Historisch Archief 1877-1940
10
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2526
.
DRAMATI/CME KRONI
FRITS TARTAUD
In 1876 debuteerde Frits Tartaud in den
Salon" te Amsterdam als de Markies de
Prelles" in De twee weezen", en de herdenking
van zijn gouden jubileum in dit seizoen 1925?'26
is dus niet wat het in de gegeven om
standigheden wellicht zou kunnen schijnen
pour Ie besoin de la cause. Er zijn n.l. wel eens
oogenblikken, waarop een mensen, een kunstenaar,
den ruggesteun van het hartelijk openbaar ge
tuigenis, dat zijn zelfvertrouwen schraagt en hem
met de moeilijkheden van zijn ambt verzoent,
extra behoeft, en in de tooneelwereld, waar men
in de wieg pleegt te debuteeren, is het niet onmo
gelijk zich ten allen tijde een gelegen datum uit te
kiezen. Van den stillen, eerlijken werker, die
Tartaud gedurende veertig jaren bij hetzelfde
gezelschap, dat der Rotterdammers", is geweest
zijn jongere jaren bracht hij te Amsterdam
en te Antwerpen door was zulk een onschul
dige chicane niet te verwachten; de rechte lijn",
Fabricius' tooneelspel, waarin hij volgens velen
zijn glansrol heeft gespeeld, zou tevens het devies
kunnen zijn van zijn ietwat stug-onkreukbare
persoonlijkheid.
In de diepte zijn, geloof ik, mensen en kunste
naar niet te scheiden, en het behoeft anderzijds
weer niet te verwonderen, dat men de rollen van
degelijken ernst veelal aan dezen acteur opdroeg.
Een dertig jaren geleden, toen de emplooien zich
scherper af teekenden dan thans, kwamen, na den
,,goeden"enden ,,slechten" Haspels (Derk en Jaap)
in de burgerlijke romantiek van het Rotterdamsch
Tooneel naar voren: de verleider", die niemand
anders dan Henri de Vries met zijn onweerstaan
baar rollende oogen kon zijn, en de edele redder"
van het belaagde meisje (Alida Klein), met name:
Frits Tartaud. En ook hier zagen we als in
De wedloop met de schaduw" ? op een goeden
dag Wahrheit und Dichtung eenigermate
ineenvloeien: de deugd beloond, en het mooie meisje:
Mevrouw Tartaud. En hoe vele tooneelstukken
hebben sindsdien die beide tooneelkunstenaars ?
tot echtgenooten vereenigd te zamen gedragen,
voor het tijdperk aannemelijk, en bij wijlen ont
roerend gemaakt! Het geheele Fransche salon
repertoire, dat toen in zwang was: ,,Le duel",
Ie Bercail", Ie Détour"; maakwerk van n
snit, maar goed tooneel", en dankbaar speelwerk.
Zij; de talentvolste van de twee, en, mede om
uiterlijke gaven, alras tot ster van het gezelschap
gepromoveerd, maar daarnaast toch ook hij, een
natuurtalent, met iets in zijn wezen, dat hem voor
de rollen van Lucien Guitry aanwees, nooit be
neden den redelijken eisch van prompt, betrouw
baar tegenspeler, in de scène-a-faire vaak
medestijgend in de sfeer van het werk tot sterk en
boeiend samenspel. En ook buiten dit echtelijk
samenspel, waarbij liefde en lot den man de tweede
plaats geboden, herinneren wij ons van Tartaud
menige rol, waarmede hij, zijn gansene stoere,
ftartelijke,,,.figu.ur.'..inzettend, zjjru..sparen [heeft
yexdie.rid,, «Herman" ia.^yorsJtensffiópl", en" later
de Koning"; Graaf Neiperg" in Madame sans
Gêne", een reeks van beminnelijke geestelijken.
Eenvoudige figuren, die nog onverbleekt zijn. En
dit blijft toch altijd het criterium: de levendigheid
en de duurzaamheid van een indruk. Tartaud heeft
zelden een rol meer dan vervuld", zelden een
gestalte geheven boven den beganen grond; zijn
spel was: wedergave, meer dan openbaring; over
de grens van het nauwgezet-goede, ging noch zijn
humor (een van zijn aardigste rollen vervulde hij
in Stadslucht") noch zijn tragische bewogenheid.
En dat er bij deze quantiteit aan tooneelwerk wel
eens wat chabloon werd, laat zich hooren. Doch
daartegenover was zijn gewetensvol optreden in
elke rol dramatisch" d.w.z. terstond levend, een
figuur uit n stuk, atmosfeer scheppend met een
enkel détail.
Er zal een tijd aanbreken, waarin dergelijk
ongecompliceerd, zich op zijn intuïtie verlatend
speeltalent meer gewaardeerd wordt dan dit in
de laatste jaren van intellectueele verfijning, maar
tevens zwakke interpretatie van het meeste over
leeft de indruk nauwelijks den avond ? gebruike
lijk was. Frits Tartaud is met velen van zijn
generatie, door dezen tijdgeest wat op den achter
grond gedrongen en hij heeft ook zelf weinig
gedaan om in den goeden zin ??? van zich te
doen spreken. Zijn plotseling mededirecteurschap
van het Rotterdamsch Tooneel, waartoe niets in
zijn aspiraties, noch in zijn aanleg, hem bepaalde
lijk aanwees, en de nederlegging van deze functie
aan het begin van dit seizoen, zijn de beide
eenigszins opzienbarende feiten der latere jaren ge
weest. Dat dit aftreden als directeur, tevens
den bekwamen, en nog krachtigen
tooneelspeler heeft gescheiden van het gezelschap, waar
van hij in den waren zin van het woord zóó lang
een steunpilaar" is geweest, zal door velen be
treurd worden. In het bijzonder in zijn woonplaats,
waar de Tartauds" ook maatschappelijk een ge
ziene plaats innemen. Als ,gast" van Het Nieuwe
Nederlandsche Tooneel", waar hij binnenkort de
hoofdrol gaat vervullen in De fabriek
Rutherford", zal hem dit ongetwijfeld van harte worden
getoond. En het beste zal dan zijn bij deze feestelijke
gelegenheid niet te veel gewicht te hechten aan
omstandigheden, die in de tooneelwereld ??waar
niets onmogelijk is dikwijls van voorbijgaanden
aard blijken, en de voorbereiding tot onvermijde
lijke reorganisaties, wil het groote
rad-van-avontuur niet vastloopen, en het kunstbeginsel
waarom het te doen is niet geheel en al ten
onder gaan. Moge de jubilaris, dien wij bij deze
hartelijk gelukwenschen met zijn eervollen staat
van-dienst, daartoe medewerken.
TOP NAEFF
Naschrift: Nora".
De Diretie van het
Vereenigd-RotterdamschHofstadtooneel berichtte mij, naar aanleiding
van onze dram. kroniek over Ibsen's Nora", dat
het daarin afgekeurd programma-bijschrift door
een abuis, en tot haar eigen schrik", in het
Amsterdamsen programma was gekomen. Zij
voegde daarbij het officiëele bijschrift, zooals dit
in den Haag en Rotterdam de schouwburgbezoe
kers op uitmuntende wijze voorlicht. Ik maak deze
opheldering, die mij particulier gewerd, gaarne
openbaar, omdat waarschijnlijk velen met mij
zich verwonderd hebben afgevraagd: hoe juist bij
deze intellectueel hoogstaande vertooning de
waakzame regisseur als het ware met zijn eene hand
kon afbreken wat hij met zijn andere, verheugend,
had opgebouwd. Dit blijkt dan nu een ongeval te
zijn geweest, zooals het in het overdruk seizoen
den besten kan gebeuren.
T. N.
AMSTELODAMUM
Twee en twintigste Jaarboek van het Genoot
schap Amstelodamum Amsterdam, Ten
Brink en De Vries, 1925.
De heterogene stof, die dit jaarboek bevat, kan
slechts een los samenhangende bespreking brengen.
Bovendien is het moeilijk voor wie geen speciale
studie van de geschiedenis van Amsterdam ge
maakt heeft, verschillende der hier gepubliceerde
opstellen met succes na te rekenen. Dat is vooral
het geval met het grootste, en misschien wel
belangrijkste^ stuk, De Opkomst der
Amsterdamsche Haven, door W. H. M. de Fremery, dat mij,
voor zoover ik als leek daarover kan oordeelen, een
gewichtige bijdrage tot de economische geschiede
nis van Amsterdam schijnt te vormen.
Het eenige opstel, waarover ik in eenigszins
diepere beschouwing kan treden, is dat van den
heer C. G. 't Hooft, over Steenen Roeland en
Amsterdatn's oudste Limietpalen. Ik ben niet
genoeg op de hoogte van locale bijzonderheden
van Amsterdam, om de verklaring van den heer
't Hooft, als zou Steenen Roeland pi.m. 1520
geplaatst zijn om het gebied van Reinotit;van
BOOTMOTOREN MOTORBOOTEN
Bingham & Lugt - Slepersvesf l - Rotterdam
Brederode af te bakenen van dat der stad, anders
dan op zijn gezag te aanvaarden. Maar wel meen
ik op algemeene historische gronden mij te moeten
verzetten, als de heer 't Hooft hieraan een lang
betoog verbindt, om zijn geliefde stelling, dat
Amsterdam reeds in het begin der 13de eeuw een
stad was, te bevestigen. Ik vrees, dat geen
mediaevist, die zich wel eens met het probleem van het
ontstaan van stadsrechten heeft bezig gehouden,
hem hierin zal bijvallen. Immers uit de bewoor
dingen van het thans ieder bekende privilegie
van 11275, hommes manentes apud
Amstelredamme", blijkt afdoende een dorpstoestand. Soms
wordt het betoog van den heer 't Hooft bepaald
vermakelijk. Hij heeft opgemerkt, dat Weesp, dat
in 1226 aan Gijsbrecht 111 in pacht was gegeven,
later een privilegie, volgens hem woordelijk en
bijna volledig naar het Amsterdamsche gecopieerd
(is dit werkelijk zoo?), bezit. Hij trekt daaruit de
conclusie, dat het poortrecht van Amsterdam tot
vóór 1226 teruggaat! Dat lijkt op de opvatting
van Vondel, die Amsterdam in den tijd van zijn
Gijsbrecht zitting in de Staten van Holland geeft.
Het maakt een vreemden indruk, dat wat onder
zoekers van den laatsten tijd, Smit, Nanninga,
Brugmans, over dit onderwerp beweerd hebben,
hier volstrekt genegeerd wordt. De heer 't Hooft
haalt met instemming de uitlating van P. L.
Muller aan, dat met oorkonden allén geen ge
schiedenis zich laat samenstellen. Soit, maar de
moderne wetenschap is het er thans wel over eens,
dat zonder kennis der diplomatiek in
middeleeuwsche geschiedenis, en met name over het probleem
der stadsrechten, dat allermoeilijkste onderwerp
der oorkondenleer, niet met succes te werken is.
De verbazingwekkende wijze, waarop de heer
't Hooft de oorkonden van verschillende eeuwen
door elkaar werpt, en de vrijmoedigheid, waarmee
hij zijn conclusies trekt, bewijzen, dat hij van
dergelijke moeilijkheden zelfs niet het flauwste
vermoeden heeft.
De aardigste bijdrage, vooral voor het groote
publiek, lijkt mij die van mejuffrouw Dr. Leonie
van Nierop, getiteld: Verscheuren. Het doet ons,
doordrongen van de zorg, die in onze dagen de
overheid voor oude archieven heeft, zonderling
aan, hoe Amstel's vroede vaderen in de tweede
helft der 18de eeuw officiëele scheurcommissies
aanstelden, om archiefstukken, voor hen niet meer
van actueel belang, te doen vernietigen, behalve
wanneer het rariteyten" o, 18de-eeuwsche
verzamelzucht waren. Mejuffrouw van Nierop
Wijst allerlei merkwaardige en belangrijke ge
schriften en boeken aan, die door de
schponmaakwoede van burgemeesteren vernietigd zijn. Daar
naast noemt zij ook enkele, die als rariteyt be
waard zijn. Het spijt mij, dat zij haar onderzoe
kingen nog niet even verder heeft uitgestrekt
en nagegaan, of deze boeken ook nu nog over zijn.
Ik voor mij zou bijv. gaarne weten, of het gedrukte
boek, waarde van diverse goude en silvere
penningen, soo die ter halle van Brugghe
gepubliceert en uitgeroepen hebben gezijn zeedert den
jaare 1453 tot den 16 December 1474", dat
behoord(e) bewaard te werden bij de gedrukte boeken
als raar zijnde", thans nog op te sporen is.
Verder, bevat het jaarboek nog twee kunst
historische bijdragen. Vooreerst een nauwkeurig
verhaal van de uiterlijke lotgevallen van
Rembrandt's Claudius Civilis, door J. F. L. de Balbian
Verster, dat versierd is met twee goede reproduc
ties, een van het stuk zelf, en een van een voor
studie. Daar de schrijver opzettelijk een beschrij
ving van het stuk overlaat aan meer bevoegde
hand", zal hij het mij wel niet ten kwade duiden,
als ik beken, de beteekenis van het schilderij meer
begrepen te hebben door de paar bladzijden van
den heer Schmidt Degencr in den Catalogus der
Historische Tentoonstelling dan door zijn
minutieuse uiteenzetting. Van bijzonder belang voor de
kunstgeschiedenis lijkt mij de bijdrage van den
heer I. Q. van Regieren Altena, over den schilder
Doovcn Barend, van wien de tcekeningen van Het
Wederdoopersoproer, ter Tentoonstelling geëxpo
seerd en hier zeer fraai gereproduceerd, afkomstig
zijn.
D. T n. E N K L A A R
Nederl. Munt
Holland» bom t o t O oont* 'mlgmmr