Historisch Archief 1877-1940
No. 2523
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
WONDERLIJKE
GESCHIEDENISSEN DER STOF
door Dr. W. VAN BEMMELEN
(met teekeningen voor de Groene Amsterdammer"
door Is. van Mens)
VAN HEL TOT HEMEL
(Vervolg van No. 2522)
't Was 'n'klare winterdag, toen Govert vernam,
dat de valbijl op David wachtte. Sneeuw had de
aarde met 'n wit laken toegedekt. Hard en staal
blauw Welfde zich de hemelkoepel over den witten
bodem; scherp scheen de winterzon uit de
vrieskoude lucht; schel was het licht, dat de kamer
binnenviel; koud en klaar was het ook in zijn den
ken. ??Een nieuw denkbeeld was daarin opgerezen
en als het licht in zijn kamer niet zoo hard en koud
ware geweest, dan zou zijn denken door ontroering
duister zijn geworden, en zou de rust van zijn
overwegingen bewogen zijn geworden door de
ontzetting, die zijn hart aangreep, toen het hem
duidelijk werd, waartoe zijn gedachten heenleidden.
P Het hersensein het langs de hersenbaan
voortijlende sein zou hij het niet kunnen vasthouden
op het laatste levensoogenblik? De allerlaatste
tijding van buiten, zóó snel gevolgd door den dood,
dat ze nog niet de cel in de hersenschors had kunnen
bereiken ! Ha ! hij zou haar noodwendig
terug moeten vinden in de doorsnede dier hersens,
die hij onder zijn microscoop zou leggen.
Een golf van ontroering steeg in hem op.
Begeerte tot ontraadseling, twijfel, afkeer voor
de daad, alle door elkaar golfden in hem op; maar
hij drong ze terug. Nadenken nu, rustig zijn wil
de hij. 'n Wetenschappelijk experiment moest het
blijven, hoe gruwelijk ook de uitvoering zou zijn.
De gelegenheid was hem thans gegeven. Hem
zou het bijwonen der executie niet geweigerd
worden. Hij Wist wel, welke de laatste indruk zou
zijn. Hem zou het afgesneden hoofd zonder moeite
afgestaan worden. Niets stond de uitvoering in
den weg.
Weer brandde het van ontroering en afkeer
in hem op. Was David niet zijn jeugdvriend ge
weest ! ?
Maar hij drong alles terug, wat hem verzwakken
Wilde in zijn vastheid van voornemen.
De beide levenspaden naderden elkander op
nieuw.
Govert's weg voerde door de donkere
morgenvroegte naar het binnenplein der gevangenis.
't Was er al droevig, indroevig van halve
verlichting, droevig van vochtige koude en van
zwijgende menschen. Luguber verhief zich de
galg; valsch blonk het mes, dat hoog hing,
hakend om te vallen Met schuwe blikken keken
gewapende mannen naar het moordstaal. 't Mes
was het middelpunt van dien hof des doods;
de menschen waren zoo klein vergeleken bij dat
onverbiddelijke lemmet, dat blonk met rossige
lichtschampen.
Aan den hemel was 'n naargeestig morgen
licht. Iets dat den dag wilde aankondigen, maar
niet durfde, angstig voor den naderenden dood.
Fluisterend spraken de mannen, ze waagden
niet hun stem te verheffen het mes immers !
'n Weeëangst omknelde Govert, die 'n plaats
zocht dicht bij de dreigende galg. Eigenlijk zou
hij weg willen vluchten, maar z'n voornemen, z'n
doel duwde hem vooruit, deed hem post vatten.
Hij wachtte.
'n Torenklok, hoog boven hem, sloeg vijf
zware, sombere slagen. Ze rolden door de bleeke
morgenschemering, over de vochtige daken, door
de kille straten; klopten aan de celdeur, klopten
aan als het noodlot. Ze deden een armen zondaar
opschrikken, midden uit een droom van zoete
herinneringen aan dagen van liefde en geluk.
Daarna 'n plotseling begrijpen! Doodschrik, die
hem in den strot grijpt, 'n Worsteling; de
vreeselijke, stille worsteling van den trots, van de fier
heid, van de hooge zelfbewustheid met den
dierlijken doodsangst; de overwinning, die kalmte
brengt; kalmte, die wel beeft, maar onmerkbaar.
Bleekheid van gelaat, maar die is 'n witte wade
over roode angstgolven. Rustige gang met de
handen gebonden achter den rug; maar de rustig
heid, die verbergt de siddering van het gemartelde
hart.
Kort is voor David de gang naar het schavot. Hij
voert uit de cel naar de poort, die zich opent.
'n Schok vaart door z'n lichaam. De valsche
blik van het hangende mes is hem bijtend in zijn
oog gesprongen, 'n Oogenblik slechts duurt die
gruwelijke aanblik .
De beulsrakkers springen op hem toe, rukken
zijn jas uit, duwen hem op een bank. Met razende
vlugheid binden ze hem vast. Schuiven de bank
onder den valbijl. De beul strekt snel de hand naar
den knop der guillotine uit de knop van de deur
des doods. Ontzet zien de omstanders toe. Verlamd
staan allen, die moeten toekijken.
'n Drukbeweging van de beulshand 't mes
laat los, maar op hetzelfde oogenblik klinkt
kort en klaar dekreet: Olga ! !" Uit Govert's
mond is hij gekomen.
Als 'n bliksemschicht schiet tegelijkertijd de
valbijl omlaag.
Het hoofd valt met 'n plof in de mand; een roode
bloedstraal spuit uit 'n roode strot, maar dadelijk
werpt de beul een doek over de afgrijselijke
vleeschstomp.
Govert wankelt weg; 't was met zijn laatste wils
kracht, dat hij zijn roep kon laten hooren, opdat
hij zou weten wat de allerlaatste indruk was
geweest, die het slachtoffer van de buitenwereld
had ontvangen.
Lichaam en hoofd van het lijk zullen door de
beulsknechten naar zijn laboratorium worden
gebracht.
Lang nog bleven Govert's schreden wankel.
Wel woonde een sterke geest in zijn krachtig
lichaam, maar zijn geest en gemoed waren hevig
in beroering gekomen door het vrecselijke drama,
Waarin hij zichzelf zulk een zonderlinge rol had
toebedeeld. Hij trachtte zijn evenwicht terug te
vinden, terwijl zijn weg hem door de nuchtere
morgenstraten naar zijn laboratorium terugvoerde.
Hij dwong zich toe te geven aan zijn nieuws
gierigheid, de bekende nieuwsgierigheid van den
experimentator naar de uitkomsten van zijn proef
neming.
Eindelijk was hij weer op zijn kamer gezeten.
Het Woelde hem alles door het hoofd: de te
rechtstelling, zijn roep, de dingen, die hij doen
wilde. Werkeloos zat hij te wachten op zijn dooden
bezoeker, niet in staat iets te doen. 'n Wee
matheid voelde hij in zich opkomen. De slapelooze
nacht, de overspannen zenuwen maakten hem
moe. Maar hij moest wachten op den dooden
David ! Hij moest dadelijk aan den gang. Het werk
duldde geen uitstel !
Was hij maar niet zoo dof ! Rust Wilde hij ! Hij zou
Wel alles van zich af Willen schuiven.
Plotseling schrikt hij op; de deur gaat open en
zijn bediende komt hem zeggen: ,,de knechten
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25k" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
van den beul hebben 't lijk gebracht, het ligt al
in de sectie-kamer".
Beklemd gevoelt hij zich, als hij naar zijn
kamerdeur gaat; het kost hem 'n overwinning
omzijn weg te vervolgen naar het vertrek, waar
zijn twee lugubere bezoekers David's lichaam
en David's hoofd zijn binnengebracht. David,
de eerst vergeefs verwachte en nu ten slotte toch
gekomene David. Maar niet als helper gekomene!
Ach, Heere ! neen ! Als onderzoekingsmateriaal !
}r Voor de deur der sectie-kamer blijft hij aarzelend
staan; hij durft haar niet te openen.
Belachelijk vindt hij zichzelf! Hij, zoo ver
trouwd met de voor anderen zoo gruwelijke as
pecten van het opengesneden mcnschelijk lichaam.
Bespottelijk is het!
Echter.... was David niet een oud vriend?
Hij, David, wiens doode lichaam en afgesneden
hoofd hem daarbinnen wachten?
De proef echter !
Ja, de proef !
Die gedachte geeft hem dadelijk zijn vastheid
terug en hij treedt het vertrek binnen.
't Is er half duister, want de dag is donker
door grauwe regenwolken en de matglazen vensters
willen het hemellicht ter nauwernuod doorlaten.
Op de tafel ziet hij een wit laken, dat met zijn
plooien iets toedekt.
h" 't Is stil in'de holle kamer. Hij sluit de deur
achter zich. Heeft hij de wereld der werkelijkheid
achter zich gelaten? Alleen is hij nu met dat
Witkoude kleed. Stil ligt het; zwijgend dekt
het met zijn onbewogen blankheid toe, wat niet
door oningewijden mag gezien worden.
Toch verraadt het iets zonder het te willen;
want naast de vormenlooze opwelving van een
lange massa, bolt zich afzonderlijk een kleinere
op.
(Wordt vervolgd).