De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 31 oktober pagina 11

31 oktober 1925 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 2525 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 Raden Mas Jodjana KRONIEK VAN DEN DANS door J. W. F. WERUMEUS BUNING XVIII De Javaansche dans, R. M Jodjana Na het dansen van R. S. Hardjodiringgo was de terugkomst van R. M. Jodjana niet alleen belangrijk door wat hij danste, maar ook door de tegenstelling die deze twee Javanen in hun kunst doen zien. R. S. Hardjodiringgo is in zijn beweging veel formeeler, hij houdt zich aan den overgeleverden strengen vorm, R. M. Jodjana houdt zich weliswaar aan de klassieke grondslagen, rnaar tracht veelal daarop nieuwe dansvormen te bouwen, hij is persoonlijker. Nu zien Wij deze Javaansche dansers zoo zelden, Raden Mas Jodjana gaf slechts eenige avonden in den Haag en R. S. Hardjodiringgo heeft zijn uitvoeriger programma evenmin in Amsterdam kunnen dansen dat een uitvoerige vergelijking nog niet wel mogelijk is. Bij R. S. Hardjodiringgo heeft alles een prachtigen overge leverden vorm, een gelijkmatig peil, zojider opvallende hoogten daarboven, zonder opvallende laag ten daar beneden. Het scheen soms dat deze vorm niet geheel gevuld was, dat de klassieke strengheid bij wijlen niet geheel gestuwd werd door een even sterk beleven. En ook deze danser is op weg, of ten minste van zins de traditie minder formeel te handhaven en nieuwen persoonlijker vorm te zoeken. Bij R.M. Jodjana, die dezen weg sinds lang insloeg, zijn onze in drukken veel Wisselender. Waar hij zijn hoogtepunten bereikt lig gen die hooger, waar hij niet slaagt treft hij minder dan R. S. Hardjodiringgo. Hij is dus een grooter kunstenaar; hij vindt niet steeds een vorm gelijkwaardig aan de strenge traditie, hij vindt echter ook vaak een levender Voetstand bij balletdans (Blasis) en grootscher monumentaliteit, als hij, uit de traditoneele gege vens, een nieuw geheel schept. Het eigenaardige en belangwekkende is dus dat men hier als het ware twee stadia van de herle ving der Javaansche danskunst ziet; ik vermag niet te beoordeelen in hoeverre een grooter danser zich toch nauwer aan de vaste traditie houdend, beiden kan overtreffen; daartoe weten wij te Weinig van wat er op Java zelf tot stand wordt gebracht, van de mogelijkheden der verdere ontwikkeling, van de leermeesters, van de techniek. In hoofdzaak is de vorm en vooral de techniek toch ook hier die van den klassieken Javaanschen dans. In een Ksatria-dans, die den avond opent, begint de beweging met een steun op het linker been, met den voet in buitenwaartsche positie, het rechterbeen strekt zich en beweegt, de hals maakt de sierlijke wending, het ranke lichaam keert zich naar rechts, de arm maakt zijn vast en slank gebaar en weldra volgt dezelfde reeks bewegingen naar links; tenslotte, na meerdere symetrische herhaling, dezelfde gang, uit het midden op den achtergrond naar voren. Dat alles, met het spel der slippen en der handen is zeer eenvoudig en krijgt zijn rijkdom door de schakeeritig van dien eenvoud: een reeks standen, die door geleidelijke beweging in elkaar overgaan, een dans die twee hoofdrichtingen heeft, evenwijdig aan den achtergrond en rechtlijnig daarop. Men vindt die richtingen terug o.a. in den laatsten dans, die van Vishnu. Deze beiden, Ksatria, Vishnu,en de Kelonodans die allen min of meer een personage uiteen groote dramatische handeling uitbeelden, zijn als geheel het best geslaagd; de minder aan een figuur ge bonden dansen als Handjali (offering) en Mirroedho (Opstanding) de gevoelsstaat van een offe rende mensch, die zijn gaven te gering acht en alles wegschenkt voor hij den vrede vindt; de gevoelsstaat van een aan lager machten gebondene, die stijgt tot hooger inzicht en bevrijding hadden hunne prachtige en ontroerende oogenblikken, maar, in een vrijer vorm,minder eenheid; ze zoeken, ze naderen, zij het van verre,het Westen: ze zijn een streven, de anderen een bezit. Zoo ligt, in den aanvang van de opstanding, de gehurkte figuur geheel voorover gebogen, met het hoofd op den grond. De schouders trekken en schokken, de strijd begint: dat is bijna natura listisch en, verwend met de volmaakte beheersching dezer Indische danskunst, treft het ons als een zwakheid. Maar dan, eensklaps, is daar het hoofd met de groote oogen, die een hemel zien, in drie ademlooze schokken stijgt het lichaam op, en stijgt en stijgt en schijnt den grond te verlaten : zulk een beeld is voor goed in de herinnering ge prent, en men vergeet dat het hier om Javaan sche danskunst gaat: de verschijning is van een grooter menschelijkheid geworden. Naast die diepe herinnering leeft een minder sterke, uit de offering: de nauw merkbare wending van het hoofd, de blik die zichtbaar maakt dat elk offer te gering is: een van de vele wonderen van eenvoud en diepe be teekenis. Het overgeërfde bezit van deze danskunst is in zooverre onverbroken behouden, dat alles hier uit een zekeren staat gedanst wordt, vooral in de dramatische karakters. De god Vishnu aanschouwt de Wereld, zuivert haar van kwaad door een strijd, en aanschouwt opnieuw; die eerste stand met de neergeslagen oogen, die snelle, onfeilbare strijd baarheid, dat nieuwe neerzien is alles van een goddelijk wezen, in rust en beweging, de strijd is niet minder verheven dan de rust. De held Ksatria strijdt anders uit een ander wezen, en deze vastheid en orde van innerlijke instelling, dit min of meer veredelen van gelijksoortige bijna gelijke beweging, de instelling al naar den aard van het onderwerp, geeft den danser de onpersoonlijke grootheid, die hem in zijn sterkste oogenblikkcn eigen is. Wat men in het Westen de zuivere of absolute danskunst noemt, een spel van louter bewe ging en tegenbeweging, een melo die, een muziek van dansen, ver schijnt hier niet; het is gebonden aan de personages, aan hetdrama, aan de religie. Men Weet dat dit niet de eenige Javaansche dans kunst is; ze schijnt echter, tot nader kennismaking de eigenlijke uiting van dezen vorstelijken dan ser. Zijn Kelono-dans is niet alleen sierlijk en daarna bezinnend dat sierlijkheid niet de hoogste gave is. Hij wordt aangekondigd als zijnde de mensch in zijn waan, een tragische figuur, en hij wordt dat. Het is een openbaring als de danser plotseling gaat spreken tijdens den dans, een ander onoogenblik, een verloren kunst van vergefelijk woord en bewegen in een dramatisch dansen. En toch weet men onmiddellijk daarna dat de Javaansche dans, die tot deze volmaking voert, ons niet ten voorbeeld dienen kan, zoomin als zij voorbeelden kan vinden bij het Westersch dansen; dat het Westen andere wegen te gaan heeft, andere vormen te beheerschen, andere karakters te belichamen, zooals elk karakter zichzelf vormen moet. Daarin ligt dan tevens het gevaar van de nieuwere Javaansche pogingen, de vraag of zij zich tot eigen kracht zullen blijven beperken. In de kostbare techniek van deze danskunst vallen steeds weer overeenkomsten met het ballet op: de buitenwaartsch geplaatste voeten, verschil lende posities daarvan. De voet blijft echter vlak neergezet, een enkel maal loopt de danser op de demi-pointes, op de teenen, nooit op de teenspitsen. Armen, handen en hoofd beheerschen een symbolische kracht van uitdrukking en een mimiek die veel rijker is dan het Westen; de varianten der passen, het gymnastisch systeem der sprongen en bewegingen der beenen is echter bij het ballet veel rijker. Die vergelijking, en een andere, met het dansen van Cambodga, is nog nimmer voldoen de uitgewerkt bij gebrek aan vergelijkend materiaal; ze is des te meer van belang omdat men hier met even zoovele klassieke scholingen te doen heeft, Voetstand bl] Javaanschen dans waarvan zekere overal gelijke elementen door vele nieuwere dansers sinds Isadora Duncan ten onrechte verwaarloosd worden. En tenminste n verouderd argument bezwijkt hier: het ballet, zeide men, danst sur les pointes" om de alledaagsche wereld te ontvluchten; de Javaansche danser echter staat vlak op de voeten, en zijn wereld is evenmin alledaagsch"; maar beiden hebben daartoe iets anders noodig dan passen: de houding van den voet is niet die van het dagelijksch leven, zij is niet die van den gang, als in de Duncan-scholing en de gymnastiek, maar die van een fundamentaal staan, een vaster grond. slag, de positions en dehors" en hun mogelijk heden, die de nieuwere richting vooralsnog mist TABA SIGAREN ZIJN TOOH DE BESTE SCHILDERKUNSTKRONIEK VERZAMELING GIESELER BIJ MAK TE AM STERDAM. De Van Gogh's en de groote Toorop zijn zeker de merkwaardigste werken var, deze verkooping. De meeste van Gogh's zijn uit den vroegen tijd: uit den Haag, uit Drenthe, uit Nuenen; laat zijn de Middagzon" uit Arles en het. werk naar Millet uit St. Rémy. Onder die vroege werken is er een, dat teeder-voltooid lijkt voor dezen later zoo droef-uitbundigen mensch en dat zijn de Daken, met hun détails, met het landschap voor hem luchtig er achter. Dan zijn hier de Ratten" uit Nuenen, de beesten, vretend van een stuk brood, een voor Vincent zeker ongewoon werk, met de oogen schuw, oplettend, en woest van die twee Ratten, maar hoe ook te bezien een werk van felle hevigheid. Het werk uit Arles, de Middagzon (waarom dit gulden werk in een gouden lijst gezet, die er niet los genoeg van is?) blijkt, hoewel een goed schilderij, niet een der grootste van Gogh's te zijn; hij heeft werk in Arles schilderend-geteekend van grooter-gegeven innigheid, van eeuwiger kunde, of van inniger vree. Een belangrijk werk is de Ijzergieter van Toorop. Het werk is niet zoo volledig recht in mekaar gezet als zijn Opstandige Oosterlander; ge zoudt kunnen zeggen, dat daar, bij alle leven, het onwrik'-.aar-mathematische gevonden werd, en dat de ijzergieter meer de spontaniteit van de schets behield (en deze spontaneïteit van een schets is niet de grootste voltooiing in een kunstwerk!) maar wanneer ge dit alles wilt toegeven, is toch deze Ijzergieter een werk van beteekenis, want hij is niet enkel een romp, een tors. een arm maar hij is traag bezield van een menschelijken geest. En laten we teekenaars, die dat kunnen doen gevoelen, houden in eere. Onder hen zijn de kunstenaars; onder de anderen soms, en hoe zelden tegenwoordig, de goede, geschoolde am bachtslui. PLASSCHAERT Vraagt steeds VAN OUDS HET BESTE MERK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl