De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 24 oktober pagina 4

24 oktober 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ,No. 2524 l STRIJD OM WAARHEID door Ds. W. MACKENZIE Eens ging ik door Amsterdam en zag vele kerken. Zij hadden allen n symbool: Christus. En zij stonden allen in dienst van n Evangelie. Toch droeg iedere kerk haar eigen naam. Ik hoorde wel dat vele menschen lachten om die verscheidenheid. De een zeide: Dat is het particularisme van den Hollander, ieder wil eigenlijk wel een kerk voor zich alleen. De ander sprak: wat verzwakt het Christendom toch zichzelf door zijn verdeeldheid. En een derde was verontwaardigd: het is erger lijk, dat iedere kerk zich naar Christus noemt en toch, soms op leven en dood, voor eigen waar heid strijdt, zoodat men beter spreken kan van de vijandschap der Christenen dan van de Broeder schap der Christenen. Ik moest deze menschen wel wat gelijk geven tot ik opeens merkte dat de critici onderling in een warm debat waren geraakt over godsdienst. Toen dacht ik: het is toch geen wonder, het is zelfs natuurlijk en goed, dat ieder zijn eigen overtuiging heeft, al staat hij met een ander op gemeenschappelijken grond. Dat is toch een teeken van leven. De geest en het leven, dus ook godsdienst bestaat noodwendig in vormen ??en die kunnen niet alle aan elkaar gelijk zijn, op straffe van den dood. Menschen en menschengroepen hebben toch eigen aard en karakter, die hun levensvorm bepalen, Hoe meer godsdienst persoonlijk en dus levend eigendom is hoe meer onderscheid van houding en overtuiging er zal zijn. Er istochook geen onderlinge gelijkheid tusschen de takken en de bladeren van een boom, terwijl zij alle uit denzelfden stam zijn gegroeid. Het is goed dat er velerlei kerken zijn die zich toch allen naar Christus noemen. Maar ik Wilde niet langer slechts langs die kerken gaan ? ik ging er nu in. De een na de ander bezocht ik. Toen verwonderde ik mij over vele dingen. Ik ontmoette bepaald tegengestelde uiter sten, Van meening zoowel als levenshouding. Ik zag menschen, die in dezen tijd leefden, maar anderen die eenige eeuwen geleden leefden, en toch heden op aarde waren. Ik zag cultuurmenschen en anti-cultuur-menschen. Ik hoorde preeken waarin het Christendom leven was, ?tot woord en taal geworden geest, zooals het Evangelie van Jezus Christus. Ik hoorde ook pree ken waarin het Christendom als Woord en leer alleen gegeven werd. Ik hoorde preeken waarin ?de geest en de letter met elkander in strijd waren. Jk zag zoekende, strijdende menschen en ande ren die gevonden hadden en verzekerd waren. Ik bemerkte dat hier het koninkrijk van den Geest verkondigd werd boven de kerken uit, daar het koninkrijk Qods gelijk gesteld werd met de kerk en soms kreeg ik ook wel den indruk dat de kerk gesteld Werd boven Oods koninkrijk. Hier Was het alsof reglementen, kerkrecht, de wet het Evangelie verdrongen hadden daar zag ik het omgekeerde. Ik ontmoette dominee's, die niet anders dan dominee's konden zijn, ieder zag het hen dadelijk aan ik ontmoette ook dominee's van wie men niet zeggen zou dat zij het waren. En beiden hadden tot mijn verwondering het zelfde ambt en droegen denzefden titel. Ik raakte in de war van al wat ik zag. Droefheid en blijdschap, ergernis en geestdrift, gingen door mij heen. Het was mij of ik hier Christus vond en alsof elders Christus afwezig was. En ik durfde mij niet afvragen wat Christus wel van deze ver schillende kerken zou zeggen. Tot ik opeens tot de ontdekking kwam, dat eigenlijk in iedere kerk scherper of minder scherp, de tegenstellingen die ik vond aanwezig waren. Toen dacht ik: in iedere kerk zal een mengeling zijn van levenden en dooden godsdienst. Dit ligt niet aan de kerken, dit ligt aan de menschen. Het menschelijke, het al te menschelijke blijft ook, waar het heilige wordt gezocht en gediend. Maar daar kwam ik bij een kerk, waar ik niet in kon. Drommen menschen stonden buiten. Ik vroeg: wacht gij allen om binnen te treden? Ja zulke waren er maar er waren er ook velen die niet tot deze kerk behoorden", doch in hevige gedachtenwisseling waren over wat in die kerk aan de orde was. Of ik het niet wist? Er Werd gestreden over de vraag of de slang in het paradijs gesproken had of niet en dat was toch een bran dende kwestie. Hebt er niet van gehoord en gelezen? En vóór ik het wist waren mijn zakken en mijn handen vol met brochures, artikelen van couranten, tijdschriften, kerkboden. Toen ging ik naar huis, denkende dat ik uit al deze lectuur beter op de hoogte zou komen van het geval" dan uit opgewonden gesprekken. Thuis heb ik toen alles gelezen. Het Werd mij wel eens te machtig maar ik ging toch voort. Ik wilde weten wat er gaande was. Toen ik alle strijdgeschriften had doorworsteld, bemerkte ik opeens dat ik vergeten was, waarover het ging: het al of niet spreken van de slang in het paradijs. Dat, had men mij immers gezegd, was de netelige vraag. Maar ik kon die vraag niet goed meer terug vinden. Was ze begraven onder de bergen van woorden? Neen, dat was het niet. Ik ontdekte dat het eigenlijk in het geheel niet ging om die slang. Die had weer een nieuwe verleiding op haar geweten door alle belangstelling tot zich te trekken. Het ging om iets veel grooters. Hier werd de strijd op nieuw gestreden tusschen de letter en den geest. Hier was een kerkelijke strijd met een uitgangs punt maar die ver daarboven uitging en veel dieper grond had dan het scheen. De geschiedenis herhaalt zich. Mijn gedachten gingen terug tot den tijd dat de Remonstranten" een verzoek schrift indienden tot revisie van confessie ende catechismus", waarvan de bedoeling was niet afschaffing der belijdenisschriften maar milder gebruik ervan, waarvan de geest Was anti-confessionalisme, anti-clericalisrne, antidogmatisme. Hier vond ik wel niet denzelfden strijd, maar toch een gelijke. De geest Wilde hier zich bevrijden van zijn doode en dood-brengende banden. In den levenden godsdienst strijdt altijd de geest om zijn be vrijding. Want godsdienst is leven en geest en vuur. Hij heeft zijn vormen noodig. Maar die vormen mogen nooit zijn leven worden, op straffe van zijn dood. Terwijl ik zoo dacht, viel het mij in, dat de par tijen die hier streden, dit wel geen van beiden met mij eens zouden zijn. Maar ik kon toch niet nalaten het te zien zpoals ik het zag. Dit was de achtergrcnd, ten minste de consekwentie van dien strijd. En ik kreeg opeens een blij gezicht een uitzicht in de toekomst. Ik zag hoe Christus zijn Evangelie had gebracht als een stroom van Gods-leven. Ik zag hemzelf als een openbaring van den Geest. De menschen kon den dit alles niet vasthouden en zij wilden het toch vasthouden. Toen hebben zij dien stroom afgedamd en zie, hij stond stil. Nu hadden zij opge sloten en gevangen wat hen dreigde te ontglippen. En zij hebben Christus' geest willen bewaren door zijn lichaam tot zich te trekken en als hun eigendom te beschouwen. Toen dachten zij de waar heid in handen te hebben. Maar de dag kwam, dat eerst de een, toen de ander ontdekte dat levend water stroomen moet en de geest geen stoffelijke begrenzing voor immer duldt. Op dien dag Werd het Christen dom weer levend. Voor velen is die dag nog niet gekomen. Maar heden wordt opnieuw in een menschengroep de strijd gestreden, die tot de vrijheid van den geest, tot de vrijheid en dus het leven van hetChristendom leiden kan. Ik zag in de toekomst en ver heugde mij. Nu was ik verzoend met het bestaan van vele kerken die zich naar Christus noemen. Nu was ik verzoend met den strijd der kerken in eigen huis. Want ik wist dat het de strijd was orn de bevrijding van den geest, de strijd om de levende waarheid. En ik wist dat aan haar het laatste woord was. Zij zal overwinnen, Wie vermag iets tegen de waarheid? Maar aan het eind van mijn peinzen was ik alle pamfletten die ik had gelezen vergeten, ik was vergeten den strijd in die eene kerk, ik zag niet meer toe op een ander. Ik zag mijzelf en ik zag mijn eigen kerk. En ik wist: ook hier wordt in andere gedaante gelijke strijd gestreden. Hij wordt in iedere eerlijke godsdienstige gemeen schap gestreden en dit moet ook. Want wij zijn allen gevangenen, die om de vrijheid worstelen. Wij zijn allen dwalende, zoekende, strijdende menschen. Maar het gaat om de waarheid en die zal winnen. PALESTINA door J. O R N s T E i N?H o o F i N Dat het tragische conflict, hetwelk onze tijd te aanschouwen geeft, dat van den Westerschen Jood die Europa verlaat om naar Aziëterug te keeren, dat dit juist in een Hollandschen Jood zoo praegnant zou doorleefd worden, dat kan geen toeval zijn. Denk toch wat het beteekent: het land, het landschap Waar uw hart aan hangt, de taal waarin ge denkt, de schilders, de dichters, de vaderlandsche helden, die geheele geest waarin uw ziel wortelt dat alles af te snijden en op te geven, niet voor tijdelijk, zooals iemand dis naar Indi gaat, maar voorgoed, en niet voor uzelf alleen maar voor uw kinderen, uw geheele nakomeling schap. Dat moet wel voor een Hollander het aller ergste zijn. Een Rus, een Russische Jood ach, die neemt Tolstoi en Dostojewski in zijn zak mede, en is dan niet meer en niet minder in Pales tina thuis dan elke Rus overal ter wereld is. Een Duitsche Jood, die rnag toch in Duitschland maar voor spek en boonen meedoen, en die BOOTMOTOREN - MOTORBOOTEN Bingham & Lugt - Slepersvest l - Rotterdam is elders, bij alle gemis, toch bovenal bevrijd van een onwaardigen druk. De Engelsche Jood och, de Engelsche ziel heeft voor ons gevoel meer af meting in de breedte dan in de diepte, en hij blijft dan toch binnen het breede Engelsche Imperium. Hoe anders voor den Hollander, den Holland schen Dichter nogwel, die zelve mocht medescheppen in de fijnste beschaving, de diepste kunst, die aan het verrukkelijkste landschap dat hij nergens ter wereld weervindt met zijn gansche ziel hing want dat deed De Haan en die dien overgang beging, niet gematigd, want matigheid kende zijn ziel niet hij kwam niet na n, twee jaar eens terug om adem te scheppen, zich langzaam aan de nieuwe omgeving te'wennen maar hij rukte zich los, geheel, voorgoed, en in Palestina leefde hij dadelijk met al de intensiteit die tot zijn wezen behoorde. Nog versch in 't geheugen ligt ons het felle einde van zijn leven, dat steeds bitterder en een zelviger werd, waarin het wrang gemis alles begon te overstemmen, waarin zijn sterke liefde en haat steeds verwrongener werden. Uit zijn feuilletons en zijn verzen, die hij, Hollandsen dichter als hij was, wel in 't Hollandsch móest schrijven, in den omgang sprak hij Hebreeuwsch kennen wij dezen tragischen ontwikkelingsgang. Maar in het boekje dat voor ons ligt'), en dat niet anders is dan een bundel feuilletons van Januari 1921, is hij aan het bittere eind nog niet toe. Hier in deze beschrijving van een tochtje van Jerusalem naar het Zuiden, naar Hebron en Berseba, in een rijtuigje en deels te paard, hier vinden wij nog de zachte ironie en de verteedering voor alle lieve kleine dingen en voor de lieve ezeltjes en de kinderen, die zijn eigen wezen zijn. En het feilloos zuivere zien en voelen van atmosfeer en land schap, dat hij uit Holland heeft medegebracht. En dan het meesterschap over de woorden en hun rhythme, dat de vrucht is van zijn door scherp denken en fijn proeven geoefend kunstenaarschap. Zoo is dan deze bundel een heel bijzondere winst voor de Hollandsche litteratuur: in welover wogen, bekoorlijk Hollandsch een beschrijving van het aan Holland zoo vreemd en toch der wereld en Holland zoo eigene Bijbelsche landschap, met de nog altijd Bijbelsche stoffage van kameelen en tenten en lage bergen. Als een waardig tribuut aan zijn oude vaderland, aan Holland, mogen wij dit boekje van den Joodschen kunstenaar zien. ') Palestina", door Jacob Israël de Haan Em. Querido, Amsterdam. H. V. te H. Volgens een krantenbericht hebben de Leidsche studenten twee nieuwe oefenbooten ge noemd Hugin en Mimi/i, welke namen ontleend zonden zijn aan de Grieksche mythologie. Is dit juist? Ik vind die namen niet in Seemann's Mytho logie der Grieken en Romeinen. Niet aan de Grieksche mythologie, maar aan de Noorsche^zijn deze namen ontleend. Hugin (de gedachte) en Munin (het geheugen) waren twee raven welke op Odin's schouders zaten als hij op zijn troon zetelde. Odin zond hen eiken morgen de wijde wereld in, met spanning wachtend op hun terugkeer tegen den avond, wanneer zij hem in het oor fluisterden alles wat zij gezien hadden en gehoord. Zoo werd hij goed op de hoogte gehouden van alles wat op aarde gebeurde. OL.DO

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl