De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 10 oktober pagina 4

10 oktober 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2522 VEILIGHEIDSDIENST door JOAN A. NIEUW ENHUIS Bij al de ellende, door de zuinigheidsdrift van dezen tijd teweeg gebracht, is er gelukkig ook wel iets goeds uit voortgekomen. Dat goede zou ik kunnen noemen: de aandrang tot herziening van zaken. Want bij dat ,,herzien" is het nu al meermalen gebleken, dat er toch wel het een-enander kon worden opgeruimd, zonder schade voor de zaak of het bedrijf. Het bracht zelfs de vraag naar voren of sommige afzonderlijke diensten konden worden opgeheven of vereenigd met een anderen tak van dienst. Daartoe werd gerekend te behooren: de brand-weer. Ook ik ben die meening toegedaan en wil nu de redenen daarvan ontvouwen. Daar ik bij mijne beschouwingen voornamelijk het oog heb op de Amsterdamsche brandweer, acht ik het noodig vooraf een beknopt overzicht te geven van het ontstaan van dat corps. Zooals heden nog in overig Nederland, bestond voorheen ook te Amsterdam een vrijwillige brand weer. Wellicht zou die er nog zijn, zoo goed als in Rotterdam, indien die vrijwillige brandweer niet tot zulk een janboel was ontaard, als omstreeks het jaar 1874 het geval was. De oorzaken van dien janboel te verhalen mag overbodig genoemd worden, waar dat zoo uit voerig is geschied in het gedenkboek van Amsterdam's brandweer door b. A. ZOETHOUT. Voor ons doel is het voldoende er op te wijzen, dat. dit de aanleiding was tot het oprichten van een beroepsbrandweer, die in werking trad op 15 Augustus 1874. Die beroepsbrandweer was van den beginne af een zuiver militaire organisatie. Dat werd nood zakelijk geacht, omdat juist het gemis aan tucht en orde oorzaak was van het verval der vrijwillige brandweer. Het personeel werd in kazernes ge huisvest en heel de dienst op militaire leest ge schoeid. AHeen de bluschmiddelen bleven als voorheen. Het eenige nieuwe daarbij was, dat de spuiten en het personeel der hoofdwachten door bespannen wagens naar den brand werden vervoerd en er dus zooveel vlugger konden zijn. Maar er was een andere nieuwigheid van meer beteekenis: de alarmeering. Feitelijk was dat het eenige bizondere van de Amsterdamsche brand weer. Ook elders had men goede bluschmiddelen en niet minder flinke brandwachts. Maar nergens elders had men een zoo goede alarminrichting. Het was dan ook in hoofdzaak daarvoor, dat de jury der in 1875 te Brussel gehouden Exposition Internationale d'hygiëne et de Sanvetage, aan de Amsterdamsche brandweer de hoogste ondeischeiding verleende voor de organisatie vanhaar brandwezen, waarbij de laatste vorderinge_n op dat gebied, het telegraafwezen met den generalen seinsleutel, uitmuntend in toepassing waren gebracht." Wel haast een kwarteeuw bleet' dit alarmsysteem ongewijzigd. En daar ook in deze stilstand achter uitgang is, was na 25 jaar de brandalarmeering te Amsterdam niet meer ,,uitmuntend" en bijv. beneden die van Hamburg en Breinen. Dat begreep de toenmalige commandant J. Meier. Hij maakte, in overleg met een ingenieur van de firma Siemens en Halski' een plan op, om Amsterdam weer, als te voren, een stelsel van alarmeering te geven, dat in overeenstemming was met de eisenen van dien tijd. Geleidelijk kwam dat plan tot uitvoering, zoodat in het jaar 1901, bij de toen te Berlijn gehouden Internationale tentoonstelling van het brandwezen, aan Amsterdams brandweer, in het bizondcr voor haar alarmsysteem, opnieuw de hoogste onderscheiding -kon worden toegekend. En daarna kwamen er weer nieuwe verbeteringen Er werd gemaakt een veilighcidsschakeling, waardoor ook bij storing op het kabelnet, het brandschelteeken overkomt. En er kwam een toestel voor tijdaanwijzing en automatische kazernealarmeering. Ook een telefoon, die op de brandscheüen kon worden ingeschakeld. Ja, er is zelfs een begin gemaakt met een huismelderinstallatie.... En er zou nog veel meer gekomen zijn, als de wereldoorlog ook in deze geen ver traging had teweeg gebracht. Misschien is dit een geluk geweest voor de ge meentekas van Amsterdam. Want wie lust ge voelt om ook in deze materie liet volmaakte te naderen, kan steeds doorgaan. Zoolang de daar voor noodige gelden beschikbaar worden gesteld, is er altijd wel een vernuftig mensch en een pienter fabrikant, die daar raad op weet. Tijdens de genoemde Berlijnsche tentoonstelling en later te Londen, heb ik daarvan bewonderens waardige staaltjes gezien. Een der merkwaar digste was een straatlantaarn, ingericht voor brandmelding, vraag om politiehulp, genees kundigen dienst, den naastbijwonenden geneesheer en een taxiverhuurder....'Later zal dat gewis allemaal draadloos geschieden en wat er volgt. Maar nu is voor ons de vraag: behoort dit tot de taak der brandweer? Of is niet veeleer daarvoor aangewezen het telefoonbedrijf of een andere electrische zwakstroomcentrale, zooals dat in Berlijn het geval is en, naar ik meen, ook te Londen. Wanneer wij dus tot het begrip komen, dat het technisch beheer van den waarschuwingsdienst niet de taak der brandweer is, dan volgt de tweede vraag: behoort het tot den dienst der brandweer, advies te geven aangaande veiligheidsvoorschrif ten bij bouwvergunningen en toezicht te houden op de juiste uitvoering en naleving daarvan? Vóór die vraag te beantwoorden acht ik het gewenscht, nogeens een stukje brandweergeschiede nis te geven. In het verre verleden, toen de huizen voor een groot deel van hout waren en de bluschmiddelen uiterst primitief, was het de voornaamste taak van de brandweer, maatregelen te treffen ter voorkoming van brand. De brandkeuren" van dien tijd bevatte dan ook grootendeels voorzorgs maatregelen tegen brand. Die voorzorgsmaatregelen werden gaandeweg minder streng, naar mate er meer steenen huizen werden gebouwd en de bestaande houten huizen door gebouwen van steen werden vervangen. En toen eindelijk ook betere bluschmiddelen kwamen, dank zij vooral de slangbrandspuiten van Jan van der Heiden, werd brandblusschen steeds meer en het voorkomen van brand minder de taak deibrandweer. Ook toen in 1874 de beroepsbrandweer tot stand kwam, was brandblusschen de hoofdzaak. De organisatie van het corp" was daarvoor dan ook uitsluitend bedoeld. Dat duurde tot 1891, toen de heer W. Hoogenboom, destijds directeur van het abattoir, tor Commandant der brandweer werd benoemd. De heer Hoogenboom was van meening, dat de brandweer nog een andere taak te vervullen had dan brandblusschen. Zij moest het gemeente bestuur van advies dienen, in zake veiligheid bij huizenbouw en brandgevaarlijke inrichtingen. Maar bij het personeel der brandweer waren toen niet de daarvoor geschikte krachten. Daarom werd, op voordracht van commandant Hoogen boom, een ingenieur benoemd tot onder-comman dant, de genieofficier J. Meier. En deze was het die, later commandant geworden, met kracht in de richting ging van goede voorschriften om trent veilig bouwen en wat er verder mee in ver band staat. Al wat daaromtrent in dien tijd bii verordening van het gemeentebestuur van Amsterdam uitging, was in hoofdzaak zijn werk. Wat deed dan de gemeentelijke bouwpolitie? Er waren destijds een 5-tal bouwopzichters, die als onmiddellijken chef hadden.... den wethouder van Publieke Werken. Zij deden met elkaar de zaakjes af, zooals toen gebruikelijk was. Dat duurde tot het tijdstip, waarop een betere regeling van het bouwtoezicht te Amsterdam tot stand kwam en tot directeur van dien gemeente dienst werd benoemd ingenieur Tellegen, de latere burgemeester der hoofdstad. Van dien tijd af ging de leiding van het bouw toezicht, ook wat de veiligheid bij brand betreft, niet meer in hoofdzaak uit van den commandant der brandweer. Integendeel: bouwtoezicht kreeg steeds meer de leiding. Wel werd nog iedere bouwaanvrage naar de brandweer gezonden, om advies, doch dat gaf vaak meer vertraging in het afdoen van zaken, dan voordeel. Wat verklaarbaar is. Kennis van de eischen der veiligheid, ook voor brandgevaar, is ia Jen loop van den tijd verkregen door lederen ingenieur of architect, die er prijs op stelt deze kunde te bezitten De brandweerofficieren, die nu vakkundig advies geven, hebber, veelal pas na het aanvaarden van hun functie, die kennis verworven. Waarmee ik alleen maar zeggen wil, dat het geven van veiligheidsvoorschriften, ook voor brand gevaar, met gerustheid kon worden toevertrouwd aan het gemeentelijk bouwtoezicht. In aansluiting hieraan, acht ik het noodig nog iets te zeggen omtrent de zorg voor de juiste naleving van gegeven veiligheidsvoorschriften. De brandweercommandant Meier had daarvoor een heel afzonderlijken dienst ingesteld, den z.g. sc/io(iw(/i't'(isf. Daarb'ij gold de overweging, dat de meeste der gegeven voorschriften van weinig of geen beteekenis zijn, indien niet nu en dan wordt nagegaan, of zij getrouw worden nagekomen. Daarvoor werd destijd een plan van schouwdienst gemaakt, dat het mogelijk maakte de inrichtingen, welke daarvoor in aanmerking kwamen, door personeel van de brandweer van tijd tot tijd te controleeren. Door de uitbreiding der gemeente Amsterdam, die niet gepaard ging met een voldoende uit breiding van het personeel der brandweer en vooral, door tegemoetkoming aan de gerecht vaardigde wenschen van dat personeel om korter diensttijd, werd de uitoefening van den schouwdienst van dien aard, dat