De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 31 oktober pagina 19

31 oktober 1925 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2525 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND WONDERLIJKE GESCHIEDENISSEN DER STOF door Dr. W. VAN BEMMELEN (mei teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Is. van Mens) VAN HEL TOT HEMEL (Vervolg en slot van No. 2324) Tut in verre hoogten zag hij de groene helling a\s een kegelmantel oploopen; maar heel die onafzienbaarheid was doorvlochten met ontel bare wateraderen, die pulseerden van leven. Hoe hooger zijn blik hun loop op de zich allengs versmallende helling vervolgde, hoe meer hij zag, dat ze door vertakkingen ontstonden uit breedere stroomen en heel, heel ver en hoog, daar, waar loodrechte rotsen zich in witte hemelwolken verloren, meende hij den glanzenden kolom van «en machtigen waterval te onderscheiden. Maar keek hij omlaag, langs den zich verbreedenden kegelmantel, zoo zag hij hoe telkens de waterloopen zich opnieuw splitsten, zoodat zij in steeds aangroeiende veelheid het dal naderden, zich vermenigvuldigend tot een verbijsterende menigte van beekjes en eindelijk den dalbodem bereikten in 'n ontelbaar aantal van waterdraden, zoo fijn, dat ze ten slotte onzichtbaar werden. David !" riep Oovert uit, toen hij eindelijk zich kon losmaken van den wonderlijken aanblik van die hemelhooge helling met haar duizeling wekkend net van waterstroomen, David !" en hij vatte het hoofdtorsende lijf van zijn vriend bij den schouder, David! waar zijn wij? In welke wonderbaarlijke wereld heb je mij gebracht? Vanwaar komt al dat water? Waarheen vloeit het?" Water ! ? Onnoozel mensen dat gij zijt ! Nu ja, als water laat ik je het zien; maar begrijp je nog niet wat het is?" Zie je het niet", zoo vervolgde het hoofd, daar hoog boven aan de helling zich storten uit de wolken en, zich verdeelend in onnoemelijk vele beken, naar het dal toestroomen?" Kom mee, Covert! Klim met mij omhoog naar de verre rotsen, waar de waterval glanst! Draag mij opwaarts, mijn lichaam !" Dadelijk gehoorzaamde het lijf aan het bevel van het hoofd, en met vlugge schreden klom het op tegen de helling. Hoe vlug ook het naar boven ging, toch kostte het aan Covert geen moeite om zijn passen bij te houden. 't Was of geen zwaarte hem dalwaarts trok, en moeiteloos vervolgde hij met .luchtige passen, schrijdend langs e klaterende beken, over hen heen springend als ze zich vereenigden. Hooger en hooger klimmend, weldra langs de boorden van breeder en breedere beken, gaande eindelijk langs 'n stroom, die met wilde golven omlaag bruiste. Reeds dreven witte wolken om hem heen en hoorde hij het donderend geweld van den waterval. Nog enkele schreden en daar gutsten hem al de druppels tegen het gelaat en zag hij uit de wolken neerdalen gulpende golven van glinsterend water. Van waar komt die bruisende vloed ! ?" riep Covert, te vergeefs trachtend zijn stemgeluid boven het oorverdoovend gedreun der waterstor ting te verheffen. Lachend keek het hoofd hem aan en het lichaam wenkte om te volgen. Snel liep daarna het lijf verder en Covert zag voor zich rotswanden op rijzen, die zich hooger op in de nevels verloren. Met onbegrijpelijke vlugheid klom David's lijf tegen die wanden op en de andere kon tot zijn eigen verbazing hem zonder inspanning volgen. Hooger en hooger kwam hij en naast zich zag hij den reusachtigen, snel neerschietenden waterstraal. Eindelijk werden de nevels dunner en zag hij boven zich den rand verschijnen. Nog eenige schreden steil opwaarts en daar dook hij op uit de nevels en zette den voet op zwak hellenden bodem. Hij ontwaarde, dat ze aangeland waren in een breede, ronde nis, die met schuine hellingen opliep naar een hoogen rand die scherp afsneed tegen den blauwen hemel, welke den hemicyclus overwelfde. Aan alle zijden van die ronde daklijn zag hij waterover den rand zich storten, zoodat honderden beken naar beneden vloeiden. En al die zilveren linten kwamen samen in een bekken, dat onaf gebroken zich uitstortte met den machtigen waterstraal, dien hij omlaag had zien vallen. Verder omhoog ging nu hun tocht, langs blanke beken naar den hoogen rand, springende van steen op steen. Onvermoeid voelt Covert zich; als 'n gems volgt hij zijn zonderlingen gezel. ? Reeds rijst zijn hoofd boven den rand; nog 'n laatste stap en.... stil staat hij ! Roerloos! Plotseling vastgehouden door den onverwachten aanblik van een tafreel zoo vol en vreemd, zoo overweldigend van veelheid van vormen en beweging, dat het hem duizelt. Hij ontwaart, dat ze zijn getreden op een ver hooging van den rand en voor hem ziet hij 'n onafzienbare vlakte zich uitbreiden. Op dat reusachtige plein wemelt het van witte gestalten, die komen en gaan, al torsend hooge kannen van sierlijken vorm, borende vol, en terugkeeren met de geleegden. Over den rand der vlakte ziet hij ze uitstorten door de dragers in onafgebroken opvolging. En 't is op tallooze plaatsen van dien, met groote bochten zich eindeloos voortzettenden rand, dat ze hun water uitgieten, zoodat evenveel beken omlaag stroomen langs de hellingen van den wereldgrooten berg. Eerst samenvloeiend en ver volgens neerstortend in zware Watervallen, om verder dalwaarts zich te verdeelen, steeds meer en meer, tot een dicht net van beken en beekjes. Covert", vraagt eindelijk David, begrijptgij al wat datgene is, wat gij als water ziet gedragen en uitgestort worden? Kom, ik zal je laten aan schouwen waarheen die waterdraden vloeien !" En nauwelijks heeft hij het gezegd of de omgeving verdwijnt voor Oovert en uit een mist doemt, op een netwerk van verwarrende ingewikkeldheid. Fijne buizen zijn het, die zich vertakken en af splitsen, fijner en fijner zich vertwijgende, ten slotte in ontelbare spiraalwindingen eindigen pn weer terugloopen naar nieuwe verbindingen. David !" steunt Covert, wat is dat alles; wat beteekent dat verbijsterend net van stroom draden? Het overstelpt me met zijn onbegrijpe lijke ingewikkeldheid !" Begrijpt ge het dan nog niet?" is David's wedervraag. Ja, ik vermoed wat het is, maar durf het niet uitspreken. Is het de wereldstof, die tot in haar allerkleinste deelen omstroomd wordt door het water, dat wij zagen uitgestort worden? Zoo is het, Covert!" Maar vanwaar komt het water?" Ca mede ! Laten wij hen, die opnieuw hun kannen gaan vullen, volgen, dan zult gij zien waar de bron is. Ik volg je" antwoordde Covert, hoewel nog bevangen door verbazing en, zich omwendende, wil hij zich bij den drager van David'shoofd voegen. Maar wat is dat!? Nieuwe verbazing grijpt hem aan ! Daar ziet hij David voor zich als vroeger. Het hoofd staat weer tusschen de schouders, vast boven de borst. Gaaf is opnieuw het lichaam; lachend staat het levende hoofd op het lijf. Kom met mij mee !" En Covert, hem volgend, loopt met hem mede in den stroom der witte wonderwezens, die de leege kannen dragen, tegenkomend den onafgebroken stoet van hen, die hoog op de schouders dragen de versch gevulde vaten. Hoe verder zij komen, hoe meer de wolken, die over de wijde vlakte drijven, wijken en weldra ontwaart Covert in de verte den glans van stor tende waterstroomen. Hij hoorteen dreunenden donder aangroeien, terwijl hij voortschrijdt, samen met David. En hij ziet hoe zijn vriend weer jong is, als toen hij met hem dwaalde door duinen en velden. Zelf voelt hij zich ook vol jeugd en met veerkrachtigen tred gaat hij verder, volgend de dragers der leege kannen. Verder en verder, tot ze eindelijk komen aan den rand vaneen ontzaggelijk uitgestrekt waterbekken. In dien kom, die eindeloos wijd is als een zee, ziet hij, ver nog van hem weg, zich neerstorten een ontzaggelijken waterval, neerdalend uit de onmetelijke hoogte van den blauwen hemel. Glanzend in duizend kleuren, glinsterend met myriaden kletirwisselingen, donderend neerplof fend en hemelhoog weer opspringend met honder den van spuitende stralen, omhuld door water wolken, die zich kleuren met glanzende regenbogen. Zonder dralen vullen de dragers hun leege kannen en spoeden zich terug, dadelijk opgevolgd door anderen, die in hun vaten het kristalheldere vocht opscheppen. En zoo voort in onafgebroken opvolging van komen en gaan. Zoo ver als Oovert's blikken reiken, ziet hij aan de boorden van het bekken de witte gestalten hun kannen onderdompelen en gevuld weer op de schouders tillen. Terwijl hij rondkijkt in voortdurende verbazing, legt David hem de hand op den schouder en, wijzend naar den ontzagwekkenden waterzuil, roept hij hem toe: Aanschouwhet, hoe de geest Cods zich uitstort over de wateren ! Zie hoe de goddelijke gedachten in onafgebroken stroom neerdalen uit de hoogte en, gedragen door de engelen, in onze wereld worden overgestort, opdat ze, na 'n oneindige verdeeling ieder stofdeeltje zullen omvloeien ieder, ook het nietigste zonder uitzondering; het drenkende met hun goddelijkheid, het bestu rend door den goddelijken wil, het voerend volgens de goddelijke bedoelingen. Zie, Govert, dat is de oorsprong onzer gedachten en dat waren de wegen, waarlangs zij binnnenkwamen in ons brein, de Wegen, die gij vruchteloos met uw microscoop wildet uitvorschen." Hierop zweeg hij en bleef Govert aankijken. Hij zag, hoe de toegesprokene peinzend in de verte staarde. Langen tijd, tot eindelijk zijn blikken weer naar zijn gids zich wendden, hem vragend : Waarom vruchteloos, David?" Nauwelijks is die vraag over Govert's lippen gekomen of met 'n zwaren donderslag verdwijnt plotseling het gansche tafreel. Govert slaat de oogen open, gewekt door den slag der dichtslaande deur van zijn studeerkamer. Verbijsterd^kijkt hij rond, nog bevangen door zijn vizioen, ziende nog de stortende wateren en de kannendragende engelen, hoorend nog de stem van David. De omgeving dringt nog maar half tot hem door; hij zweeft tusschen werkelijkheid en waan, blijft nog verward in de wonderlijkheden van zijn droom, niet wetend meer wat waarheid was. Worstelend met de verbeelding, die hem hoog omvat en zich vrij makend van den greep van het vizioen. De kamerwanden, de boekenrijen, alles wordt weer werkelijkheid voor zijn oog, dat rondkijkend eindelijk rust vindt bij zijn microscoop. Lang kijkt hij naar het instrument en een nieuwe gedachtenreeks bouwt zich op in zijn brein. Zachtjes begeleidt hij haar met enkele woorden: Arme David, als dichter zag je dat wat ik zoek. Ik echter moet het anders zoeken. Voor mij bestaat geen andere weg, dan diegene. welken ik tot nu toe volgde. Mij kan enkel het microscoop wat leeren. Geen phantastische visie, maar geduldig turen; geen dichterlijke intuïtie, maar logische redenecring." Maar, David, je kunt gerust zijn; ik zal je armen, dooden kop onaangeroerd laten. Ik beloof het je, en, al lig je daar beneden, misschien zal je geest rnij hooren." Covert zweeg en bleef in gepeins. Eindelijk opende hij weer den mond en zei zacht: David, mijn goede, oude makker, ik bid je, voer mij nog eenmaal langs de klaterende beken opwaarts tegen de hellingen van den wereldberg. Laten wij nog n, ach n enkele maal stijgen naar de wijdsche hoogvlakte, waar de engelen de wateren der goddelijke gedachten scheppen uit het eeuwigdurend zich vullende bekken, en in hun kannen dragen naar den rand onzer wereld." Nog eenmaal, smeek ik je !"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl