Historisch Archief 1877-1940
No. 2524
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE RASSEN VAN DEN INDISCHEN
ARCHIPEL
door Mr. H. O. KOSTER
MUSSOLINI EN HET BUITENLAND
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Jordaan
Het aantal der in Indiëlevende Europeanen,
die eenige kennis bezitten van de samen
stelling der rassen van onzen archipel, is zeer
gering. Buiten de eigenlijke vakgeleerden zijn
alleen degenen, die een indologische opleiding
genoten hebben, behoorlijk ingelicht. Het groote
publiek houdt zich bij de onderscheiding: Euro
peanen, indo's en inlanders"; deze laatsten onder
scheidt het dan nog zoo'n beetje in Javanen,
Soendaneezen en Madoereezen eenerzijds en
Maleiers of andere inlanders van de
buitenbezittingen anderszijds. In de Engelsche koloniën
is deze onkunde omtrent de rassensamenstelling
al even groot, grooter nog wellicht. Te Singapore
wilde ik eens de kennis van eenige Engelschen
op de proef stellen, en achtereenvolgens een Shik,
een Tamiel en een Bengalees aanwijzend, vroeg ik
heel onschuldig tot welke rassen deze lieden be
hoorden. Steevast werd mij telkens zonder blikken
of blozen geantwoord: ,,to the British Indians,
Sir" ! Het herinnerde mij aan de ornithologische
kennis van den Amsterdamschen straatjongen,
die van oudsher eiken vogel een vinkie" pleegt
te noemen. Men doet verkeerd zich aan deze on
kunde te ergeren. Wetenschappelijk gevormde
lieden smalen wel eens te veel op de onkunde der
in Indiëwonende Europeanen; dit wetenschap
pelijk snobisme is hoogst onbillijk; immers de
meeste Europeanen komen nu eenmaal niet naar
Indiëom zich in volkenkundige problemen te
verdiepen, maar om een flink arbeidsveld te vinden
en een ruimer bestaan dan in het moederland.
Tot hun verontschuldiging moge ook nog worden
aangevoerd dat de zeer uitgebreide litteratuur
door leeken niet te omvatten is en hen eerder
verwart of wanhopig maakt dan klaar en zakelijk
inlicht. Men kan toch niet van assistenten op
ondernemingen, van handelsbedienden, zelfs niet
van officieren, advocaten of ingenieurs verlangen,
dat zij na vermoeiende dagtaak de werken van
Nieuwenhuis, Junghuhn, Kohlbrugge, Dubois e.d.
gaan bestudeeren. Daarom is het een verheugend
verschijnsel, dat in den laatsten tijd in het bizonder
in de door de firma Meulenhoff uitgegeven série
Ons mooi Indië" werkjes verschijnen, die in
kort bestek den beschaafden leek een overzicht
bedoelen te geven van de Indonesische volkenkunde.
Het laatste nummer dezer boekenreeks is een
geschrift van prof. J. P. Kleiweg de Zwaan, ge
titeld De Rassen van den Indischen Archipel".
Het vraagstuk van de rassensamenstelling der
volken, die onzen archipel bewonen is zeer inge
wikkeld. Reeds van de oudste tijden af tot op den
huldigen dag zijn steeds allerlei volken niet slechts
uit naburige, maar soms ook uit zeer verre streken
toegestroomd en hebben zich met de inheemsche
vermengd. Soms ook hebben de indringers de
inheemsche stammen eenvoudig uitgeroeid of
naar andere gebieden (vooral naar oer-woud-ge
bied en ontoegankelijk bergland) verdrongen.
L,
6
A
TUYNENBURG MUYSl
SCHILDEPSI
Tapiro-dwergen en Kust-Papoea s van Nieuw-Guil
Photo C. C. Ranling.
CYRANO?MUSSOLINI:
Wie lust soms kregen met mijn mooien neus te spotten
En als de schertser is van adel zal 'k dien zotte,
Voordat ik hem als een wezel op de vlucht doe slaan,
Mijn zwaard eerst planten in de borst. Hebt gij het verstaan?"
Dit verklaart hoe het komt dat in den archipel
(niet het minst op Java) overal bij n volk geheel
verschillende mensentypen worden aangetroffen;
zoo kunnen tweeMinang-kabaubers al even weinig
op elkaar gelijken als bij wijze van spreken een
Spanjaard en een Noor. Juist deze vermenging
(kruising) en verdringing der rassen
maakt het voor den anthropoloog bijna
ondoenlijk de juiste grenslijnen te trek
ken; toch blijft het de taak der
anthropologie de oorspronkelijke elementen,
waaruit de nu levende rassen zijn
ontstaan, in het meng-volk" op te
sporen. Hoe dit geschiedt wordt ons
door prof. de Zwaan helder uiteengezet.
Eigenaardig is, dat men met het
nauwkeurig onderzoek dezer verschijn
selen bij de archipelvolken eerst om
streeks 1850 begonnen is, nog eigen
aardiger, dat het Engelsche geleerden
moesten zijn, die deze door ons
bcheerschte volken een exact
anthropologisch onderzoek waardig keurden. Eerst
nadat door dezen en door Duitsche
onderzoekers als Blumenbach en
Retzius de belangstelling geprikkeld was,
begonnen zich Nederlandsche geleerden
aan deze taak te wijden. Ondanks
de diepgaande studiën der laatste tien
tallen jaren zijn er nog groote gebie
den onzer eilanden, wier bevolking
nog nimmer anthropologisch onderzocht
is, of slechts door personen, onbekend
met de moderne methoden van on
derzoek. Juist het eigenaardig frag
mentarisch karakter onzer gegevens
omtrent de anthropologie der Indone
sische rassen maakt het populair schrij
ven daarover zoo moeilijk. Wij bewon
deren dan ook het didactisch talent
van den hoogleeraar, die in een bestek
van 237 bladzijden het moderne weten
op dit terrein (omvangrijk en toch
lacuneus) heeft weten saam te persen.
Soms schijnt het boekje ons al te
sterk gecomprimeerd; het heeft iets
van een pil of capsule/waarin een heele
ethnografisch-anthropologische apotheek is ver
werkt. Het is een volkenkundige bibliotheek in
zakformaat, een magazijn van kennis in a
nutshell." De wijze van behandeling is, hoe beknopt
ook, streng wetenschappelijk gehouden en herin
nert aan die der monografieën uit de bekende
Sammlung Göschen". Eigenlijk is dit een be
zwaar, in aanmerking genomen dat de
Meulenhoffeditie populaire lectuur bedoelt te bieden. De
tekst wemelt van technische termen, die helaas
onverklaard blijven; men mag toch waarlijk niet
aannemen, dat bij den lezerskring, waarvoor deze
editie bestemd is, woorden als dolicliocephalie,
brachycephalie, bevolkingssubstraat, artefacten,
eruptiefgesteente van kristallijnen consistentie, gemeen
goed zijn. Ook schijnen mij de kaarten, grafieken
en tabellen van lichaamslengten en schedelaf
metingen voor den gemiddelden lezer eer ver
moeiend dan instructief. De literatuuropgave
is uitstekend in orde. Echter geloof ik dat de hoog
leeraar ook hier te veel studiezin bij zijn lezers
vooronderstelt; zelfs Italiaansche en Spaansche
tijdschriften worden geciteerd en ter lezing aanbe
volen ! Een arbeid als deze is eigenlijk meer ge
schikt voor hen, die zich voor een indologisch
of aardrijkskundig examen voorbereiden dan voor
het leekenpubliek, dat liefst zoo vluchtig mogelijk
en zonder veel inspanning wat kennis opsteekt.
Niettemin: iedere bladzij is belangwekkend. Zeer
merkwaardig zijn de bizonderheden omtrent
de dwergvolken (pygmaeën); slechts weinigen zal
bekend zijn, dat dit soort volken, waarvan reeds
Herodotus in zijn Egyptisch reisverhaal melding
maakt, ook in onzen archipel voorkomt.
De uitvoering van het boek is keurig, zooals
trouwens die van alle nummers dezer reeks.
Niet minder dan zes en zeventig fraaie heldere
foto's^verluchten den tekst.