De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 24 oktober pagina 10

24 oktober 1925 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2524 HET NIEUWE NEDERLANDSCHE TOONEEL. Blanke ballast, door Leon Oordon. De vraag: in hoever de film het tooneel be nvloedt, beantwoordt Amerika altijd onomwonden; en dat ook de romankunst daarginds min of meer geschreven wordt with an eye on thegallery van het bioscooptheater, vergemakkelijkt de zaken van meer dan eene zijde, en leidt ten beste daar, waar de vereeuwiging op het witte doek het toppunt der artistieke aspiraties inhoudt en het publiek aan tooneel en film gelijke eischen stelt. Of ons land bij dezen import wint of verliest, zal nader moeten blijken. Wanneer wij vergelijken ons Sprotje" en ons Boefje", die dezelfde operatie ondergingen als de novelle heli's playground", waaruit Blanke ballast" werd getrokken", dan treft de onhandigheid van het Nederlandsch tooneelproduct waarin nu en dan een gaaf dialoogje aan zijn edele af komst herinnert, naast het doorloopend effectvol arrangement van overzee, dat, daar tegenover, geen andere verheffingen brengt dan die van vuist en stem. Zonder de novelle van Vera Simonton gelezen te hebben, waagt men het te veronderstellen, dat haar werk door Leon Gordon tot een, al om de lokale kleur, boeiend tooneelspel verwerkt geen bepaalde distincties kan hebben ingeboet; al blijft het overgieten in een anderen vorm inhoud en vorm zijn nu eenmaal onafscheidelijk een ongewenschte afkoeling en eenigszins een morspartij. Naar aanleiding van Sprotje" heb ik wel eens getracht te omschrijven wat er bij dit meer en meer geliefd procédéonvermijdelijk gebeurt wanneer men, hetgeen met elke vezel ineen ge weven werd, naast elkaar gaat plaatsen en het natuurlijk rythme verbrokkelt, zoodat het voor naamste : de hartslag van de oorspronkelijke auteur, niet meer te hooren is. Wat in den val der woorden zich uit, en tusschen de regels ligt (het atmospherische) vervliegt als de geur van een ontkurkte flacon, als de stoom van de ketel, waarvan het deksel wordt gelicht. De regisseur, die er dan zoogenaamd de stemming" weer in moet brengen, kan die soms vinden in eigen theatrale schakeeringen, maar zal altijd worden gehandicapt door den tusschenpersoon ? den bewerker, al is dit in het gunstigste geval de schrijver zelf die hem belet het oor te leggen aan het hart van den oorspronkelijken, geinspireerden maker van het geval. In het algemeen zou ik op deze gronden de industrie liever niet bevorderen. Wat Blanke ballast" betreft, dit tooneelspel is bovendien in de bewerking twijfelachtig gebleven. Licht men de effectvolle speelscènes er uit, dan verloochent het zijn herkomst als novelle niet, en voert onze gedachten, eer dan naar Fabricius Eenzaam", naar epische beschrijvingen van het leven in de tropen. Naar verhalen, die ons nu en dan doen beseffen hoe duur" niet alleen de visch", maar schier al onze gedachteloos aanvaarde levensbehoeften (de rubber onzer autobanden !) worden betaald". De schildering blijft hier als zoodanig ver beneden Henri van Booven's Tropenwee", of zelfs een populair boekje als Hilda Strafford" van Beatrice Harraden, waarvan men het refrein: Kiss the dear ground forme",van elkeen, die moet blijven, aan ieder, die naar het moederland terug mag gaan, ook indittconeelspel telkens hoort weerklinken. Om nog te zwijgen van het fascineerend en diep beklemmend werk van Conrad, dat onder den titel Het hart der duister nis", in Elzevier's bibliotheek verscheen. Maar er kan aan dergelijke ervaring, op schrift gebracht, heel wat ontbreken.... haar boeiend bestaans recht zij desondanks erkend. En zoo luisteren we dan ook nu weer gaarne naar wat deze Engelsche jongelieden wedervaart in hun Bungalow op Afrika's Westkust, en doen we ons best te door voelen wat het beteekent daar samen te hokken, ver weg, met een handvol blanke lotgenooten, in de moordende hitte van het vreemd klimaat, met kinine als vóór- en toespijs.... Met het gemis aan blanke vrouwen, aan eenig interieur; vreemd tegenover het vreemde, geknechte, en tot erf vijand geslagen ras. Wanneer de aandeelen in deze ondernemingen het leven aan deze zijde ver aangenamen, dan kan het zijn nut hebben eens herinnerd te worden aan die anderen", en hun strijd op leven en dood. Als kunstwerk waardeloos, komt mij een tooneelstuk als Blanke ballast" waarvan het succes in elk land dat kolonieën heeft, tevoren verzekert is, nochtans van waarde voor; in weerwil van het opzettellijke en bijkomstige, in weerwil eener nauweijks aannemelijke intrigue. »?"' Drie mannen en een vrouw dragen het. De dokter", welke daarop de kust maatschappelijk strandde het type van den afgedaalden arts, die de pelgrims op de Mekkabooten vergezelt is een geslaagde figuur; ondanks zijn chronische drankzucht en dank zij het beminnelijk karakter den zwakken broeder eigen, een zegen voor de plek. Ook Witzel, de man, die het uithouden wil en, in den grond geen slechte kerel, zijn nou-vast het meerderheids-gevoel dat hem te midden der klagers op moet houden zoekt in het kleineeren en tarten dier anderen. Een pestkop uit verweer, zooals er in de maatschappij overal rondloopen, maar waarop men nergens zoo om-er-gek-van te-worden is aangewezen, als in die kleine wereld, zonder betere afleiding dan n vrouw een halfbloed met z'n allen, en een gramophoon. Bij deze stamgasten in het factory-huis, waar de schimmel de muren tot schors maakt en elke dierbaar-omlijste foto van den muur valt, voegen zich de nieuwe employés, jong en frisch door de maatschappij uitgezonden ter vervanging van anderen, aan wie heimwee en koorts hun slcopend werk hebben volbracht. Drie zien we er gaan, twee zien we er komen. En dit dunkt me het beste, het zelfs even ontroerende in dit spel: de herhaling, als een noodlot, dat zich naar vaste wet voltrekt, van het avontuurlijk ver trouwen, tot de troostelooze ontgoocheling. Veel van deze uitteraard compacte ellende voelen wij als gechargeerd en opzettelijk zonder tegenwicht gelaten, doch tegelijkertijd beseffen we 'O.a. aan dien funesten fakkelloop dat we ons van het tropenwee in onze samenleving hoe men het ons ook vertelt nauwelijks een flauwe voorstelling kunnen vormen. En als het stuk gesloten is, speelt het in onze gedachten nog voort, in de herinnering aan den argeloozen nieuweling", met zijn smetteloos wit pak je en zijn lieven overmoed, die den fatalen drempel overwipte, terwijl zijn voorganger zijn evenbeeld in het eerste bedrijf als blanke ballast", als geconfiskeerde lading, op de boot gedragen werd. Het stuk zou als exposéop zijn niveau vol doende boeien zonder het optreden der prostituee, dochter van een Franschman en een negerin; in elk geval komt deze geschiedenis te veel op den voorgrond en zouden wij de tyrannie van den mannelijken hartstocht in dit heete klimaat be grepen hebben,ook minder lijfelijk gedemonstreerd. Het is met dit al niet aannemelijk te maken, dat een man van beschaafde familie, nog geen jaar in de tropen, de volslagen krankzinnigheid zou begaan zich officieel in den echt te laten verbinden met deze primitieve meid van het andere ras. Zijn zedelijk" argument: om zijn plaaggeest Witzel metterdaad te bewijzen, dat hij niet behoort tot de blanke jongelui die het concubinaat helpen bevorderen, mag een grond van waarheid be vatten wat doet men al niet om zijn vijand geen voldoening te geven ! hier pleitten menschen en omstandigheden tegen dit exces. Bovendien ontneemt het aan het slot zijn innerlijke waarde; dat deze echtgenoot, als ieder ander die beneden zijn portee trouwt, den stap bitter moet bezuren, laat ons onbewogen op het oogenblik, dat we met deernis voor den gevallen held vervuld behoorden te zijn. Mevrouw de Gruyter (als gast) heeft de rol van dit meisje knap gespeeld. Ik geloof echter, dat hier een jeugdiger en slanker verschijning bedoeld zal zijn. Het beeld der wilde Mevrouw Langford", door wier aderen voo r de helft cu l tuurbloed stroom t, zou ik me wel een ietsje geïdealizeerd wenschenom de intrigue wat waarschijnlijker te maken. Doch voor haar aan de moeilijke situatie aangepast spel, verdient zij allen lof. Het gezelschap van de K- V. Het Nederlandsch Tooneel" was in de mannelijke linie altijd sterker dan in de vrouwelijke; dit is bij het gezelschap onder Saalborn's leiding zoo gebleven. Bij de vele, uitstekend gespeelde heeren-scènes, die dit stuk oplevert, kwamen de deugden van het lang ge oefend samenspel naar voren. Saalborn, als de dokter", een niet marquante, maar menschelijke figuur. Cïobau, een hartstoch telijke Langford, wiens aftakeling ter harte ging. Verrassend in een rol, die zijn gaven eens van een anderen kant toonde, was fourniaire, als Wilzel. Niemand, die ditmaal om zijn opmerkingen lachte, wat op zichzelf een succes beteekent. Van de kleinere rollen, die over het algemeen matig bezet waren, onderscheidde zich er n: Jim Fish, wiens eigen naam op het programma als een inboorling" vermeld stond; uit vrees, ver moed ik, dat wij zijn uitheemschen naam niet juist zouden uitspreken. Deze zwarte acteur gaf, plastisch prachtig, behecrscht en fijngevoelig spel, waarvoor waarschijnlijk ook den regisseur, die hem in dit milieu acclimatiseerde", hulde toekomt. T o i' N A E r F KONINKLIJKE BAZAR 82, ZEESTRAAT DEN HAAG WAAR "SHOPPING" WORDT EEN VERFIJND GENOEGEN SCHILDERKUNSTKRONIEK ARTI TE AMSTERDAM. Zeker is het, dat de beeldhouwkunst in Holland tegenwoordig een beteekenis heeft, die zij zelden bezat in de jaren voor deze, onze periode. Dit is geen reden om haar te overschatten en ijdel de allure aan te nemen, dat wij van vele volken de eersten zijn, maar het is in ander opzicht geen reden om te doen alsof er geen vooruitgang was want die is er; een beeldhouwer als John Raedecker is toch een onzer subtielste kunstenaars en hem wordt tot nu toe te weinig kans gegeven ons door zijn werk voof altoos te verrijken. Het is niet zonder reden, dat ik Raedecker hier noem, want Krop's kop op Arti gaf mij de lust deze twee beeldhouwers met elkaar te vergelijken, zooals laatst al, in het Rotterdamsche museum, die lust opkwam, toen ik daar van deze zoozeer verschil lende beeldhouwers, zoo zeer verschillend werk zag. De vergelijking was daar gemakkelijk omdat ge in een groep van drie koppen door Krop een kop vondt, die eenigszins hetzelfde wou geven, als wat Raedecker in zijn koppen gewoon is te geven. Kort-weg gezegd, zoudt ge Krop den beeldhouwer kunnen noemen van den werker met handen, dus van dien handswerkman, wiens handen het eerste element van zijn leven zijn, terwijl Raedecker zeker de beeldhouwer is van hem, wiens geest fijn is bevangen van gedachten, of die trotsch het denken hanteert als een sterk instrument. Ik behoef u na deze deiinitie niet meer te bekennen, dat voor mij Raedecker ver Krop overtreft; vooral in het tegenwoordig werk van Krop mis ik hoe danigheden, die hem vroeger zetten op een hooger plan. En ik ben steeds ongeschikt geweest om mij door uiterlijke waarden te laten overrompelen. Hoe beschaafd een werk ook voorgedragen zij de donkere hartslag van het bloed is de grootste, en overtreft steeds door dieper opwekking de enkele beschaving. Ik ben ook ongeschikt om groote groepen te aanvaarden, als zij niet gebonden zijn door een overwinnende hartstocht, of als zij, edeler, vereend niet staan in een atmospheer van innerlijkheid. De groote gr< epen van Krop btginnen iets uiterlijks te krijgen; zij zijn niet daemonisch noch verfijnd, zij zijn niet gebonden in hartstocht, of sterk maar zedig levend op een zielvolle basis. Het werk van Krop wordt, hetzij op andere wijs gezegd, te veel dat van een hands werkman; het werk van John Raedecker is steeds dat van den kunstenaar, en het werk van Rae decker was statiger in Raedecker's kop waar de schedel leek een gedachte, die stolde in twee rimpelende golven die gaan van de brauwen naar het bovenvlak van de schedel. HOUTSNEDEN I. JOEP NlCOLAS' DRIEKONINGEN. Deze houtsnede is een der meest groot-gehouden houtsneden, die ik in den laatsten tijd zag, en zij leeft zoowel in de koppen der koningen als in het stadsgezicht achter die koppen, dat een syn these is, een bezielde saamvatting van de stad Roermond, waar Nicolas werd geboren. De drie Koningen staan rechts op de houtsnede en van deze drie ziet ge den gebaarden Koning vlak van voren. Daar achter komen de koppen naar voren van de twee anderen, en boven het hoofd van den linkschen straalt de ster, die hen leidde. Nog meer naar links vindt ge de stad aan haar rivier, met een verlichte kade met figuren er op, en hoog in den hoek rijst de hoofdkerk, volop gegeven in groote partijen Wit-en-zwart. Het vlakke is in de voorstelling door de voordracht bewaard gebleven, maar het is geen vlak-zijn, dat niets is dan een maniertje en berust op schraalheid van een me thodisch gevoel; de houtsnee van Nicolas is in de zware figuren oud-eeuwsch sterk, en in het stads gezicht voelt ge de gebondenheid van een krachtige pliantüisie ; het is een houtsnee van een maker van muurschilderingen; en armelijk of verschrok ken moeten de geesten geweest zijn van de be schouwers, die, v óór dit werk staande, niet konden erkennen, wat in kracht en zekerheid hier was zóó openbaar. P L A S S C II A E R T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl