personeel werd in kazernes ge
huisvest en heel de dienst op militaire leest ge
schoeid. AHeen de bluschmiddelen bleven als
voorheen. Het eenige nieuwe daarbij was, dat
de spuiten en het personeel der hoofdwachten
door bespannen wagens naar den brand werden
vervoerd en er dus zooveel vlugger konden zijn.
Maar er was een andere nieuwigheid van meer
beteekenis: de alarmeering. Feitelijk was dat het
eenige bizondere van de Amsterdamsche brand
weer. Ook elders had men goede bluschmiddelen
en niet minder flinke brandwachts. Maar nergens
elders had men een zoo goede alarminrichting.
Het was dan ook in hoofdzaak daarvoor, dat de
jury der in 1875 te Brussel gehouden Exposition
Internationale d'hygiëne et de Sanvetage, aan de
Amsterdamsche brandweer de hoogste
ondeischeiding verleende voor de organisatie vanhaar
brandwezen, waarbij de laatste vorderinge_n op dat gebied,
het telegraafwezen met den generalen seinsleutel,
uitmuntend in toepassing waren gebracht."
Wel haast een kwarteeuw bleet' dit alarmsysteem
ongewijzigd. En daar ook in deze stilstand achter
uitgang is, was na 25 jaar de brandalarmeering
te Amsterdam niet meer ,,uitmuntend" en bijv.
beneden die van Hamburg en Breinen.
Dat begreep de toenmalige commandant J.
Meier. Hij maakte, in overleg met een ingenieur
van de firma Siemens en Halski' een plan op, om
Amsterdam weer, als te voren, een stelsel van
alarmeering te geven, dat in overeenstemming
was met de eisenen van dien tijd.
Geleidelijk kwam dat plan tot uitvoering,
zoodat in het jaar 1901, bij de toen te Berlijn
gehouden Internationale tentoonstelling van het
brandwezen, aan Amsterdams brandweer, in het
bizondcr voor haar alarmsysteem, opnieuw de
hoogste onderscheiding -kon worden toegekend.
En daarna kwamen er weer nieuwe verbeteringen
Er werd gemaakt een veilighcidsschakeling,
waardoor ook bij storing op het kabelnet, het
brandschelteeken overkomt. En er kwam een
toestel voor tijdaanwijzing en automatische
kazernealarmeering. Ook een telefoon, die op de
brandscheüen kon worden ingeschakeld. Ja, er
is zelfs een begin gemaakt met een
huismelderinstallatie.... En er zou nog veel meer gekomen
zijn, als de wereldoorlog ook in deze geen ver
traging had teweeg gebracht.
Misschien is dit een geluk geweest voor de ge
meentekas van Amsterdam. Want wie lust ge
voelt om ook in deze materie liet volmaakte te
naderen, kan steeds doorgaan. Zoolang de daar
voor noodige gelden beschikbaar worden gesteld,
is er altijd wel een vernuftig mensch en een
pienter fabrikant, die daar raad op weet.
Tijdens de genoemde Berlijnsche tentoonstelling
en later te Londen, heb ik daarvan bewonderens
waardige staaltjes gezien. Een der merkwaar
digste was een straatlantaarn, ingericht voor
brandmelding, vraag om politiehulp, genees
kundigen dienst, den naastbijwonenden geneesheer
en een taxiverhuurder....'Later zal dat gewis
allemaal draadloos geschieden en wat er volgt.
Maar nu is voor ons de vraag: behoort dit tot
de taak der brandweer? Of is niet veeleer daarvoor
aangewezen het telefoonbedrijf of een andere
electrische zwakstroomcentrale, zooals dat in
Berlijn het geval is en, naar ik meen, ook te Londen.
Wanneer wij dus tot het begrip komen, dat het
technisch beheer van den waarschuwingsdienst
niet de taak der brandweer is, dan volgt de tweede
vraag: behoort het tot den dienst der brandweer,
advies te geven aangaande veiligheidsvoorschrif
ten bij bouwvergunningen en toezicht te houden
op de juiste uitvoering en naleving daarvan?
Vóór die vraag te beantwoorden acht ik het
gewenscht, nogeens een stukje brandweergeschiede
nis te geven.
In het verre verleden, toen de huizen voor een
groot deel van hout waren en de bluschmiddelen
uiterst primitief, was het de voornaamste taak
van de brandweer, maatregelen te treffen ter
voorkoming van brand. De brandkeuren" van
dien tijd bevatte dan ook grootendeels voorzorgs
maatregelen tegen brand.
Die voorzorgsmaatregelen werden gaandeweg
minder streng, naar mate er meer steenen huizen
werden gebouwd en de bestaande houten huizen
door gebouwen van steen werden vervangen. En
toen eindelijk ook betere bluschmiddelen kwamen,
dank zij vooral de slangbrandspuiten van Jan van
der Heiden, werd brandblusschen steeds meer
en het voorkomen van brand minder de taak
deibrandweer.
Ook toen in 1874 de beroepsbrandweer tot stand
kwam, was brandblusschen de hoofdzaak. De
organisatie van het corp" was daarvoor dan ook
uitsluitend bedoeld.
Dat duurde tot 1891, toen de heer W.
Hoogenboom, destijds directeur van het abattoir, tor
Commandant der brandweer werd benoemd.
De heer Hoogenboom was van meening, dat de
brandweer nog een andere taak te vervullen had
dan brandblusschen. Zij moest het gemeente
bestuur van advies dienen, in zake veiligheid bij
huizenbouw en brandgevaarlijke inrichtingen.
Maar bij het personeel der brandweer waren
toen niet de daarvoor geschikte krachten. Daarom
werd, op voordracht van commandant Hoogen
boom, een ingenieur benoemd tot onder-comman
dant, de genieofficier J. Meier. En deze was het
die, later commandant geworden, met kracht
in de richting ging van goede voorschriften om
trent veilig bouwen en wat er verder mee in ver
band staat.
Al wat daaromtrent in dien tijd bii verordening
van het gemeentebestuur van Amsterdam uitging,
was in hoofdzaak zijn werk.
Wat deed dan de gemeentelijke bouwpolitie?
Er waren destijds een 5-tal bouwopzichters, die
als onmiddellijken chef hadden.... den wethouder
van Publieke Werken. Zij deden met elkaar de
zaakjes af, zooals toen gebruikelijk was.
Dat duurde tot het tijdstip, waarop een betere
regeling van het bouwtoezicht te Amsterdam tot
stand kwam en tot directeur van dien gemeente
dienst werd benoemd ingenieur Tellegen, de latere
burgemeester der hoofdstad.
Van dien tijd af ging de leiding van het bouw
toezicht, ook wat de veiligheid bij brand betreft,
niet meer in hoofdzaak uit van den commandant
der brandweer. Integendeel: bouwtoezicht kreeg
steeds meer de leiding. Wel werd nog iedere
bouwaanvrage naar de brandweer gezonden, om advies,
doch dat gaf vaak meer vertraging in het afdoen
van zaken, dan voordeel.
Wat verklaarbaar is. Kennis van de eischen der
veiligheid, ook voor brandgevaar, is ia Jen loop
van den tijd verkregen door lederen ingenieur of
architect, die er prijs op stelt deze kunde te bezitten
De brandweerofficieren, die nu vakkundig advies
geven, hebber, veelal pas na het aanvaarden van
hun functie, die kennis verworven.
Waarmee ik alleen maar zeggen wil, dat het
geven van veiligheidsvoorschriften, ook voor brand
gevaar, met gerustheid kon worden toevertrouwd
aan het gemeentelijk bouwtoezicht.
In aansluiting hieraan, acht ik het noodig nog
iets te zeggen omtrent de zorg voor de juiste
naleving van gegeven veiligheidsvoorschriften.
De brandweercommandant Meier had daarvoor
een heel afzonderlijken dienst ingesteld, den z.g.
sc/io(iw(/i't'(isf. Daarb'ij gold de overweging, dat de
meeste der gegeven voorschriften van weinig of
geen beteekenis zijn, indien niet nu en dan wordt
nagegaan, of zij getrouw worden nagekomen.
Daarvoor werd destijd een plan van
schouwdienst gemaakt, dat het mogelijk maakte de
inrichtingen, welke daarvoor in aanmerking
kwamen, door personeel van de brandweer van
tijd tot tijd te controleeren.
Door de uitbreiding der gemeente Amsterdam,
die niet gepaard ging met een voldoende uit
breiding van het personeel der brandweer en
vooral, door tegemoetkoming aan de gerecht
vaardigde wenschen van dat personeel om korter
diensttijd, werd de uitoefening van den
schouwdienst van dien aard, dat hij eigenlijk niet meer
als afdoende controle in aanmerking kon komen.
Omstreeks 15 jaar geleden heb ik daartegen al
gewaarschuwd.
Maar nu komt de vraag naar voren: kan de
politie dezen schouwdienst niet even goed ver
vullen als de brandweer? De mannen der brand
weer, die tot heden dat werk deden, hadden te
voren toch ook geen bizondere opleiding daarvoor
gehad. Het betreft trouwens geen ander werk, dan
nauwlettend toezien, dat gedaan is en vervuld
wordt wat is voorgeschreven.
Kan een politieman niet evengoed als een
brandwacht controleeren, of een nooduitgang in
orde is? Kan de inspecteur van politie, die
'savonds ronde doet in schouwburgen en bioscoop
theaters, niet even goed als een brandmeestcr
toezien of de tooneelinrichtingen en de cabines
der bioscopen naar eisch in orde zijn?
Voor de waarschuwing en alarmeering zou dus
gezorgd kunnen worden door het telefoonbedrijf.
De veiligheidsvoorschriften bij bouwen en die
voor brandgevaarlijke inrichtingen, kunnen uit
gaan van bouwtoezicht.
De schouwdienst worde opgedragen aan de
politie.
Blijft als taak der brandweer: het blusschen van
brand. Het steeds paraat zijn om die taak naar
behooren te kunnen vervullen, eenig doel.
Waarvoor de stad Amsterdam te betalen heeft
ruim 1.5 millioen gulden per jaar, waarvan meer
dan een millioen aan jaarwedden van het personeel.
Heeft zulk een kostbaar instituut, in dezen tijd,
nog reden van bestaan?
In dezen tijd, nu het brandgevaar geringer wordt,
de waarschuwing voortdurend beter en de blusch
middelen in steeds korter tijd ter plaatse kunnen
zijn. In dezen tijd, nu ook andere gevaren dreigen,
bijv. verkeersgevaar waartegen wij met niet
minder kracht beschermd moeten worden, dan
tegen brand.
Zoo komt dan de gedachte naar voren, dat er
een algermme veiligheidsdienst moet komen.
waarvan de brandweer een onderdeel uitmaakt.
Die veiligheidsdienst zou moeten omvatten:
a. bewaking, b. verkeersregeling, c. reddingsdienst,
il. brandblusschen.
Voor de vervulling van deze diensten is geen
afzonderlijk personeel noodig. Het hoofd van den
algemeenen veiligheidsdienst heeft uit te maken,
wie voor deze of gene afdeeling het meest geschikt is.
Maar doel moet daarbij zijn, heel het personeel
voor alle veiligheidsdiensten geschikt te maken.
Een flinke stap in die richting is reeds gedaan
in tiett Haai>, waar politie en brandweer zijn ver
eenigd.
Voor Rotterdam zal het te zijner tijd vermoedelijk
niet zoo moeilijk zijn, het Haagsche voorbeeld te
volgen.
Niet zoo gemakkelijk zal het zijn, in Amsterdam
het begrip ingang te doen vinden, dat er nog
iets beters mogelijk is dan de beroepsbrandweer
der hoofdstad.
Nog niet zoo vele jaren terug was ik die meening
ook toegedaan. Maar het Haagsche voorbeeld heeft
mij een ander inzicht gegeven.
Toch heb ik ook in vroeger tijd, no« in functie
zijnde, meermalen de gedachte gehad, dat een
corps van uitsluitend brandblusschers steeds meer
zal worden een organisatie van mannen, die in den
regel weinig of niets te doen hebben menschen
dus, die zitten te wachten opbrand, hun eenig werk.
Destijd' heb ik er meermalen met commandant
Meier over gesproken, wat gedaan kon wolden,
om de manschappen voor het kwaad der ledigheid
te behoeden. Daarvoor werden dan vele dingen
bedacht en enkele ervan uitgevoerd. Een der
nuttigste was wel, dat zij, die een handwerk
kenden, in de gelegenheid werden gesteld dat uit
te oefenen. Zoo kwamen er dan in de hoofdwachten
werkplaatsen voor timmerlieden, schilders, smeden,
enz. En daarvoor moest dan wei k worden gezocht,
dat dan vaak aan vaklieden buiten het corps
werd onthouden.
Ook in andere richting is getracht het genoemde
euvel te bestrijden. Er werd onderwijs gegeven,
er kwam een bibliotheek met goede leestafel.
Muz'ek en. zang werden beoefend e. m. d.
Maar - daarvoor was toch immers het corps
niet opgericht?
Het denkbeeld van een algemeenen veiligheids
dienst en als begin daarvan het samenvoegen
van politie en brandweer, is in vroeger jaren niet
geopperd. Ware dat wel het geval geweest, dan
zou commandant Meier juist de man geweest zijn,
om aan zulk een gedachte vorm te geven en haar
tot een goede uitvoering te brengen. Want ook
hij was van oordeel, dat het voor alles taak en
plicht is van hem, die met de leiding van een open
baren dienst is belast, daarmee het a:inzien der
overheid te verhoogen. Dat geschiedt niet, door
zich halsstarrig vast te klemmen aan het bestaande,
doch wel, door nieuwe wegen te volgen, waar dat
gewenscht en mogelijk is.
Daartoe reken ik te behooren, het vereeni<?en
van alle openbare diensten, die ten doel hebben,
de gemeenschap te leiden en te beschermen.