hij eigenlijk niet meer als afdoende controle in aanmerking kon komen. Omstreeks 15 jaar geleden heb ik daartegen al gewaarschuwd. Maar nu komt de vraag naar voren: kan de politie dezen schouwdienst niet even goed ver vullen als de brandweer? De mannen der brand weer, die tot heden dat werk deden, hadden te voren toch ook geen bizondere opleiding daarvoor gehad. Het betreft trouwens geen ander werk, dan nauwlettend toezien, dat gedaan is en vervuld wordt wat is voorgeschreven. Kan een politieman niet evengoed als een brandwacht controleeren, of een nooduitgang in orde is? Kan de inspecteur van politie, die 'savonds ronde doet in schouwburgen en bioscoop theaters, niet even goed als een brandmeestcr toezien of de tooneelinrichtingen en de cabines der bioscopen naar eisch in orde zijn? Voor de waarschuwing en alarmeering zou dus gezorgd kunnen worden door het telefoonbedrijf. De veiligheidsvoorschriften bij bouwen en die voor brandgevaarlijke inrichtingen, kunnen uit gaan van bouwtoezicht. De schouwdienst worde opgedragen aan de politie. Blijft als taak der brandweer: het blusschen van brand. Het steeds paraat zijn om die taak naar behooren te kunnen vervullen, eenig doel. Waarvoor de stad Amsterdam te betalen heeft ruim 1.5 millioen gulden per jaar, waarvan meer dan een millioen aan jaarwedden van het personeel. Heeft zulk een kostbaar instituut, in dezen tijd, nog reden van bestaan? In dezen tijd, nu het brandgevaar geringer wordt, de waarschuwing voortdurend beter en de blusch middelen in steeds korter tijd ter plaatse kunnen zijn. In dezen tijd, nu ook andere gevaren dreigen, bijv. verkeersgevaar waartegen wij met niet minder kracht beschermd moeten worden, dan tegen brand. Zoo komt dan de gedachte naar voren, dat er een algermme veiligheidsdienst moet komen. waarvan de brandweer een onderdeel uitmaakt. Die veiligheidsdienst zou moeten omvatten: a. bewaking, b. verkeersregeling, c. reddingsdienst, il. brandblusschen. Voor de vervulling van deze diensten is geen afzonderlijk personeel noodig. Het hoofd van den algemeenen veiligheidsdienst heeft uit te maken, wie voor deze of gene afdeeling het meest geschikt is. Maar doel moet daarbij zijn, heel het personeel voor alle veiligheidsdiensten geschikt te maken. Een flinke stap in die richting is reeds gedaan in tiett Haai>, waar politie en brandweer zijn ver eenigd. Voor Rotterdam zal het te zijner tijd vermoedelijk niet zoo moeilijk zijn, het Haagsche voorbeeld te volgen. Niet zoo gemakkelijk zal het zijn, in Amsterdam het begrip ingang te doen vinden, dat er nog iets beters mogelijk is dan de beroepsbrandweer der hoofdstad. Nog niet zoo vele jaren terug was ik die meening ook toegedaan. Maar het Haagsche voorbeeld heeft mij een ander inzicht gegeven. Toch heb ik ook in vroeger tijd, no« in functie zijnde, meermalen de gedachte gehad, dat een corps van uitsluitend brandblusschers steeds meer zal worden een organisatie van mannen, die in den regel weinig of niets te doen hebben menschen dus, die zitten te wachten opbrand, hun eenig werk. Destijd' heb ik er meermalen met commandant Meier over gesproken, wat gedaan kon wolden, om de manschappen voor het kwaad der ledigheid te behoeden. Daarvoor werden dan vele dingen bedacht en enkele ervan uitgevoerd. Een der nuttigste was wel, dat zij, die een handwerk kenden, in de gelegenheid werden gesteld dat uit te oefenen. Zoo kwamen er dan in de hoofdwachten werkplaatsen voor timmerlieden, schilders, smeden, enz. En daarvoor moest dan wei k worden gezocht, dat dan vaak aan vaklieden buiten het corps werd onthouden. Ook in andere richting is getracht het genoemde euvel te bestrijden. Er werd onderwijs gegeven, er kwam een bibliotheek met goede leestafel. Muz'ek en. zang werden beoefend e. m. d. Maar - daarvoor was toch immers het corps niet opgericht? Het denkbeeld van een algemeenen veiligheids dienst en als begin daarvan het samenvoegen van politie en brandweer, is in vroeger jaren niet geopperd. Ware dat wel het geval geweest, dan zou commandant Meier juist de man geweest zijn, om aan zulk een gedachte vorm te geven en haar tot een goede uitvoering te brengen. Want ook hij was van oordeel, dat het voor alles taak en plicht is van hem, die met de leiding van een open baren dienst is belast, daarmee het a:inzien der overheid te verhoogen. Dat geschiedt niet, door zich halsstarrig vast te klemmen aan het bestaande, doch wel, door nieuwe wegen te volgen, waar dat gewenscht en mogelijk is. Daartoe reken ik te behooren, het vereeni<?en van alle openbare diensten, die ten doel hebben, de gemeenschap te leiden en te beschermen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl